СловариФорумКупитьСкачатьКонтакты

Запись сохранена
Морфологический класс 168
| Формы | Части речи | Классы | Список | Добавить | История | Ударения | ?
Часть речи Окончания | Компиляция ! Пример
0 # неизменяемое слово +
1 aan+en aan+end aange+# ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+# jij hebt aange+# hij heeft aange+# wij hebben aange+# jullie hebben aange+# zij hebben aange+# ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+# jij had aange+# hij had aange+# wij hadden aange+# jullie hadden aange+# zij hadden aange+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+# hebben jij zult aange+# hebben hij zal aange+# hebben wij zullen aange+# hebben jullie zullen aange+# hebben zij zullen aange+# hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+# hebben jij zou aange+# hebben hij zou aange+# hebben wij zouden aange+# hebben jullie zouden aange+# hebben zij zouden aange+# hebben jij # aan 52 forms aanaarden 128 empty +
2 ? empty +
3 ? empty +
4 ? empty +
5 aan+stoten aan+stotend aange+stoten ik stoot aan jij stoot aan hij stoot aan wij stoten aan jullie stoten aan zij stoten aan ik heb aange+stoten jij hebt aange+stoten hij heeft aange+stoten wij hebben aange+stoten jullie hebben aange+stoten zij hebben aange+stoten ik stiet aan stootte aan jij stiet aan stootte aan hij stiet aan stootte aan wij stieten aan stootten aan jullie stieten aan stootten aan zij stieten aan stootten aan ik had aange+stoten jij had aange+stoten hij had aange+stoten wij hadden aange+stoten jullie hadden aange+stoten zij hadden aange+stoten ik zal aanstoten jij zult aanstoten hij zal aanstoten wij zullen aanstoten jullie zullen aanstoten zij zullen aanstoten ik zal aangestoten hebben jij zult aangestoten hebben hij zal aangestoten hebben wij zullen aangestoten hebben jullie zullen aangestoten hebben zij zullen aangestoten hebben ik zou aanstoten jij zou aanstoten hij zou aanstoten wij zouden aanstoten jullie zouden aanstoten zij zouden aanstoten... aanstoten 128 +
6 aan+men aan+mend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij men aan jullie men aan zij men aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+men jij zult aan+men hij zal aan+men wij zullen aan+men jullie zullen aan+men zij zullen aan+men ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+men jij zou aan+men hij zou aan+men wij zouden aan+men jullie zouden aan+men zij zouden aan+men ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanglimmen 128 empty +
7 agen agend ge+agen ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb ge+agen jij hebt ge+agen hij heeft ge+agen wij hebben ge+agen jullie hebben ge+agen zij hebben ge+agen ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had ge+agen jij had ge+agen hij had ge+agen wij hadden ge+agen jullie hadden ge+agen zij hadden ge+agen ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal ge+agen hebben jij zult ge+agen hebben hij zal ge+agen hebben wij zullen ge+agen hebben jullie zullen ge+agen hebben zij zullen ge+agen hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou ge+agen hebben jij zou ge+agen hebben hij zou ge+agen hebben wij zouden ge+agen hebben jullie zouden ge+agen hebben zij zouden ge+agen hebben jij aag 52 forms dragen 128 +
8 aan+ben aan+bend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij ben aan jullie ben aan zij ben aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+ben jij zult aan+ben hij zal aan+ben wij zullen aan+ben jullie zullen aan+ben zij zullen aan+ben ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+ben jij zou aan+ben hij zou aan+ben wij zouden aan+ben jullie zouden aan+ben zij zouden aan+ben ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanhebben 128 empty +
9 aan+en aan+end aange+# ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+# jij hebt aange+# hij heeft aange+# wij hebben aange+# jullie hebben aange+# zij hebben aange+# ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+# jij had aange+# hij had aange+# wij hadden aange+# jullie hadden aange+# zij hadden aange+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+# hebben jij zult aange+# hebben hij zal aange+# hebben wij zullen aange+# hebben jullie zullen aange+# hebben zij zullen aange+# hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+# hebben jij zou aange+# hebben hij zou aange+# hebben wij zouden aange+# hebben jullie zouden aange+# hebben zij zouden aange+# hebben jij # aan 52 forms aanaarden 128 +
10 aan+en aan+end aange+# ik # aan jij # aan hij # aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+# jij hebt aange+# hij heeft aange+# wij hebben aange+# jullie hebben aange+# zij hebben aange+# ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+# jij had aange+# hij had aange+# wij hadden aange+# jullie hadden aange+# zij hadden aange+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+# hebben jij zult aange+# hebben hij zal aange+# hebben wij zullen aange+# hebben jullie zullen aange+# hebben zij zullen aange+# hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+# hebben jij zou aange+# hebben hij zou aange+# hebben wij zouden aange+# hebben jullie zouden aange+# hebben zij zouden aange+# hebben jij # aan 52 forms aanbijten 128 empty +
11 aan+ken aan+kend aange+ken ik # aan jij t aan hij t aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+ken jij hebt aange+ken hij heeft aange+ken wij hebben aange+ken jullie hebben aange+ken zij hebben aange+ken ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+ken jij had aange+ken hij had aange+ken wij hadden aange+ken jullie hadden aange+ken zij hadden aange+ken ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+ken hebben jij zult aange+ken hebben hij zal aange+ken hebben wij zullen aange+ken hebben jullie zullen aange+ken hebben zij zullen aange+ken hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+ken hebben jij zou aange+ken hebben hij zou aange+ken hebben wij zouden aange+ken hebben jullie zouden aange+ken hebben zij zouden aange+ken hebben jij # aan 52 forms aanbakken 128 +
12 aan+oen aan+oend aange+aan ik oe aan jij oet aan hij oet aan wij oen aan jullie oen aan zij oen aan ik heb aange+aan jij hebt aange+aan hij heeft aange+aan wij hebben aange+aan jullie hebben aange+aan zij hebben aange+aan ik eed aan jij eed aan hij eed aan wij eden aan jullie eden aan zij eden aan ik had aange+aan jij had aange+aan hij had aange+aan wij hadden aange+aan jullie hadden aange+aan zij hadden aange+aan ik zal aan+oen jij zult aan+oen hij zal aan+oen wij zullen aan+oen jullie zullen aan+oen zij zullen aan+oen ik zal aange+aan hebben jij zult aange+aan hebben hij zal aange+aan hebben wij zullen aange+aan hebben jullie zullen aange+aan hebben zij zullen aange+aan hebben ik zou aan+oen jij zou aan+oen hij zou aan+oen wij zouden aan+oen jullie zouden aan+oen zij zouden aan+oen ik zou aange+aan hebben jij zou aange+aan hebben hij zou aange+aan hebben wij zouden aange+aan hebben jullie zouden aange+aan hebben zij zouden aange+aan hebben jij oe aan 52 forms aandoen 128 empty +
13 aan+en aan+end aan+# ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik ben aan+# jij bent aan+# hij is aan+# wij zijn aan+# jullie zijn aan+# zij zijn aan+# ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik was aan+# jij was aan+# hij was aan+# wij waren aan+# jullie waren aan+# zij waren aan+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aan+# zijn jij zult aan+# zijn hij zal aan+# zijn wij zullen aan+# zijn jullie zullen aan+# zijn zij zullen aan+# zijn ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aan+# zijn jij zou aan+# zijn hij zou aan+# zijn wij zouden aan+# zijn jullie zouden aan+# zijn zij zouden aan+# zijn jij # aan 52 forms aanbelanden 128 +
14 aan+len aan+lend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij len aan jullie len aan zij len aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+len jij zult aan+len hij zal aan+len wij zullen aan+len jullie zullen aan+len zij zullen aan+len ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+len jij zou aan+len hij zou aan+len wij zouden aan+len jullie zouden aan+len zij zouden aan+len ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanbellen 128 empty +
15 aan+en aan+end aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanbelangen 128 +
16 aan+en aan+end aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanboeken 128 empty +
17 aan+len aan+lend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij len aan jullie len aan zij len aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+len jij zult aan+len hij zal aan+len wij zullen aan+len jullie zullen aan+len zij zullen aan+len ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+len jij zou aan+len hij zou aan+len wij zouden aan+len jullie zouden aan+len zij zouden aan+len ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanbellen 128 +
18 aan+inken aan+inkend aange+onken ik ink aan jij inkt aan hij inkt aan wij inken aan jullie inken aan zij inken aan ik heb aange+onken jij hebt aange+onken hij heeft aange+onken wij hebben aange+onken jullie hebben aange+onken zij hebben aange+onken ik onk aan jij onk aan hij onk aan wij onken aan jullie onken aan zij onken aan ik had aange+onken jij had aange+onken hij had aange+onken wij hadden aange+onken jullie hadden aange+onken zij hadden aange+onken ik zal aan+inken jij zult aan+inken hij zal aan+inken wij zullen aan+inken jullie zullen aan+inken zij zullen aan+inken ik zal aange+onken hebben jij zult aange+onken hebben hij zal aange+onken hebben wij zullen aange+onken hebben jullie zullen aange+onken hebben zij zullen aange+onken hebben ik zou aan+inken jij zou aan+inken hij zou aan+inken wij zouden aan+inken jullie zouden aan+inken zij zouden aan+inken ik zou aange+onken hebben jij zou aange+onken hebben hij zou aange+onken hebben wij zouden aange+onken hebben... aaneenklinken 128 empty +
19 aan+den aan+dend aan+ed ik ed aan jij edt aan hij edt aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik heb aan+ed jij hebt aan+ed hij heeft aan+ed wij hebben aan+ed jullie hebben aan+ed zij hebben aan+ed ik edde aan jij edde aan hij edde aan wij edden aan jullie edden aan zij edden aan ik had aan+ed jij had aan+ed hij had aan+ed wij hadden aan+ed jullie hadden aan+ed zij hadden aan+ed ik zal aan+den jij zult aan+den hij zal aan+den wij zullen aan+den jullie zullen aan+den zij zullen aan+den ik zal aan+ed hebben jij zult aan+ed hebben hij zal aan+ed hebben wij zullen aan+ed hebben jullie zullen aan+ed hebben zij zullen aan+ed hebben ik zou aan+den jij zou aan+den hij zou aan+den wij zouden aan+den jullie zouden aan+den zij zouden aan+den ik zou aan+ed hebben jij zou aan+ed hebben hij zou aan+ed hebben wij zouden aan+ed hebben jullie zouden aan+ed hebben zij zouden aan+ed hebben jij ed aan 52 forms aanbesteden 128 +
20 aan+ven aan+vend aange+afd ik af aan jij aft aan hij aft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+afd jij hebt aange+afd hij heeft aange+afd wij hebben aange+afd jullie hebben aange+afd zij hebben aange+afd ik afde aan jij afde aan hij afde aan wij afden aan jullie afden aan zij afden aan ik had aange+afd jij had aange+afd hij had aange+afd wij hadden aange+afd jullie hadden aange+afd zij hadden aange+afd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+afd hebben jij zult aange+afd hebben hij zal aange+afd hebben wij zullen aange+afd hebben jullie zullen aange+afd hebben zij zullen aange+afd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+afd hebben jij zou aange+afd hebben hij zou aange+afd hebben wij zouden aange+afd hebben jullie zouden aange+afd hebben zij zouden aange+afd hebben jij af aan... aandraven 128 empty +
21 aan+ven aan+vend aange+fd ik f aan jij ft aan hij ft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+fd jij hebt aange+fd hij heeft aange+fd wij hebben aange+fd jullie hebben aange+fd zij hebben aange+fd ik fde aan jij fde aan hij fde aan wij fden aan jullie fden aan zij fden aan ik had aange+fd jij had aange+fd hij had aange+fd wij hadden aange+fd jullie hadden aange+fd zij hadden aange+fd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+fd hebben jij zult aange+fd hebben hij zal aange+fd hebben wij zullen aange+fd hebben jullie zullen aange+fd hebben zij zullen aange+fd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+fd hebben jij zou aange+fd hebben hij zou aange+fd hebben wij zouden aange+fd hebben jullie zouden aange+fd hebben zij zouden aange+fd hebben jij f aan 52 forms aanbesterven 128 +
22 aan+pen aan+pend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij pen aan jullie pen aan zij pen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+pen jij zult aan+pen hij zal aan+pen wij zullen aan+pen jullie zullen aan+pen zij zullen aan+pen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+pen jij zou aan+pen hij zou aan+pen wij zouden aan+pen jullie zouden aan+pen zij zouden aan+pen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aankappen 128 empty +
23 aan+elen aan+elend aan+olen ik eel aan jij eelt aan hij eelt aan wij elen aan jullie elen aan zij elen aan ik heb aan+olen jij hebt aan+olen hij heeft aan+olen wij hebben aan+olen jullie hebben aan+olen zij hebben aan+olen ik al aan jij al aan hij al aan wij alen aan jullie alen aan zij alen aan ik had aan+olen jij had aan+olen hij had aan+olen wij hadden aan+olen jullie hadden aan+olen zij hadden aan+olen ik zal aan+elen jij zult aan+elen hij zal aan+elen wij zullen aan+elen jullie zullen aan+elen zij zullen aan+elen ik zal aan+olen hebben jij zult aan+olen hebben hij zal aan+olen hebben wij zullen aan+olen hebben jullie zullen aan+olen hebben zij zullen aan+olen hebben ik zou aan+elen jij zou aan+elen hij zou aan+elen wij zouden aan+elen jullie zouden aan+elen zij zouden aan+elen ik zou aan+olen hebben jij zou aan+olen hebben hij zou aan+olen hebben wij zouden aan+olen hebben jullie zouden aan+olen hebben zij zouden aan+olen hebben jij eel aan 52 forms aanbevelen 128 +
24 aan+inden aan+indend aange+onden ik ind aan jij indt aan hij indt aan wij inden aan jullie inden aan zij inden aan ik heb aange+onden jij hebt aange+onden hij heeft aange+onden wij hebben aange+onden jullie hebben aange+onden zij hebben aange+onden ik ond aan jij ond aan hij ond aan wij onden aan jullie onden aan zij onden aan ik had aange+onden jij had aange+onden hij had aange+onden wij hadden aange+onden jullie hadden aange+onden zij hadden aange+onden ik zal aan+inden jij zult aan+inden hij zal aan+inden wij zullen aan+inden jullie zullen aan+inden zij zullen aan+inden ik zal aange+onden hebben jij zult aange+onden hebben hij zal aange+onden hebben wij zullen aange+onden hebben jullie zullen aange+onden hebben zij zullen aange+onden hebben ik zou aan+inden jij zou aan+inden hij zou aan+inden wij zouden aan+inden jullie zouden aan+inden zij zouden aan+inden ik zou aange+onden hebben jij zou aange+onden hebben hij zou aange+onden hebben wij zouden aange+onden hebben... aanbinden 128 empty +
25 aan+idden aan+iddend aan+eden ik aan+id jij aan+idt hij aan+idt wij aan+idden jullie aan+idden zij aan+idden ik heb aan+eden jij hebt aan+eden hij heeft aan+eden wij hebben aan+eden jullie hebben aan+eden zij hebben aan+eden ik aan+ad jij aan+ad hij aan+ad wij aan+aden jullie aan+aden zij aan+aden ik had aan+eden jij had aan+eden hij had aan+eden wij hadden aan+eden jullie hadden aan+eden zij hadden aan+eden ik zal aan+idden jij zult aan+idden hij zal aan+idden wij zullen aan+idden jullie zullen aan+idden zij zullen aan+idden ik zal aan+eden hebben jij zult aan+eden hebben hij zal aan+eden hebben wij zullen aan+eden hebben jullie zullen aan+eden hebben zij zullen aan+eden hebben ik zou aan+idden jij zou aan+idden hij zou aan+idden wij zouden aan+idden jullie zouden aan+idden zij zouden aan+idden ik zou aan+eden hebben jij zou aan+eden hebben hij zou aan+eden hebben wij zouden aan+eden hebben jullie zouden aan+eden hebben zij zouden aan+eden hebben jij aan+id... aanbidden 128 +
26 aan+ijven aan+ijvend aange+even ik ijf aan jij ijft aan hij ijft aan wij ijven aan jullie ijven aan zij ijven aan ik heb aange+even jij hebt aange+even hij heeft aange+even wij hebben aange+even jullie hebben aange+even zij hebben aange+even ik eef aan jij eef aan hij eef aan wij even aan jullie even aan zij even aan ik had aange+even jij had aange+even hij had aange+even wij hadden aange+even jullie hadden aange+even zij hadden aange+even ik zal aan+ijven jij zult aan+ijven hij zal aan+ijven wij zullen aan+ijven jullie zullen aan+ijven zij zullen aan+ijven ik zal aange+even hebben jij zult aange+even hebben hij zal aange+even hebben wij zullen aange+even hebben jullie zullen aange+even hebben zij zullen aange+even hebben ik zou aan+ijven jij zou aan+ijven hij zou aan+ijven wij zouden aan+ijven jullie zouden aan+ijven zij zouden aan+ijven ik zou aange+even hebben jij zou aange+even hebben hij zou aange+even hebben wij zouden aange+even hebben jullie zouden aange+even... aanblijven 128 empty +
27 aan+ieden aan+iedend aange+oden ik ied aan jij iedt aan hij iedt aan wij ieden aan jullie ieden aan zij ieden aan ik heb aange+oden jij hebt aange+oden hij heeft aange+oden wij hebben aange+oden jullie hebben aange+oden zij hebben aange+oden ik ood aan jij ood aan hij ood aan wij oden aan jullie oden aan zij oden aan ik had aange+oden jij had aange+oden hij had aange+oden wij hadden aange+oden jullie hadden aange+oden zij hadden aange+oden ik zal aan+ieden jij zult aan+ieden hij zal aan+ieden wij zullen aan+ieden jullie zullen aan+ieden zij zullen aan+ieden ik zal aange+oden hebben jij zult aange+oden hebben hij zal aange+oden hebben wij zullen aange+oden hebben jullie zullen aange+oden hebben zij zullen aange+oden hebben ik zou aan+ieden jij zou aan+ieden hij zou aan+ieden wij zouden aan+ieden jullie zouden aan+ieden zij zouden aan+ieden ik zou aange+oden hebben jij zou aange+oden hebben hij zou aange+oden hebben wij zouden aange+oden hebben jullie zouden aange+oden... aanbieden 128 +
28 aan+ken aan+kend aange+ken ik # aan jij t aan hij t aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+ken jij hebt aange+ken hij heeft aange+ken wij hebben aange+ken jullie hebben aange+ken zij hebben aange+ken ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+ken jij had aange+ken hij had aange+ken wij hadden aange+ken jullie hadden aange+ken zij hadden aange+ken ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+ken hebben jij zult aange+ken hebben hij zal aange+ken hebben wij zullen aange+ken hebben jullie zullen aange+ken hebben zij zullen aange+ken hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+ken hebben jij zou aange+ken hebben hij zou aange+ken hebben wij zouden aange+ken hebben jullie zouden aange+ken hebben zij zouden aange+ken hebben jij # aan 52 forms aanbakken 128 empty +
29 aan+en aan+end aange+# ik # aan jij # aan hij # aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+# jij hebt aange+# hij heeft aange+# wij hebben aange+# jullie hebben aange+# zij hebben aange+# ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+# jij had aange+# hij had aange+# wij hadden aange+# jullie hadden aange+# zij hadden aange+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+# hebben jij zult aange+# hebben hij zal aange+# hebben wij zullen aange+# hebben jullie zullen aange+# hebben zij zullen aange+# hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+# hebben jij zou aange+# hebben hij zou aange+# hebben wij zouden aange+# hebben jullie zouden aange+# hebben zij zouden aange+# hebben jij # aan 52 forms aanbijten 128 +
30 aan+zen aan+zend aange+sd ik s aan jij st aan hij st aan wij zen aan jullie zen aan zij zen aan ik heb aange+sd jij hebt aange+sd hij heeft aange+sd wij hebben aange+sd jullie hebben aange+sd zij hebben aange+sd ik sde aan jij sde aan hij sde aan wij sden aan jullie sden aan zij sden aan ik had aange+sd jij had aange+sd hij had aange+sd wij hadden aange+sd jullie hadden aange+sd zij hadden aange+sd ik zal aan+zen jij zult aan+zen hij zal aan+zen wij zullen aan+zen jullie zullen aan+zen zij zullen aan+zen ik zal aange+sd hebben jij zult aange+sd hebben hij zal aange+sd hebben wij zullen aange+sd hebben jullie zullen aange+sd hebben zij zullen aange+sd hebben ik zou aan+zen jij zou aan+zen hij zou aan+zen wij zouden aan+zen jullie zouden aan+zen zij zouden aan+zen ik zou aange+sd hebben jij zou aange+sd hebben hij zou aange+sd hebben wij zouden aange+sd hebben jullie zouden aange+sd hebben zij zouden aange+sd hebben jij s aan 52 forms aanblazen 128 empty +
31 aan+inden aan+indend aange+onden ik ind aan jij indt aan hij indt aan wij inden aan jullie inden aan zij inden aan ik heb aange+onden jij hebt aange+onden hij heeft aange+onden wij hebben aange+onden jullie hebben aange+onden zij hebben aange+onden ik ond aan jij ond aan hij ond aan wij onden aan jullie onden aan zij onden aan ik had aange+onden jij had aange+onden hij had aange+onden wij hadden aange+onden jullie hadden aange+onden zij hadden aange+onden ik zal aan+inden jij zult aan+inden hij zal aan+inden wij zullen aan+inden jullie zullen aan+inden zij zullen aan+inden ik zal aange+onden hebben jij zult aange+onden hebben hij zal aange+onden hebben wij zullen aange+onden hebben jullie zullen aange+onden hebben zij zullen aange+onden hebben ik zou aan+inden jij zou aan+inden hij zou aan+inden wij zouden aan+inden jullie zouden aan+inden zij zouden aan+inden ik zou aange+onden hebben jij zou aange+onden hebben hij zou aange+onden hebben wij zouden aange+onden hebben... aanbinden 128 +
32 aan+durven aan+durvend aange+durfd ik durf aan jij durft aan hij durft aan wij durven aan jullie durven aan zij durven aan ik heb aange+durfd jij hebt aange+durfd hij heeft aange+durfd wij hebben aange+durfd jullie hebben aange+durfd zij hebben aange+durfd ik dorst aan durfde aan jij dorst aan durfde aan hij dorst aan durfde aan wij dorsten aan durfden aan jullie dorsten aan durfden aan zij dorsten aan durfden aan ik had aange+durfd jij had aange+durfd hij had aange+durfd wij hadden aange+durfd jullie hadden aange+durfd zij hadden aange+durfd ik zal aandurven jij zult aandurven hij zal aandurven wij zullen aandurven jullie zullen aandurven zij zullen aandurven ik zal aangedurfd hebben jij zult aangedurfd hebben hij zal aangedurfd hebben wij zullen aangedurfd hebben jullie zullen aangedurfd hebben zij zullen aangedurfd hebben ik zou aandurven jij zou aandurven hij zou aandurven wij zouden aandurven jullie zouden aandurven zij zouden aandurven ik zou aange+durfd hebben... aandurven 128 empty +
33 aan+fen aan+fend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij fen aan jullie fen aan zij fen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+fen jij zult aan+fen hij zal aan+fen wij zullen aan+fen jullie zullen aan+fen zij zullen aan+fen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+fen jij zou aan+fen hij zou aan+fen wij zouden aan+fen jullie zouden aan+fen zij zouden aan+fen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanblaffen 128 +
34 aan+geven aan+gevend aange+geven ik geef aan jij geeft aan hij geeft aan wij geven aan jullie geven aan zij geven aan ik heb aange+geven jij hebt aange+geven hij heeft aange+geven wij hebben aange+geven jullie hebben aange+geven zij hebben aange+geven ik gaf aan jij gaf aan hij gaf aan wij gaven aan jullie gaven aan zij gaven aan ik had aange+geven jij had aange+geven hij had aange+geven wij hadden aange+geven jullie hadden aange+geven zij hadden aange+geven ik zal aan+geven jij zult aan+geven hij zal aan+geven wij zullen aan+geven jullie zullen aan+geven zij zullen aan+geven ik zal aange+geven hebben jij zult aange+geven hebben hij zal aange+geven hebben wij zullen aange+geven hebben jullie zullen aange+geven hebben zij zullen aange+geven hebben ik zou aan+geven jij zou aan+geven hij zou aan+geven wij zouden aan+geven jullie zouden aan+geven zij zouden aan+geven ik zou aange+geven hebben jij zou aange+geven hebben hij zou aange+geven hebben wij zouden aange+geven... aangeven 128 empty +
35 aan+zen aan+zend aange+sd ik s aan jij st aan hij st aan wij zen aan jullie zen aan zij zen aan ik heb aange+sd jij hebt aange+sd hij heeft aange+sd wij hebben aange+sd jullie hebben aange+sd zij hebben aange+sd ik sde aan jij sde aan hij sde aan wij sden aan jullie sden aan zij sden aan ik had aange+sd jij had aange+sd hij had aange+sd wij hadden aange+sd jullie hadden aange+sd zij hadden aange+sd ik zal aan+zen jij zult aan+zen hij zal aan+zen wij zullen aan+zen jullie zullen aan+zen zij zullen aan+zen ik zal aange+sd hebben jij zult aange+sd hebben hij zal aange+sd hebben wij zullen aange+sd hebben jullie zullen aange+sd hebben zij zullen aange+sd hebben ik zou aan+zen jij zou aan+zen hij zou aan+zen wij zouden aan+zen jullie zouden aan+zen zij zouden aan+zen ik zou aange+sd hebben jij zou aange+sd hebben hij zou aange+sd hebben wij zouden aange+sd hebben jullie zouden aange+sd hebben zij zouden aange+sd hebben jij s aan 52 forms aanblazen 128 +
36 aan+gen aan+gend aange+agd ik ag aan jij agt aan hij agt aan wij gen aan jullie gen aan zij gen aan ik heb aange+agd jij hebt aange+agd hij heeft aange+agd wij hebben aange+agd jullie hebben aange+agd zij hebben aange+agd ik agde aan jij agde aan hij agde aan wij agden aan jullie agden aan zij agden aan ik had aange+agd jij had aange+agd hij had aange+agd wij hadden aange+agd jullie hadden aange+agd zij hadden aange+agd ik zal aan+gen jij zult aan+gen hij zal aan+gen wij zullen aan+gen jullie zullen aan+gen zij zullen aan+gen ik zal aange+agd hebben jij zult aange+agd hebben hij zal aange+agd hebben wij zullen aange+agd hebben jullie zullen aange+agd hebben zij zullen aange+agd hebben ik zou aan+gen jij zou aan+gen hij zou aan+gen wij zouden aan+gen jullie zouden aan+gen zij zouden aan+gen ik zou aange+agd hebben jij zou aange+agd hebben hij zou aange+agd hebben wij zouden aange+agd hebben jullie zouden aange+agd hebben zij zouden aange+agd hebben jij ag aan... aanklagen 128 empty +
37 aan+ijven aan+ijvend aange+even ik ijf aan jij ijft aan hij ijft aan wij ijven aan jullie ijven aan zij ijven aan ik heb aange+even jij hebt aange+even hij heeft aange+even wij hebben aange+even jullie hebben aange+even zij hebben aange+even ik eef aan jij eef aan hij eef aan wij even aan jullie even aan zij even aan ik had aange+even jij had aange+even hij had aange+even wij hadden aange+even jullie hadden aange+even zij hadden aange+even ik zal aan+ijven jij zult aan+ijven hij zal aan+ijven wij zullen aan+ijven jullie zullen aan+ijven zij zullen aan+ijven ik zal aange+even hebben jij zult aange+even hebben hij zal aange+even hebben wij zullen aange+even hebben jullie zullen aange+even hebben zij zullen aange+even hebben ik zou aan+ijven jij zou aan+ijven hij zou aan+ijven wij zouden aan+ijven jullie zouden aan+ijven zij zouden aan+ijven ik zou aange+even hebben jij zou aange+even hebben hij zou aange+even hebben wij zouden aange+even hebben jullie zouden aange+even... aanblijven 128 +
38 aan+den aan+dend aan+ed ik ed aan jij edt aan hij edt aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik heb aan+ed jij hebt aan+ed hij heeft aan+ed wij hebben aan+ed jullie hebben aan+ed zij hebben aan+ed ik edde aan jij edde aan hij edde aan wij edden aan jullie edden aan zij edden aan ik had aan+ed jij had aan+ed hij had aan+ed wij hadden aan+ed jullie hadden aan+ed zij hadden aan+ed ik zal aan+den jij zult aan+den hij zal aan+den wij zullen aan+den jullie zullen aan+den zij zullen aan+den ik zal aan+ed hebben jij zult aan+ed hebben hij zal aan+ed hebben wij zullen aan+ed hebben jullie zullen aan+ed hebben zij zullen aan+ed hebben ik zou aan+den jij zou aan+den hij zou aan+den wij zouden aan+den jullie zouden aan+den zij zouden aan+den ik zou aan+ed hebben jij zou aan+ed hebben hij zou aan+ed hebben wij zouden aan+ed hebben jullie zouden aan+ed hebben zij zouden aan+ed hebben jij ed aan 52 forms aanbesteden 128 empty +
39 aan+ken aan+kend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanblikken 128 +
40 aan+ijken aan+ijkend aange+eken ik ijk aan jij ijkt aan hij ijkt aan wij ijken aan jullie ijken aan zij ijken aan ik heb aange+eken jij hebt aange+eken hij heeft aange+eken wij hebben aange+eken jullie hebben aange+eken zij hebben aange+eken ik eek aan jij eek aan hij eek aan wij eken aan jullie eken aan zij eken aan ik had aange+eken jij had aange+eken hij had aange+eken wij hadden aange+eken jullie hadden aange+eken zij hadden aange+eken ik zal aan+ijken jij zult aan+ijken hij zal aan+ijken wij zullen aan+ijken jullie zullen aan+ijken zij zullen aan+ijken ik zal aange+eken hebben jij zult aange+eken hebben hij zal aange+eken hebben wij zullen aange+eken hebben jullie zullen aange+eken hebben zij zullen aange+eken hebben ik zou aan+ijken jij zou aan+ijken hij zou aan+ijken wij zouden aan+ijken jullie zouden aan+ijken zij zouden aan+ijken ik zou aange+eken hebben jij zou aange+eken hebben hij zou aange+eken hebben wij zouden aange+eken hebben jullie zouden aange+eken... aankijken 128 empty +
41 aan+en aan+end aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanboeken 128 +
42 aan+engen aan+engend aange+acht ik eng aan jij engt aan hij engt aan wij engen aan jullie engen aan zij engen aan ik heb aange+acht jij hebt aange+acht hij heeft aange+acht wij hebben aange+acht jullie hebben aange+acht zij hebben aange+acht ik acht aan jij acht aan hij acht aan wij achten aan jullie achten aan zij achten aan ik had aange+acht jij had aange+acht hij had aange+acht wij hadden aange+acht jullie hadden aange+acht zij hadden aange+acht ik zal aan+engen jij zult aan+engen hij zal aan+engen wij zullen aan+engen jullie zullen aan+engen zij zullen aan+engen ik zal aange+acht hebben jij zult aange+acht hebben hij zal aange+acht hebben wij zullen aange+acht hebben jullie zullen aange+acht hebben zij zullen aange+acht hebben ik zou aan+engen jij zou aan+engen hij zou aan+engen wij zouden aan+engen jullie zouden aan+engen zij zouden aan+engen ik zou aange+acht hebben jij zou aange+acht hebben hij zou aange+acht hebben wij zouden aange+acht hebben jullie zouden... aanbrengen 128 empty +
43 aan+sen aan+send aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij sen aan jullie sen aan zij sen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+sen jij zult aan+sen hij zal aan+sen wij zullen aan+sen jullie zullen aan+sen zij zullen aan+sen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+sen jij zou aan+sen hij zou aan+sen wij zouden aan+sen jullie zouden aan+sen zij zouden aan+sen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanbrassen 128 +
44 aan+ingen aan+ingend aange+ongen ik ing aan jij ingt aan hij ingt aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik heb aange+ongen jij hebt aange+ongen hij heeft aange+ongen wij hebben aange+ongen jullie hebben aange+ongen zij hebben aange+ongen ik ong aan jij ong aan hij ong aan wij ongen aan jullie ongen aan zij ongen aan ik had aange+ongen jij had aange+ongen hij had aange+ongen wij hadden aange+ongen jullie hadden aange+ongen zij hadden aange+ongen ik zal aan+ingen jij zult aan+ingen hij zal aan+ingen wij zullen aan+ingen jullie zullen aan+ingen zij zullen aan+ingen ik zal aange+ongen hebben jij zult aange+ongen hebben hij zal aange+ongen hebben wij zullen aange+ongen hebben jullie zullen aange+ongen hebben zij zullen aange+ongen hebben ik zou aan+ingen jij zou aan+ingen hij zou aan+ingen wij zouden aan+ingen jullie zouden aan+ingen zij zouden aan+ingen ik zou aange+ongen hebben jij zou aange+ongen hebben hij zou aange+ongen hebben wij zouden aange+ongen hebben... aandringen 128 empty +
45 aan+eken aan+ekend aange+oken ik eek aan jij eekt aan hij eekt aan wij eken aan jullie eken aan zij eken aan ik heb aange+oken jij hebt aange+oken hij heeft aange+oken wij hebben aange+oken jullie hebben aange+oken zij hebben aange+oken ik ak aan jij ak aan hij ak aan wij aken aan jullie aken aan zij aken aan ik had aange+oken jij had aange+oken hij had aange+oken wij hadden aange+oken jullie hadden aange+oken zij hadden aange+oken ik zal aan+eken jij zult aan+eken hij zal aan+eken wij zullen aan+eken jullie zullen aan+eken zij zullen aan+eken ik zal aange+oken hebben jij zult aange+oken hebben hij zal aange+oken hebben wij zullen aange+oken hebben jullie zullen aange+oken hebben zij zullen aange+oken hebben ik zou aan+eken jij zou aan+eken hij zou aan+eken wij zouden aan+eken jullie zouden aan+eken zij zouden aan+eken ik zou aange+oken hebben jij zou aange+oken hebben hij zou aange+oken hebben wij zouden aange+oken hebben jullie zouden aange+oken hebben zij zouden... aanbreken 128 +
46 aan+effen aan+effend aange+even ik ef aan jij eft aan hij eft aan wij effen aan jullie effen aan zij effen aan ik heb aange+even jij hebt aange+even hij heeft aange+even wij hebben aange+even jullie hebben aange+even zij hebben aange+even ik ief aan jij ief aan hij ief aan wij ieven aan jullie ieven aan zij ieven aan ik had aange+even jij had aange+even hij had aange+even wij hadden aange+even jullie hadden aange+even zij hadden aange+even ik zal aan+effen jij zult aan+effen hij zal aan+effen wij zullen aan+effen jullie zullen aan+effen zij zullen aan+effen ik zal aange+even hebben jij zult aange+even hebben hij zal aange+even hebben wij zullen aange+even hebben jullie zullen aange+even hebben zij zullen aange+even hebben ik zou aan+effen jij zou aan+effen hij zou aan+effen wij zouden aan+effen jullie zouden aan+effen zij zouden aan+effen ik zou aange+even hebben jij zou aange+even hebben hij zou aange+even hebben wij zouden aange+even hebben jullie zouden aange+even... aanheffen 128 empty +
47 aan+engen aan+engend aange+acht ik eng aan jij engt aan hij engt aan wij engen aan jullie engen aan zij engen aan ik heb aange+acht jij hebt aange+acht hij heeft aange+acht wij hebben aange+acht jullie hebben aange+acht zij hebben aange+acht ik acht aan jij acht aan hij acht aan wij achten aan jullie achten aan zij achten aan ik had aange+acht jij had aange+acht hij had aange+acht wij hadden aange+acht jullie hadden aange+acht zij hadden aange+acht ik zal aan+engen jij zult aan+engen hij zal aan+engen wij zullen aan+engen jullie zullen aan+engen zij zullen aan+engen ik zal aange+acht hebben jij zult aange+acht hebben hij zal aange+acht hebben wij zullen aange+acht hebben jullie zullen aange+acht hebben zij zullen aange+acht hebben ik zou aan+engen jij zou aan+engen hij zou aan+engen wij zouden aan+engen jullie zouden aan+engen zij zouden aan+engen ik zou aange+acht hebben jij zou aange+acht hebben hij zou aange+acht hebben wij zouden aange+acht hebben jullie zouden... aanbrengen 128 +
48 aan+en aan+end aan+# ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik ben aan+# jij bent aan+# hij is aan+# wij zijn aan+# jullie zijn aan+# zij zijn aan+# ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik was aan+# jij was aan+# hij was aan+# wij waren aan+# jullie waren aan+# zij waren aan+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aan+# zijn jij zult aan+# zijn hij zal aan+# zijn wij zullen aan+# zijn jullie zullen aan+# zijn zij zullen aan+# zijn ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aan+# zijn jij zou aan+# zijn hij zou aan+# zijn wij zouden aan+# zijn jullie zouden aan+# zijn zij zouden aan+# zijn jij # aan 52 forms aanbelanden 128 empty +
49 aan+oen aan+oend aange+aan ik oe aan jij oet aan hij oet aan wij oen aan jullie oen aan zij oen aan ik heb aange+aan jij hebt aange+aan hij heeft aange+aan wij hebben aange+aan jullie hebben aange+aan zij hebben aange+aan ik eed aan jij eed aan hij eed aan wij eden aan jullie eden aan zij eden aan ik had aange+aan jij had aange+aan hij had aange+aan wij hadden aange+aan jullie hadden aange+aan zij hadden aange+aan ik zal aan+oen jij zult aan+oen hij zal aan+oen wij zullen aan+oen jullie zullen aan+oen zij zullen aan+oen ik zal aange+aan hebben jij zult aange+aan hebben hij zal aange+aan hebben wij zullen aange+aan hebben jullie zullen aange+aan hebben zij zullen aange+aan hebben ik zou aan+oen jij zou aan+oen hij zou aan+oen wij zouden aan+oen jullie zouden aan+oen zij zouden aan+oen ik zou aange+aan hebben jij zou aange+aan hebben hij zou aange+aan hebben wij zouden aange+aan hebben jullie zouden aange+aan hebben zij zouden aange+aan hebben jij oe aan 52 forms aandoen 128 +
50 aan+eensmeden aan+eensmedend aan+eengesmeed ik smeed aaneen jij smeedt aaneen hij smeedt aaneen wij smeden aaneen jullie smeden aaneen zij smeden aaneen ik heb aan+eengesmeed jij hebt aan+eengesmeed hij heeft aan+eengesmeed wij hebben aan+eengesmeed jullie hebben aan+eengesmeed zij hebben aan+eengesmeed ik smeedde aaneen jij smeedde aaneen hij smeedde aaneen wij smeedden aaneen jullie smeedden aaneen zij smeedden aaneen ik had aan+eengesmeed jij had aan+eengesmeed hij had aan+eengesmeed wij hadden aan+eengesmeed jullie hadden aan+eengesmeed zij hadden aan+eengesmeed ik zal aan+eensmeden jij zult aan+eensmeden hij zal aan+eensmeden wij zullen aan+eensmeden jullie zullen aan+eensmeden zij zullen aan+eensmeden ik zal aan+eengesmeed hebben jij zult aan+eengesmeed hebben hij zal aan+eengesmeed hebben wij zullen aan+eengesmeed hebben jullie zullen aan+eengesmeed hebben zij zullen aan+eengesmeed hebben ik zou aan+eensmeden jij zou aan+eensmeden hij zou aan+eensmeden wij... aaneensmeden 128 empty +
51 aan+agen aan+agend aange+agen ik aag aan jij aagt aan hij aagt aan wij agen aan jullie agen aan zij agen aan ik heb aange+agen jij hebt aange+agen hij heeft aange+agen wij hebben aange+agen jullie hebben aange+agen zij hebben aange+agen ik oeg aan jij oeg aan hij oeg aan wij oegen aan jullie oegen aan zij oegen aan ik had aange+agen jij had aange+agen hij had aange+agen wij hadden aange+agen jullie hadden aange+agen zij hadden aange+agen ik zal aan+agen jij zult aan+agen hij zal aan+agen wij zullen aan+agen jullie zullen aan+agen zij zullen aan+agen ik zal aange+agen hebben jij zult aange+agen hebben hij zal aange+agen hebben wij zullen aange+agen hebben jullie zullen aange+agen hebben zij zullen aange+agen hebben ik zou aan+agen jij zou aan+agen hij zou aan+agen wij zouden aan+agen jullie zouden aan+agen zij zouden aan+agen ik zou aange+agen hebben jij zou aange+agen hebben hij zou aange+agen hebben wij zouden aange+agen hebben jullie zouden aange+agen hebben zij... aandragen 128 +
52 aan+idden aan+iddend aan+eden ik aan+id jij aan+idt hij aan+idt wij aan+idden jullie aan+idden zij aan+idden ik heb aan+eden jij hebt aan+eden hij heeft aan+eden wij hebben aan+eden jullie hebben aan+eden zij hebben aan+eden ik aan+ad jij aan+ad hij aan+ad wij aan+aden jullie aan+aden zij aan+aden ik had aan+eden jij had aan+eden hij had aan+eden wij hadden aan+eden jullie hadden aan+eden zij hadden aan+eden ik zal aan+idden jij zult aan+idden hij zal aan+idden wij zullen aan+idden jullie zullen aan+idden zij zullen aan+idden ik zal aan+eden hebben jij zult aan+eden hebben hij zal aan+eden hebben wij zullen aan+eden hebben jullie zullen aan+eden hebben zij zullen aan+eden hebben ik zou aan+idden jij zou aan+idden hij zou aan+idden wij zouden aan+idden jullie zouden aan+idden zij zouden aan+idden ik zou aan+eden hebben jij zou aan+eden hebben hij zou aan+eden hebben wij zouden aan+eden hebben jullie zouden aan+eden hebben zij zouden aan+eden hebben jij aan+id... aanbidden 128 empty +
53 aan+ven aan+vend aange+afd ik af aan jij aft aan hij aft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+afd jij hebt aange+afd hij heeft aange+afd wij hebben aange+afd jullie hebben aange+afd zij hebben aange+afd ik afde aan jij afde aan hij afde aan wij afden aan jullie afden aan zij afden aan ik had aange+afd jij had aange+afd hij had aange+afd wij hadden aange+afd jullie hadden aange+afd zij hadden aange+afd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+afd hebben jij zult aange+afd hebben hij zal aange+afd hebben wij zullen aange+afd hebben jullie zullen aange+afd hebben zij zullen aange+afd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+afd hebben jij zou aange+afd hebben hij zou aange+afd hebben wij zouden aange+afd hebben jullie zouden aange+afd hebben zij zouden aange+afd hebben jij af aan... aandraven 128 +
54 aan+ieden aan+iedend aange+oden ik ied aan jij iedt aan hij iedt aan wij ieden aan jullie ieden aan zij ieden aan ik heb aange+oden jij hebt aange+oden hij heeft aange+oden wij hebben aange+oden jullie hebben aange+oden zij hebben aange+oden ik ood aan jij ood aan hij ood aan wij oden aan jullie oden aan zij oden aan ik had aange+oden jij had aange+oden hij had aange+oden wij hadden aange+oden jullie hadden aange+oden zij hadden aange+oden ik zal aan+ieden jij zult aan+ieden hij zal aan+ieden wij zullen aan+ieden jullie zullen aan+ieden zij zullen aan+ieden ik zal aange+oden hebben jij zult aange+oden hebben hij zal aange+oden hebben wij zullen aange+oden hebben jullie zullen aange+oden hebben zij zullen aange+oden hebben ik zou aan+ieden jij zou aan+ieden hij zou aan+ieden wij zouden aan+ieden jullie zouden aan+ieden zij zouden aan+ieden ik zou aange+oden hebben jij zou aange+oden hebben hij zou aange+oden hebben wij zouden aange+oden hebben jullie zouden aange+oden... aanbieden 128 empty +
55 aan+ingen aan+ingend aange+ongen ik ing aan jij ingt aan hij ingt aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik heb aange+ongen jij hebt aange+ongen hij heeft aange+ongen wij hebben aange+ongen jullie hebben aange+ongen zij hebben aange+ongen ik ong aan jij ong aan hij ong aan wij ongen aan jullie ongen aan zij ongen aan ik had aange+ongen jij had aange+ongen hij had aange+ongen wij hadden aange+ongen jullie hadden aange+ongen zij hadden aange+ongen ik zal aan+ingen jij zult aan+ingen hij zal aan+ingen wij zullen aan+ingen jullie zullen aan+ingen zij zullen aan+ingen ik zal aange+ongen hebben jij zult aange+ongen hebben hij zal aange+ongen hebben wij zullen aange+ongen hebben jullie zullen aange+ongen hebben zij zullen aange+ongen hebben ik zou aan+ingen jij zou aan+ingen hij zou aan+ingen wij zouden aan+ingen jullie zouden aan+ingen zij zouden aan+ingen ik zou aange+ongen hebben jij zou aange+ongen hebben hij zou aange+ongen hebben wij zouden aange+ongen hebben... aandringen 128 +
56 aan+ken aan+kend aange+akt ik ak aan jij akt aan hij akt aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+akt jij hebt aange+akt hij heeft aange+akt wij hebben aange+akt jullie hebben aange+akt zij hebben aange+akt ik akte aan jij akte aan hij akte aan wij akten aan jullie akten aan zij akten aan ik had aange+akt jij had aange+akt hij had aange+akt wij hadden aange+akt jullie hadden aange+akt zij hadden aange+akt ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+akt hebben jij zult aange+akt hebben hij zal aange+akt hebben wij zullen aange+akt hebben jullie zullen aange+akt hebben zij zullen aange+akt hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+akt hebben jij zou aange+akt hebben hij zou aange+akt hebben wij zouden aange+akt hebben jullie zouden aange+akt hebben zij zouden aange+akt hebben jij ak aan... aanhaken 128 empty +
57 aan+durven aan+durvend aange+durfd ik durf aan jij durft aan hij durft aan wij durven aan jullie durven aan zij durven aan ik heb aange+durfd jij hebt aange+durfd hij heeft aange+durfd wij hebben aange+durfd jullie hebben aange+durfd zij hebben aange+durfd ik dorst aan durfde aan jij dorst aan durfde aan hij dorst aan durfde aan wij dorsten aan durfden aan jullie dorsten aan durfden aan zij dorsten aan durfden aan ik had aange+durfd jij had aange+durfd hij had aange+durfd wij hadden aange+durfd jullie hadden aange+durfd zij hadden aange+durfd ik zal aandurven jij zult aandurven hij zal aandurven wij zullen aandurven jullie zullen aandurven zij zullen aandurven ik zal aangedurfd hebben jij zult aangedurfd hebben hij zal aangedurfd hebben wij zullen aangedurfd hebben jullie zullen aangedurfd hebben zij zullen aangedurfd hebben ik zou aandurven jij zou aandurven hij zou aandurven wij zouden aandurven jullie zouden aandurven zij zouden aandurven ik zou aange+durfd hebben... aandurven 128 +
58 aan+eenbinden aan+eenbindend aan+eengebonden ik bind aaneen jij bindt aaneen hij bindt aaneen wij binden aaneen jullie binden aaneen zij binden aaneen ik heb aan+eengebonden jij hebt aan+eengebonden hij heeft aan+eengebonden wij hebben aan+eengebonden jullie hebben aan+eengebonden zij hebben aan+eengebonden ik bond aaneen jij bond aaneen hij bond aaneen wij bonden aaneen jullie bonden aaneen zij bonden aaneen ik had aan+eengebonden jij had aan+eengebonden hij had aan+eengebonden wij hadden aan+eengebonden jullie hadden aan+eengebonden zij hadden aan+eengebonden ik zal aan+eenbinden jij zult aan+eenbinden hij zal aan+eenbinden wij zullen aan+eenbinden jullie zullen aan+eenbinden zij zullen aan+eenbinden ik zal aan+eengebonden hebben jij zult aan+eengebonden hebben hij zal aan+eengebonden hebben wij zullen aan+eengebonden hebben jullie zullen aan+eengebonden hebben zij zullen aan+eengebonden hebben ik zou aan+eenbinden jij zou aan+eenbinden hij zou aan+eenbinden wij... aaneenbinden 128 empty +
59 aan+eenbinden aan+eenbindend aan+eengebonden ik bind aaneen jij bindt aaneen hij bindt aaneen wij binden aaneen jullie binden aaneen zij binden aaneen ik heb aan+eengebonden jij hebt aan+eengebonden hij heeft aan+eengebonden wij hebben aan+eengebonden jullie hebben aan+eengebonden zij hebben aan+eengebonden ik bond aaneen jij bond aaneen hij bond aaneen wij bonden aaneen jullie bonden aaneen zij bonden aaneen ik had aan+eengebonden jij had aan+eengebonden hij had aan+eengebonden wij hadden aan+eengebonden jullie hadden aan+eengebonden zij hadden aan+eengebonden ik zal aan+eenbinden jij zult aan+eenbinden hij zal aan+eenbinden wij zullen aan+eenbinden jullie zullen aan+eenbinden zij zullen aan+eenbinden ik zal aan+eengebonden hebben jij zult aan+eengebonden hebben hij zal aan+eengebonden hebben wij zullen aan+eengebonden hebben jullie zullen aan+eengebonden hebben zij zullen aan+eengebonden hebben ik zou aan+eenbinden jij zou aan+eenbinden hij zou aan+eenbinden wij... aaneenbinden 128 +
60 aan+angen aan+angend aange+angen ik ang aan jij angt aan hij angt aan wij angen aan jullie angen aan zij angen aan ik heb aange+angen jij hebt aange+angen hij heeft aange+angen wij hebben aange+angen jullie hebben aange+angen zij hebben aange+angen ik ing aan jij ing aan hij ing aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik had aange+angen jij had aange+angen hij had aange+angen wij hadden aange+angen jullie hadden aange+angen zij hadden aange+angen ik zal aan+angen jij zult aan+angen hij zal aan+angen wij zullen aan+angen jullie zullen aan+angen zij zullen aan+angen ik zal aange+angen hebben jij zult aange+angen hebben hij zal aange+angen hebben wij zullen aange+angen hebben jullie zullen aange+angen hebben zij zullen aange+angen hebben ik zou aan+angen jij zou aan+angen hij zou aan+angen wij zouden aan+angen jullie zouden aan+angen zij zouden aan+angen ik zou aange+angen hebben jij zou aange+angen hebben hij zou aange+angen hebben wij zouden aange+angen hebben... aanhangen 128 empty +
61 aan+ven aan+vend aange+efd ik ef aan jij eft aan hij eft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+efd jij hebt aange+efd hij heeft aange+efd wij hebben aange+efd jullie hebben aange+efd zij hebben aange+efd ik efde aan jij efde aan hij efde aan wij efden aan jullie efden aan zij efden aan ik had aange+efd jij had aange+efd hij had aange+efd wij hadden aange+efd jullie hadden aange+efd zij hadden aange+efd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+efd hebben jij zult aange+efd hebben hij zal aange+efd hebben wij zullen aange+efd hebben jullie zullen aange+efd hebben zij zullen aange+efd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+efd hebben jij zou aange+efd hebben hij zou aange+efd hebben wij zouden aange+efd hebben jullie zouden aange+efd hebben zij zouden aange+efd hebben jij ef aan... aaneenkleven 128 +
62 aan+sen aan+send aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij sen aan jullie sen aan zij sen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+sen jij zult aan+sen hij zal aan+sen wij zullen aan+sen jullie zullen aan+sen zij zullen aan+sen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+sen jij zou aan+sen hij zou aan+sen wij zouden aan+sen jullie zouden aan+sen zij zouden aan+sen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanbrassen 128 empty +
63 aan+inken aan+inkend aange+onken ik ink aan jij inkt aan hij inkt aan wij inken aan jullie inken aan zij inken aan ik heb aange+onken jij hebt aange+onken hij heeft aange+onken wij hebben aange+onken jullie hebben aange+onken zij hebben aange+onken ik onk aan jij onk aan hij onk aan wij onken aan jullie onken aan zij onken aan ik had aange+onken jij had aange+onken hij had aange+onken wij hadden aange+onken jullie hadden aange+onken zij hadden aange+onken ik zal aan+inken jij zult aan+inken hij zal aan+inken wij zullen aan+inken jullie zullen aan+inken zij zullen aan+inken ik zal aange+onken hebben jij zult aange+onken hebben hij zal aange+onken hebben wij zullen aange+onken hebben jullie zullen aange+onken hebben zij zullen aange+onken hebben ik zou aan+inken jij zou aan+inken hij zou aan+inken wij zouden aan+inken jullie zouden aan+inken zij zouden aan+inken ik zou aange+onken hebben jij zou aange+onken hebben hij zou aange+onken hebben wij zouden aange+onken hebben... aaneenklinken 128 +
64 aan+ven aan+vend aange+fd ik f aan jij ft aan hij ft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+fd jij hebt aange+fd hij heeft aange+fd wij hebben aange+fd jullie hebben aange+fd zij hebben aange+fd ik fde aan jij fde aan hij fde aan wij fden aan jullie fden aan zij fden aan ik had aange+fd jij had aange+fd hij had aange+fd wij hadden aange+fd jullie hadden aange+fd zij hadden aange+fd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+fd hebben jij zult aange+fd hebben hij zal aange+fd hebben wij zullen aange+fd hebben jullie zullen aange+fd hebben zij zullen aange+fd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+fd hebben jij zou aange+fd hebben hij zou aange+fd hebben wij zouden aange+fd hebben jullie zouden aange+fd hebben zij zouden aange+fd hebben jij f aan 52 forms aanbesterven 128 empty +
65 aan+ijgen aan+ijgend aange+egen ik ijg aan jij ijgt aan hij ijgt aan wij ijgen aan jullie ijgen aan zij ijgen aan ik heb aange+egen jij hebt aange+egen hij heeft aange+egen wij hebben aange+egen jullie hebben aange+egen zij hebben aange+egen ik eeg aan jij eeg aan hij eeg aan wij egen aan jullie egen aan zij egen aan ik had aange+egen jij had aange+egen hij had aange+egen wij hadden aange+egen jullie hadden aange+egen zij hadden aange+egen ik zal aan+ijgen jij zult aan+ijgen hij zal aan+ijgen wij zullen aan+ijgen jullie zullen aan+ijgen zij zullen aan+ijgen ik zal aange+egen hebben jij zult aange+egen hebben hij zal aange+egen hebben wij zullen aange+egen hebben jullie zullen aange+egen hebben zij zullen aange+egen hebben ik zou aan+ijgen jij zou aan+ijgen hij zou aan+ijgen wij zouden aan+ijgen jullie zouden aan+ijgen zij zouden aan+ijgen ik zou aange+egen hebben jij zou aange+egen hebben hij zou aange+egen hebben wij zouden aange+egen hebben jullie zouden aange+egen... aaneenrijgen 128 +
66 aan+gespen aan+gespend aange+gespt ik gesp aan jij gespt aan hij gespt aan wij gespen aan jullie gespen aan zij gespen aan ik heb aange+gespt jij hebt aange+gespt hij heeft aange+gespt wij hebben aange+gespt jullie hebben aange+gespt zij hebben aange+gespt ik gespte aan jij gespte aan hij gespte aan wij gespten aan jullie gespten aan zij gespten aan ik had aange+gespt jij had aange+gespt hij had aange+gespt wij hadden aange+gespt jullie hadden aange+gespt zij hadden aange+gespt ik zal aan+gespen jij zult aan+gespen hij zal aan+gespen wij zullen aan+gespen jullie zullen aan+gespen zij zullen aan+gespen ik zal aange+gespt hebben jij zult aange+gespt hebben hij zal aange+gespt hebben wij zullen aange+gespt hebben jullie zullen aange+gespt hebben zij zullen aange+gespt hebben ik zou aan+gespen jij zou aan+gespen hij zou aan+gespen wij zouden aan+gespen jullie zouden aan+gespen zij zouden aan+gespen ik zou aange+gespt hebben jij zou aange+gespt hebben hij zou aange+gespt... aangespen 128 empty +
67 aan+eensmeden aan+eensmedend aan+eengesmeed ik smeed aaneen jij smeedt aaneen hij smeedt aaneen wij smeden aaneen jullie smeden aaneen zij smeden aaneen ik heb aan+eengesmeed jij hebt aan+eengesmeed hij heeft aan+eengesmeed wij hebben aan+eengesmeed jullie hebben aan+eengesmeed zij hebben aan+eengesmeed ik smeedde aaneen jij smeedde aaneen hij smeedde aaneen wij smeedden aaneen jullie smeedden aaneen zij smeedden aaneen ik had aan+eengesmeed jij had aan+eengesmeed hij had aan+eengesmeed wij hadden aan+eengesmeed jullie hadden aan+eengesmeed zij hadden aan+eengesmeed ik zal aan+eensmeden jij zult aan+eensmeden hij zal aan+eensmeden wij zullen aan+eensmeden jullie zullen aan+eensmeden zij zullen aan+eensmeden ik zal aan+eengesmeed hebben jij zult aan+eengesmeed hebben hij zal aan+eengesmeed hebben wij zullen aan+eengesmeed hebben jullie zullen aan+eengesmeed hebben zij zullen aan+eengesmeed hebben ik zou aan+eensmeden jij zou aan+eensmeden hij zou aan+eensmeden wij... aaneensmeden 128 +
68 aan+aan aan+aand aange+aan ik a aan jij aat aan hij aat aan wij aan aan jullie aan aan zij aan aan ik ben aange+aan jij bent aange+aan hij is aange+aan wij zijn aange+aan jullie zijn aange+aan zij zijn aange+aan ik ing aan jij ing aan hij ing aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik was aange+aan jij was aange+aan hij was aange+aan wij waren aange+aan jullie waren aange+aan zij waren aange+aan ik zal aan+aan jij zult aan+aan hij zal aan+aan wij zullen aan+aan jullie zullen aan+aan zij zullen aan+aan ik zal aange+aan zijn jij zult aange+aan zijn hij zal aange+aan zijn wij zullen aange+aan zijn jullie zullen aange+aan zijn zij zullen aange+aan zijn ik zou aan+aan jij zou aan+aan hij zou aan+aan wij zouden aan+aan jullie zouden aan+aan zij zouden aan+aan ik zou aange+aan zijn jij zou aange+aan zijn hij zou aange+aan zijn wij zouden aange+aan zijn jullie zouden aange+aan zijn zij zouden aange+aan zijn jij a aan 52 forms aangaan 128 empty +
69 aan+ren aan+rend aange+erd ik er aan jij ert aan hij ert aan wij ren aan jullie ren aan zij ren aan ik heb aange+erd jij hebt aange+erd hij heeft aange+erd wij hebben aange+erd jullie hebben aange+erd zij hebben aange+erd ik erde aan jij erde aan hij erde aan wij erden aan jullie erden aan zij erden aan ik had aange+erd jij had aange+erd hij had aange+erd wij hadden aange+erd jullie hadden aange+erd zij hadden aange+erd ik zal aan+ren jij zult aan+ren hij zal aan+ren wij zullen aan+ren jullie zullen aan+ren zij zullen aan+ren ik zal aange+erd hebben jij zult aange+erd hebben hij zal aange+erd hebben wij zullen aange+erd hebben jullie zullen aange+erd hebben zij zullen aange+erd hebben ik zou aan+ren jij zou aan+ren hij zou aan+ren wij zouden aan+ren jullie zouden aan+ren zij zouden aan+ren ik zou aange+erd hebben jij zou aange+erd hebben hij zou aange+erd hebben wij zouden aange+erd hebben jullie zouden aange+erd hebben zij zouden aange+erd hebben jij er aan... aaneenspijkeren 128 +
70 aan+ouden aan+oudend aange+ouden ik oud aan jij oudt aan hij oudt aan wij ouden aan jullie ouden aan zij ouden aan ik heb aange+ouden jij hebt aange+ouden hij heeft aange+ouden wij hebben aange+ouden jullie hebben aange+ouden zij hebben aange+ouden ik ield aan jij ield aan hij ield aan wij ielden aan jullie ielden aan zij ielden aan ik had aange+ouden jij had aange+ouden hij had aange+ouden wij hadden aange+ouden jullie hadden aange+ouden zij hadden aange+ouden ik zal aan+ouden jij zult aan+ouden hij zal aan+ouden wij zullen aan+ouden jullie zullen aan+ouden zij zullen aan+ouden ik zal aange+ouden hebben jij zult aange+ouden hebben hij zal aange+ouden hebben wij zullen aange+ouden hebben jullie zullen aange+ouden hebben zij zullen aange+ouden hebben ik zou aan+ouden jij zou aan+ouden hij zou aan+ouden wij zouden aan+ouden jullie zouden aan+ouden zij zouden aan+ouden ik zou aange+ouden hebben jij zou aange+ouden hebben hij zou aange+ouden hebben wij zouden aange+ouden... aanhouden 128 empty +
71 aan+aan aan+aand aange+aan ik a aan jij aat aan hij aat aan wij aan aan jullie aan aan zij aan aan ik ben aange+aan jij bent aange+aan hij is aange+aan wij zijn aange+aan jullie zijn aange+aan zij zijn aange+aan ik ing aan jij ing aan hij ing aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik was aange+aan jij was aange+aan hij was aange+aan wij waren aange+aan jullie waren aange+aan zij waren aange+aan ik zal aan+aan jij zult aan+aan hij zal aan+aan wij zullen aan+aan jullie zullen aan+aan zij zullen aan+aan ik zal aange+aan zijn jij zult aange+aan zijn hij zal aange+aan zijn wij zullen aange+aan zijn jullie zullen aange+aan zijn zij zullen aange+aan zijn ik zou aan+aan jij zou aan+aan hij zou aan+aan wij zouden aan+aan jullie zouden aan+aan zij zouden aan+aan ik zou aange+aan zijn jij zou aange+aan zijn hij zou aange+aan zijn wij zouden aange+aan zijn jullie zouden aange+aan zijn zij zouden aange+aan zijn jij a aan 52 forms aangaan 128 +
72 aan+ken aan+kend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanblikken 128 empty +
73 aan+gespen aan+gespend aange+gespt ik gesp aan jij gespt aan hij gespt aan wij gespen aan jullie gespen aan zij gespen aan ik heb aange+gespt jij hebt aange+gespt hij heeft aange+gespt wij hebben aange+gespt jullie hebben aange+gespt zij hebben aange+gespt ik gespte aan jij gespte aan hij gespte aan wij gespten aan jullie gespten aan zij gespten aan ik had aange+gespt jij had aange+gespt hij had aange+gespt wij hadden aange+gespt jullie hadden aange+gespt zij hadden aange+gespt ik zal aan+gespen jij zult aan+gespen hij zal aan+gespen wij zullen aan+gespen jullie zullen aan+gespen zij zullen aan+gespen ik zal aange+gespt hebben jij zult aange+gespt hebben hij zal aange+gespt hebben wij zullen aange+gespt hebben jullie zullen aange+gespt hebben zij zullen aange+gespt hebben ik zou aan+gespen jij zou aan+gespen hij zou aan+gespen wij zouden aan+gespen jullie zouden aan+gespen zij zouden aan+gespen ik zou aange+gespt hebben jij zou aange+gespt hebben hij zou aange+gespt... aangespen 128 +
74 aan+ijden aan+ijdend aange+eden ik ijd aan jij ijdt aan hij ijdt aan wij ijden aan jullie ijden aan zij ijden aan ik heb aange+eden jij hebt aange+eden hij heeft aange+eden wij hebben aange+eden jullie hebben aange+eden zij hebben aange+eden ik eed aan jij eed aan hij eed aan wij eden aan jullie eden aan zij eden aan ik had aange+eden jij had aange+eden hij had aange+eden wij hadden aange+eden jullie hadden aange+eden zij hadden aange+eden ik zal aan+ijden jij zult aan+ijden hij zal aan+ijden wij zullen aan+ijden jullie zullen aan+ijden zij zullen aan+ijden ik zal aange+eden hebben jij zult aange+eden hebben hij zal aange+eden hebben wij zullen aange+eden hebben jullie zullen aange+eden hebben zij zullen aange+eden hebben ik zou aan+ijden jij zou aan+ijden hij zou aan+ijden wij zouden aan+ijden jullie zouden aan+ijden zij zouden aan+ijden ik zou aange+eden hebben jij zou aange+eden hebben hij zou aange+eden hebben wij zouden aange+eden hebben jullie zouden aange+eden... aanglijden 128 empty +
75 aan+geven aan+gevend aange+geven ik geef aan jij geeft aan hij geeft aan wij geven aan jullie geven aan zij geven aan ik heb aange+geven jij hebt aange+geven hij heeft aange+geven wij hebben aange+geven jullie hebben aange+geven zij hebben aange+geven ik gaf aan jij gaf aan hij gaf aan wij gaven aan jullie gaven aan zij gaven aan ik had aange+geven jij had aange+geven hij had aange+geven wij hadden aange+geven jullie hadden aange+geven zij hadden aange+geven ik zal aan+geven jij zult aan+geven hij zal aan+geven wij zullen aan+geven jullie zullen aan+geven zij zullen aan+geven ik zal aange+geven hebben jij zult aange+geven hebben hij zal aange+geven hebben wij zullen aange+geven hebben jullie zullen aange+geven hebben zij zullen aange+geven hebben ik zou aan+geven jij zou aan+geven hij zou aan+geven wij zouden aan+geven jullie zouden aan+geven zij zouden aan+geven ik zou aange+geven hebben jij zou aange+geven hebben hij zou aange+geven hebben wij zouden aange+geven... aangeven 128 +
76 aan+ven aan+vend aange+efd ik ef aan jij eft aan hij eft aan wij ven aan jullie ven aan zij ven aan ik heb aange+efd jij hebt aange+efd hij heeft aange+efd wij hebben aange+efd jullie hebben aange+efd zij hebben aange+efd ik efde aan jij efde aan hij efde aan wij efden aan jullie efden aan zij efden aan ik had aange+efd jij had aange+efd hij had aange+efd wij hadden aange+efd jullie hadden aange+efd zij hadden aange+efd ik zal aan+ven jij zult aan+ven hij zal aan+ven wij zullen aan+ven jullie zullen aan+ven zij zullen aan+ven ik zal aange+efd hebben jij zult aange+efd hebben hij zal aange+efd hebben wij zullen aange+efd hebben jullie zullen aange+efd hebben zij zullen aange+efd hebben ik zou aan+ven jij zou aan+ven hij zou aan+ven wij zouden aan+ven jullie zouden aan+ven zij zouden aan+ven ik zou aange+efd hebben jij zou aange+efd hebben hij zou aange+efd hebben wij zouden aange+efd hebben jullie zouden aange+efd hebben zij zouden aange+efd hebben jij ef aan... aaneenkleven 128 empty +
77 aan+ijden aan+ijdend aange+eden ik ijd aan jij ijdt aan hij ijdt aan wij ijden aan jullie ijden aan zij ijden aan ik heb aange+eden jij hebt aange+eden hij heeft aange+eden wij hebben aange+eden jullie hebben aange+eden zij hebben aange+eden ik eed aan jij eed aan hij eed aan wij eden aan jullie eden aan zij eden aan ik had aange+eden jij had aange+eden hij had aange+eden wij hadden aange+eden jullie hadden aange+eden zij hadden aange+eden ik zal aan+ijden jij zult aan+ijden hij zal aan+ijden wij zullen aan+ijden jullie zullen aan+ijden zij zullen aan+ijden ik zal aange+eden hebben jij zult aange+eden hebben hij zal aange+eden hebben wij zullen aange+eden hebben jullie zullen aange+eden hebben zij zullen aange+eden hebben ik zou aan+ijden jij zou aan+ijden hij zou aan+ijden wij zouden aan+ijden jullie zouden aan+ijden zij zouden aan+ijden ik zou aange+eden hebben jij zou aange+eden hebben hij zou aange+eden hebben wij zouden aange+eden hebben jullie zouden aange+eden... aanglijden 128 +
78 aan+fen aan+fend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij fen aan jullie fen aan zij fen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+fen jij zult aan+fen hij zal aan+fen wij zullen aan+fen jullie zullen aan+fen zij zullen aan+fen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+fen jij zou aan+fen hij zou aan+fen wij zouden aan+fen jullie zouden aan+fen zij zouden aan+fen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aanblaffen 128 empty +
79 aan+men aan+mend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij men aan jullie men aan zij men aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+men jij zult aan+men hij zal aan+men wij zullen aan+men jullie zullen aan+men zij zullen aan+men ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+men jij zou aan+men hij zou aan+men wij zouden aan+men jullie zouden aan+men zij zouden aan+men ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanglimmen 128 +
80 aan+ren aan+rend aange+erd ik er aan jij ert aan hij ert aan wij ren aan jullie ren aan zij ren aan ik heb aange+erd jij hebt aange+erd hij heeft aange+erd wij hebben aange+erd jullie hebben aange+erd zij hebben aange+erd ik erde aan jij erde aan hij erde aan wij erden aan jullie erden aan zij erden aan ik had aange+erd jij had aange+erd hij had aange+erd wij hadden aange+erd jullie hadden aange+erd zij hadden aange+erd ik zal aan+ren jij zult aan+ren hij zal aan+ren wij zullen aan+ren jullie zullen aan+ren zij zullen aan+ren ik zal aange+erd hebben jij zult aange+erd hebben hij zal aange+erd hebben wij zullen aange+erd hebben jullie zullen aange+erd hebben zij zullen aange+erd hebben ik zou aan+ren jij zou aan+ren hij zou aan+ren wij zouden aan+ren jullie zouden aan+ren zij zouden aan+ren ik zou aange+erd hebben jij zou aange+erd hebben hij zou aange+erd hebben wij zouden aange+erd hebben jullie zouden aange+erd hebben zij zouden aange+erd hebben jij er aan... aaneenspijkeren 128 empty +
81 aan+ken aan+kend aange+akt ik ak aan jij akt aan hij akt aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+akt jij hebt aange+akt hij heeft aange+akt wij hebben aange+akt jullie hebben aange+akt zij hebben aange+akt ik akte aan jij akte aan hij akte aan wij akten aan jullie akten aan zij akten aan ik had aange+akt jij had aange+akt hij had aange+akt wij hadden aange+akt jullie hadden aange+akt zij hadden aange+akt ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+akt hebben jij zult aange+akt hebben hij zal aange+akt hebben wij zullen aange+akt hebben jullie zullen aange+akt hebben zij zullen aange+akt hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+akt hebben jij zou aange+akt hebben hij zou aange+akt hebben wij zouden aange+akt hebben jullie zouden aange+akt hebben zij zouden aange+akt hebben jij ak aan... aanhaken 128 +
82 aan+agen aan+agend aange+agen ik aag aan jij aagt aan hij aagt aan wij agen aan jullie agen aan zij agen aan ik heb aange+agen jij hebt aange+agen hij heeft aange+agen wij hebben aange+agen jullie hebben aange+agen zij hebben aange+agen ik oeg aan jij oeg aan hij oeg aan wij oegen aan jullie oegen aan zij oegen aan ik had aange+agen jij had aange+agen hij had aange+agen wij hadden aange+agen jullie hadden aange+agen zij hadden aange+agen ik zal aan+agen jij zult aan+agen hij zal aan+agen wij zullen aan+agen jullie zullen aan+agen zij zullen aan+agen ik zal aange+agen hebben jij zult aange+agen hebben hij zal aange+agen hebben wij zullen aange+agen hebben jullie zullen aange+agen hebben zij zullen aange+agen hebben ik zou aan+agen jij zou aan+agen hij zou aan+agen wij zouden aan+agen jullie zouden aan+agen zij zouden aan+agen ik zou aange+agen hebben jij zou aange+agen hebben hij zou aange+agen hebben wij zouden aange+agen hebben jullie zouden aange+agen hebben zij... aandragen 128 empty +
83 aan+len aan+lend aange+ald ik al aan jij alt aan hij alt aan wij len aan jullie len aan zij len aan ik heb aange+ald jij hebt aange+ald hij heeft aange+ald wij hebben aange+ald jullie hebben aange+ald zij hebben aange+ald ik alde aan jij alde aan hij alde aan wij alden aan jullie alden aan zij alden aan ik had aange+ald jij had aange+ald hij had aange+ald wij hadden aange+ald jullie hadden aange+ald zij hadden aange+ald ik zal aan+len jij zult aan+len hij zal aan+len wij zullen aan+len jullie zullen aan+len zij zullen aan+len ik zal aange+ald hebben jij zult aange+ald hebben hij zal aange+ald hebben wij zullen aange+ald hebben jullie zullen aange+ald hebben zij zullen aange+ald hebben ik zou aan+len jij zou aan+len hij zou aan+len wij zouden aan+len jullie zouden aan+len zij zouden aan+len ik zou aange+ald hebben jij zou aange+ald hebben hij zou aange+ald hebben wij zouden aange+ald hebben jullie zouden aange+ald hebben zij zouden aange+ald hebben jij al aan... aanhalen 128 +
84 aan+elen aan+elend aan+olen ik eel aan jij eelt aan hij eelt aan wij elen aan jullie elen aan zij elen aan ik heb aan+olen jij hebt aan+olen hij heeft aan+olen wij hebben aan+olen jullie hebben aan+olen zij hebben aan+olen ik al aan jij al aan hij al aan wij alen aan jullie alen aan zij alen aan ik had aan+olen jij had aan+olen hij had aan+olen wij hadden aan+olen jullie hadden aan+olen zij hadden aan+olen ik zal aan+elen jij zult aan+elen hij zal aan+elen wij zullen aan+elen jullie zullen aan+elen zij zullen aan+elen ik zal aan+olen hebben jij zult aan+olen hebben hij zal aan+olen hebben wij zullen aan+olen hebben jullie zullen aan+olen hebben zij zullen aan+olen hebben ik zou aan+elen jij zou aan+elen hij zou aan+elen wij zouden aan+elen jullie zouden aan+elen zij zouden aan+elen ik zou aan+olen hebben jij zou aan+olen hebben hij zou aan+olen hebben wij zouden aan+olen hebben jullie zouden aan+olen hebben zij zouden aan+olen hebben jij eel aan 52 forms aanbevelen 128 empty +
85 aan+angen aan+angend aange+angen ik ang aan jij angt aan hij angt aan wij angen aan jullie angen aan zij angen aan ik heb aange+angen jij hebt aange+angen hij heeft aange+angen wij hebben aange+angen jullie hebben aange+angen zij hebben aange+angen ik ing aan jij ing aan hij ing aan wij ingen aan jullie ingen aan zij ingen aan ik had aange+angen jij had aange+angen hij had aange+angen wij hadden aange+angen jullie hadden aange+angen zij hadden aange+angen ik zal aan+angen jij zult aan+angen hij zal aan+angen wij zullen aan+angen jullie zullen aan+angen zij zullen aan+angen ik zal aange+angen hebben jij zult aange+angen hebben hij zal aange+angen hebben wij zullen aange+angen hebben jullie zullen aange+angen hebben zij zullen aange+angen hebben ik zou aan+angen jij zou aan+angen hij zou aan+angen wij zouden aan+angen jullie zouden aan+angen zij zouden aan+angen ik zou aange+angen hebben jij zou aange+angen hebben hij zou aange+angen hebben wij zouden aange+angen hebben... aanhangen 128 +
86 aan+eken aan+ekend aange+oken ik eek aan jij eekt aan hij eekt aan wij eken aan jullie eken aan zij eken aan ik heb aange+oken jij hebt aange+oken hij heeft aange+oken wij hebben aange+oken jullie hebben aange+oken zij hebben aange+oken ik ak aan jij ak aan hij ak aan wij aken aan jullie aken aan zij aken aan ik had aange+oken jij had aange+oken hij had aange+oken wij hadden aange+oken jullie hadden aange+oken zij hadden aange+oken ik zal aan+eken jij zult aan+eken hij zal aan+eken wij zullen aan+eken jullie zullen aan+eken zij zullen aan+eken ik zal aange+oken hebben jij zult aange+oken hebben hij zal aange+oken hebben wij zullen aange+oken hebben jullie zullen aange+oken hebben zij zullen aange+oken hebben ik zou aan+eken jij zou aan+eken hij zou aan+eken wij zouden aan+eken jullie zouden aan+eken zij zouden aan+eken ik zou aange+oken hebben jij zou aange+oken hebben hij zou aange+oken hebben wij zouden aange+oken hebben jullie zouden aange+oken hebben zij zouden... aanbreken 128 empty +
87 aan+ben aan+bend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij ben aan jullie ben aan zij ben aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+ben jij zult aan+ben hij zal aan+ben wij zullen aan+ben jullie zullen aan+ben zij zullen aan+ben ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+ben jij zou aan+ben hij zou aan+ben wij zouden aan+ben jullie zouden aan+ben zij zouden aan+ben ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanhebben 128 +
88 aan+stoten aan+stotend aange+stoten ik stoot aan jij stoot aan hij stoot aan wij stoten aan jullie stoten aan zij stoten aan ik heb aange+stoten jij hebt aange+stoten hij heeft aange+stoten wij hebben aange+stoten jullie hebben aange+stoten zij hebben aange+stoten ik stiet aan stootte aan jij stiet aan stootte aan hij stiet aan stootte aan wij stieten aan stootten aan jullie stieten aan stootten aan zij stieten aan stootten aan ik had aange+stoten jij had aange+stoten hij had aange+stoten wij hadden aange+stoten jullie hadden aange+stoten zij hadden aange+stoten ik zal aanstoten jij zult aanstoten hij zal aanstoten wij zullen aanstoten jullie zullen aanstoten zij zullen aanstoten ik zal aangestoten hebben jij zult aangestoten hebben hij zal aangestoten hebben wij zullen aangestoten hebben jullie zullen aangestoten hebben zij zullen aangestoten hebben ik zou aanstoten jij zou aanstoten hij zou aanstoten wij zouden aanstoten jullie zouden aanstoten zij zouden aanstoten... aanstoten 128 empty +
89 aan+effen aan+effend aange+even ik ef aan jij eft aan hij eft aan wij effen aan jullie effen aan zij effen aan ik heb aange+even jij hebt aange+even hij heeft aange+even wij hebben aange+even jullie hebben aange+even zij hebben aange+even ik ief aan jij ief aan hij ief aan wij ieven aan jullie ieven aan zij ieven aan ik had aange+even jij had aange+even hij had aange+even wij hadden aange+even jullie hadden aange+even zij hadden aange+even ik zal aan+effen jij zult aan+effen hij zal aan+effen wij zullen aan+effen jullie zullen aan+effen zij zullen aan+effen ik zal aange+even hebben jij zult aange+even hebben hij zal aange+even hebben wij zullen aange+even hebben jullie zullen aange+even hebben zij zullen aange+even hebben ik zou aan+effen jij zou aan+effen hij zou aan+effen wij zouden aan+effen jullie zouden aan+effen zij zouden aan+effen ik zou aange+even hebben jij zou aange+even hebben hij zou aange+even hebben wij zouden aange+even hebben jullie zouden aange+even... aanheffen 128 +
90 agen agend ge+agen ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb ge+agen jij hebt ge+agen hij heeft ge+agen wij hebben ge+agen jullie hebben ge+agen zij hebben ge+agen ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had ge+agen jij had ge+agen hij had ge+agen wij hadden ge+agen jullie hadden ge+agen zij hadden ge+agen ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal ge+agen hebben jij zult ge+agen hebben hij zal ge+agen hebben wij zullen ge+agen hebben jullie zullen ge+agen hebben zij zullen ge+agen hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou ge+agen hebben jij zou ge+agen hebben hij zou ge+agen hebben wij zouden ge+agen hebben jullie zouden ge+agen hebben zij zouden ge+agen hebben jij aag 52 forms dragen 128 empty +
91 aan+ouden aan+oudend aange+ouden ik oud aan jij oudt aan hij oudt aan wij ouden aan jullie ouden aan zij ouden aan ik heb aange+ouden jij hebt aange+ouden hij heeft aange+ouden wij hebben aange+ouden jullie hebben aange+ouden zij hebben aange+ouden ik ield aan jij ield aan hij ield aan wij ielden aan jullie ielden aan zij ielden aan ik had aange+ouden jij had aange+ouden hij had aange+ouden wij hadden aange+ouden jullie hadden aange+ouden zij hadden aange+ouden ik zal aan+ouden jij zult aan+ouden hij zal aan+ouden wij zullen aan+ouden jullie zullen aan+ouden zij zullen aan+ouden ik zal aange+ouden hebben jij zult aange+ouden hebben hij zal aange+ouden hebben wij zullen aange+ouden hebben jullie zullen aange+ouden hebben zij zullen aange+ouden hebben ik zou aan+ouden jij zou aan+ouden hij zou aan+ouden wij zouden aan+ouden jullie zouden aan+ouden zij zouden aan+ouden ik zou aange+ouden hebben jij zou aange+ouden hebben hij zou aange+ouden hebben wij zouden aange+ouden... aanhouden 128 +
92 wikkelen wikkelend gewikkeld ik wikkel # jij wikkelt # hij wikkelt # wij wikkelen # jullie wikkelen # zij wikkelen # ik heb gewikkeld jij hebt gewikkeld hij heeft gewikkeld wij hebben gewikkeld jullie hebben gewikkeld zij hebben gewikkeld ik wikkelde # jij wikkelde # hij wikkelde # wij wikkelden # jullie wikkelden # zij wikkelden # ik had gewikkeld jij had gewikkeld hij had gewikkeld wij hadden gewikkeld jullie hadden gewikkeld zij hadden gewikkeld ik zal wikkelen jij zult wikkelen hij zal wikkelen wij zullen wikkelen jullie zullen wikkelen zij zullen wikkelen ik zal gewikkeld hebben jij zult gewikkeld hebben hij zal gewikkeld hebben wij zullen gewikkeld hebben jullie zullen gewikkeld hebben zij zullen gewikkeld hebben ik zou wikkelen jij zou wikkelen hij zou wikkelen wij zouden wikkelen jullie zouden wikkelen zij zouden wikkelen ik zou gewikkeld hebben jij zou gewikkeld hebben hij zou gewikkeld hebben wij zouden gewikkeld hebben jullie zouden gewikkeld hebben zij... inwikkelen 128 empty +
93 aan+agen aan+agend aange+aagd ik aag aan jij aagt aan hij aagt aan wij agen aan jullie agen aan zij agen aan ik heb aange+aagd jij hebt aange+aagd hij heeft aange+aagd wij hebben aange+aagd jullie hebben aange+aagd zij hebben aange+aagd ik oeg aan jij oeg aan hij oeg aan wij oegen aan jullie oegen aan zij oegen aan ik had aange+aagd jij had aange+aagd hij had aange+aagd wij hadden aange+aagd jullie hadden aange+aagd zij hadden aange+aagd ik zal aan+agen jij zult aan+agen hij zal aan+agen wij zullen aan+agen jullie zullen aan+agen zij zullen aan+agen ik zal aange+aagd hebben jij zult aange+aagd hebben hij zal aange+aagd hebben wij zullen aange+aagd hebben jullie zullen aange+aagd hebben zij zullen aange+aagd hebben ik zou aan+agen jij zou aan+agen hij zou aan+agen wij zouden aan+agen jullie zouden aan+agen zij zouden aan+agen ik zou aange+aagd hebben jij zou aange+aagd hebben hij zou aange+aagd hebben wij zouden aange+aagd hebben jullie zouden aange+aagd hebben zij... aanjagen 128 +
94 aan+tijgen aan+tijgend aange+togen aange+tegen ik tijg aan jij tijgt aan hij tijgt aan wij tijgen aan jullie tijgen aan zij tijgen aan ik heb aange+togen aange+tegen jij hebt aange+togen aange+tegen hij heeft aange+togen aange+tegen wij hebben aangetogen aange+tegen jullie hebben aangetogen aange+tegen zij hebben aangetogen aange+tegen ik toog aan jij toog aan hij toog aan wij togen aan jullie togen aan zij togen aan ik had aange+togen aange+tegen jij had aange+togen aange+tegen hij had aange+togen aange+tegen wij hadden aange+togen aange+tegen jullie hadden aange+togen aange+tegen zij hadden aange+togen aange+tegen ik zal aan+tijgen jij zult aan+tijgen hij zal aan+tijgen wij zullen aan+tijgen jullie zullen aan+tijgen zij zullen aan+tijgen ik zal aangetogen aange+tegen hebben jij zult aangetogen aange+tegen hebben hij zal aangetogen aange+tegen hebben wij zullen aangetogen aange+tegen hebben jullie zullen aangetogen aange+tegen hebben zij zullen aangetogen aange+tegen... aantijgen 128 empty +
95 aan+pen aan+pend aange+t ik # aan jij t aan hij t aan wij pen aan jullie pen aan zij pen aan ik heb aange+t jij hebt aange+t hij heeft aange+t wij hebben aange+t jullie hebben aange+t zij hebben aange+t ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+t jij had aange+t hij had aange+t wij hadden aange+t jullie hadden aange+t zij hadden aange+t ik zal aan+pen jij zult aan+pen hij zal aan+pen wij zullen aan+pen jullie zullen aan+pen zij zullen aan+pen ik zal aange+t hebben jij zult aange+t hebben hij zal aange+t hebben wij zullen aange+t hebben jullie zullen aange+t hebben zij zullen aange+t hebben ik zou aan+pen jij zou aan+pen hij zou aan+pen wij zouden aan+pen jullie zouden aan+pen zij zouden aan+pen ik zou aange+t hebben jij zou aange+t hebben hij zou aange+t hebben wij zouden aange+t hebben jullie zouden aange+t hebben zij zouden aange+t hebben jij # aan 52 forms aankappen 128 +
96 ren rend ard ik ar jij art hij art wij ren jullie ren zij ren ik heb ard jij hebt ard hij heeft ard wij hebben ard jullie hebben ard zij hebben ard ik arde jij arde hij arde wij arden jullie arden zij arden ik had ard jij had ard hij had ard wij hadden ard jullie hadden ard zij hadden ard ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ard hebben jij zult ard hebben hij zal ard hebben wij zullen ard hebben jullie zullen ard hebben zij zullen ard hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ard hebben jij zou ard hebben hij zou ard hebben wij zouden ard hebben jullie zouden ard hebben zij zouden ard hebben jij ar 52 forms bewaren 128 empty +
97 aan+ijken aan+ijkend aange+eken ik ijk aan jij ijkt aan hij ijkt aan wij ijken aan jullie ijken aan zij ijken aan ik heb aange+eken jij hebt aange+eken hij heeft aange+eken wij hebben aange+eken jullie hebben aange+eken zij hebben aange+eken ik eek aan jij eek aan hij eek aan wij eken aan jullie eken aan zij eken aan ik had aange+eken jij had aange+eken hij had aange+eken wij hadden aange+eken jullie hadden aange+eken zij hadden aange+eken ik zal aan+ijken jij zult aan+ijken hij zal aan+ijken wij zullen aan+ijken jullie zullen aan+ijken zij zullen aan+ijken ik zal aange+eken hebben jij zult aange+eken hebben hij zal aange+eken hebben wij zullen aange+eken hebben jullie zullen aange+eken hebben zij zullen aange+eken hebben ik zou aan+ijken jij zou aan+ijken hij zou aan+ijken wij zouden aan+ijken jullie zouden aan+ijken zij zouden aan+ijken ik zou aange+eken hebben jij zou aange+eken hebben hij zou aange+eken hebben wij zouden aange+eken hebben jullie zouden aange+eken... aankijken 128 +
98 studeren studerend gestudeerd ik studeer # jij studeert # hij studeert # wij studeren # jullie studeren # zij studeren # ik heb gestudeerd jij hebt gestudeerd hij heeft gestudeerd wij hebben gestudeerd jullie hebben gestudeerd zij hebben gestudeerd ik studeerde # jij studeerde # hij studeerde # wij studeerden # jullie studeerden # zij studeerden # ik had gestudeerd jij had gestudeerd hij had gestudeerd wij hadden gestudeerd jullie hadden gestudeerd zij hadden gestudeerd ik zal studeren jij zult studeren hij zal studeren wij zullen studeren jullie zullen studeren zij zullen studeren ik zal gestudeerd hebben jij zult gestudeerd hebben hij zal gestudeerd hebben wij zullen gestudeerd hebben jullie zullen gestudeerd hebben zij zullen gestudeerd hebben ik zou studeren jij zou studeren hij zou studeren wij zouden studeren jullie zouden studeren zij zouden studeren ik zou gestudeerd hebben jij zou gestudeerd hebben hij zou gestudeerd hebben wij zouden gestudeerd hebben jullie... instuderen 128 empty +
99 aan+gen aan+gend aange+agd ik ag aan jij agt aan hij agt aan wij gen aan jullie gen aan zij gen aan ik heb aange+agd jij hebt aange+agd hij heeft aange+agd wij hebben aange+agd jullie hebben aange+agd zij hebben aange+agd ik agde aan jij agde aan hij agde aan wij agden aan jullie agden aan zij agden aan ik had aange+agd jij had aange+agd hij had aange+agd wij hadden aange+agd jullie hadden aange+agd zij hadden aange+agd ik zal aan+gen jij zult aan+gen hij zal aan+gen wij zullen aan+gen jullie zullen aan+gen zij zullen aan+gen ik zal aange+agd hebben jij zult aange+agd hebben hij zal aange+agd hebben wij zullen aange+agd hebben jullie zullen aange+agd hebben zij zullen aange+agd hebben ik zou aan+gen jij zou aan+gen hij zou aan+gen wij zouden aan+gen jullie zouden aan+gen zij zouden aan+gen ik zou aange+agd hebben jij zou aange+agd hebben hij zou aange+agd hebben wij zouden aange+agd hebben jullie zouden aange+agd hebben zij zouden aange+agd hebben jij ag aan... aanklagen 128 +
100 ren rend ge+ard ik ar jij art hij art wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+ard jij hebt ge+ard hij heeft ge+ard wij hebben ge+ard jullie hebben ge+ard zij hebben ge+ard ik arde jij arde hij arde wij arden jullie arden zij arden ik had ge+ard jij had ge+ard hij had ge+ard wij hadden ge+ard jullie hadden ge+ard zij hadden ge+ard ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+ard hebben jij zult ge+ard hebben hij zal ge+ard hebben wij zullen ge+ard hebben jullie zullen ge+ard hebben zij zullen ge+ard hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+ard hebben jij zou ge+ard hebben hij zou ge+ard hebben wij zouden ge+ard hebben jullie zouden ge+ard hebben zij zouden ge+ard hebben jij ar 52 forms scharen 128 empty +
101 aan+den aan+dend aange+ed ik ed aan jij edt aan hij edt aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik heb aange+ed jij hebt aange+ed hij heeft aange+ed wij hebben aange+ed jullie hebben aange+ed zij hebben aange+ed ik edde aan jij edde aan hij edde aan wij edden aan jullie edden aan zij edden aan ik had aange+ed jij had aange+ed hij had aange+ed wij hadden aange+ed jullie hadden aange+ed zij hadden aange+ed ik zal aan+den jij zult aan+den hij zal aan+den wij zullen aan+den jullie zullen aan+den zij zullen aan+den ik zal aange+ed hebben jij zult aange+ed hebben hij zal aange+ed hebben wij zullen aange+ed hebben jullie zullen aange+ed hebben zij zullen aange+ed hebben ik zou aan+den jij zou aan+den hij zou aan+den wij zouden aan+den jullie zouden aan+den zij zouden aan+den ik zou aange+ed hebben jij zou aange+ed hebben hij zou aange+ed hebben wij zouden aange+ed hebben jullie zouden aange+ed hebben zij zouden aange+ed hebben jij ed aan 52 forms aankleden 128 +
102 sluiten sluitend gesloten ik sluit # jij sluit # hij sluit # wij sluiten # jullie sluiten # zij sluiten # ik heb gesloten jij hebt gesloten hij heeft gesloten wij hebben gesloten jullie hebben gesloten zij hebben gesloten ik sloot # jij sloot # hij sloot # wij sloten # jullie sloten # zij sloten # ik had gesloten jij had gesloten hij had gesloten wij hadden gesloten jullie hadden gesloten zij hadden gesloten ik zal sluiten jij zult sluiten hij zal sluiten wij zullen sluiten jullie zullen sluiten zij zullen sluiten ik zal gesloten hebben jij zult gesloten hebben hij zal gesloten hebben wij zullen gesloten hebben jullie zullen gesloten hebben zij zullen gesloten hebben ik zou sluiten jij zou sluiten hij zou sluiten wij zouden sluiten jullie zouden sluiten zij zouden sluiten ik zou gesloten hebben jij zou gesloten hebben hij zou gesloten hebben wij zouden gesloten hebben jullie zouden gesloten hebben zij zouden gesloten hebben jij sluit # 52 forms uitsluiten 128 empty +
103 aan+omen aan+omend aange+omen ik om aan jij omt aan hij omt aan wij omen aan jullie omen aan zij omen aan ik ben aange+omen jij bent aange+omen hij is aange+omen wij zijn aange+omen jullie zijn aange+omen zij zijn aange+omen ik wam aan jij wam aan hij wam aan wij wamen aan jullie wamen aan zij wamen aan ik was aange+omen jij was aange+omen hij was aange+omen wij waren aange+omen jullie waren aange+omen zij waren aange+omen ik zal aan+omen jij zult aan+omen hij zal aan+omen wij zullen aan+omen jullie zullen aan+omen zij zullen aan+omen ik zal aange+omen zijn jij zult aange+omen zijn hij zal aange+omen zijn wij zullen aange+omen zijn jullie zullen aange+omen zijn zij zullen aange+omen zijn ik zou aan+omen jij zou aan+omen hij zou aan+omen wij zouden aan+omen jullie zouden aan+omen zij zouden aan+omen ik zou aange+omen zijn jij zou aange+omen zijn hij zou aange+omen zijn wij zouden aange+omen zijn jullie zouden aange+omen zijn zij zouden aange+omen zijn jij om aan... aankomen 128 +
104 nodigen nodigend genoodigd ik noodig # jij noodigt # hij noodigt # wij nodigen # jullie nodigen # zij nodigen # ik heb genoodigd jij hebt genoodigd hij heeft genoodigd wij hebben genoodigd jullie hebben genoodigd zij hebben genoodigd ik noodigde # jij noodigde # hij noodigde # wij noodigden # jullie noodigden # zij noodigden # ik had genoodigd jij had genoodigd hij had genoodigd wij hadden genoodigd jullie hadden genoodigd zij hadden genoodigd ik zal nodigen jij zult nodigen hij zal nodigen wij zullen nodigen jullie zullen nodigen zij zullen nodigen ik zal genoodigd hebben jij zult genoodigd hebben hij zal genoodigd hebben wij zullen genoodigd hebben jullie zullen genoodigd hebben zij zullen genoodigd hebben ik zou nodigen jij zou nodigen hij zou nodigen wij zouden nodigen jullie zouden nodigen zij zouden nodigen ik zou genoodigd hebben jij zou genoodigd hebben hij zou genoodigd hebben wij zouden genoodigd hebben jullie zouden genoodigd hebben zij zouden genoodigd... uitnodigen 128 empty +
105 aan+nen aan+nend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij nen aan jullie nen aan zij nen aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+nen jij zult aan+nen hij zal aan+nen wij zullen aan+nen jullie zullen aan+nen zij zullen aan+nen ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+nen jij zou aan+nen hij zou aan+nen wij zouden aan+nen jullie zouden aan+nen zij zouden aan+nen ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aankunnen 128 +
106 rusten rustend gerust ik rust # jij rust # hij rust # wij rusten # jullie rusten # zij rusten # ik heb gerust jij hebt gerust hij heeft gerust wij hebben gerust jullie hebben gerust zij hebben gerust ik rustte # jij rustte # hij rustte # wij rustten # jullie rustten # zij rustten # ik had gerust jij had gerust hij had gerust wij hadden gerust jullie hadden gerust zij hadden gerust ik zal rusten jij zult rusten hij zal rusten wij zullen rusten jullie zullen rusten zij zullen rusten ik zal gerust hebben jij zult gerust hebben hij zal gerust hebben wij zullen gerust hebben jullie zullen gerust hebben zij zullen gerust hebben ik zou rusten jij zou rusten hij zou rusten wij zouden rusten jullie zouden rusten zij zouden rusten ik zou gerust hebben jij zou gerust hebben hij zou gerust hebben wij zouden gerust hebben jullie zouden gerust hebben zij zouden gerust hebben jij rust # 52 forms uitrusten 128 empty +
107 aan+ken aan+kend aange+ekt ik ek aan jij ekt aan hij ekt aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+ekt jij hebt aange+ekt hij heeft aange+ekt wij hebben aange+ekt jullie hebben aange+ekt zij hebben aange+ekt ik ekte aan jij ekte aan hij ekte aan wij ekten aan jullie ekten aan zij ekten aan ik had aange+ekt jij had aange+ekt hij had aange+ekt wij hadden aange+ekt jullie hadden aange+ekt zij hadden aange+ekt ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+ekt hebben jij zult aange+ekt hebben hij zal aange+ekt hebben wij zullen aange+ekt hebben jullie zullen aange+ekt hebben zij zullen aange+ekt hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+ekt hebben jij zou aange+ekt hebben hij zou aange+ekt hebben wij zouden aange+ekt hebben jullie zouden aange+ekt hebben zij zouden aange+ekt hebben jij ek aan... aankweken 128 +
108 lopen lopend gelopen ik loop # jij loopt # hij loopt # wij lopen # jullie lopen # zij lopen # ik heb gelopen jij hebt gelopen hij heeft gelopen wij hebben gelopen jullie hebben gelopen zij hebben gelopen ik liep # jij liep # hij liep # wij liepen # jullie liepen # zij liepen # ik had gelopen jij had gelopen hij had gelopen wij hadden gelopen jullie hadden gelopen zij hadden gelopen ik zal lopen jij zult lopen hij zal lopen wij zullen lopen jullie zullen lopen zij zullen lopen ik zal gelopen hebben jij zult gelopen hebben hij zal gelopen hebben wij zullen gelopen hebben jullie zullen gelopen hebben zij zullen gelopen hebben ik zou lopen jij zou lopen hij zou lopen wij zouden lopen jullie zouden lopen zij zouden lopen ik zou gelopen hebben jij zou gelopen hebben hij zou gelopen hebben wij zouden gelopen hebben jullie zouden gelopen hebben zij zouden gelopen hebben jij loop # 52 forms achterlopen 128 empty +
109 aan+en aan+end aange+# ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik ben aange+# jij bent aange+# hij is aange+# wij zijn aange+# jullie zijn aange+# zij zijn aange+# ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik was aange+# jij was aange+# hij was aange+# wij waren aange+# jullie waren aange+# zij waren aange+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+# zijn jij zult aange+# zijn hij zal aange+# zijn wij zullen aange+# zijn jullie zullen aange+# zijn zij zullen aange+# zijn ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+# zijn jij zou aange+# zijn hij zou aange+# zijn wij zouden aange+# zijn jullie zouden aange+# zijn zij zouden aange+# zijn jij # aan 52 forms aanlanden 128 +
110 aan+len aan+lend aange+eld ik el aan jij elt aan hij elt aan wij len aan jullie len aan zij len aan ik heb aange+eld jij hebt aange+eld hij heeft aange+eld wij hebben aange+eld jullie hebben aange+eld zij hebben aange+eld ik elde aan jij elde aan hij elde aan wij elden aan jullie elden aan zij elden aan ik had aange+eld jij had aange+eld hij had aange+eld wij hadden aange+eld jullie hadden aange+eld zij hadden aange+eld ik zal aan+len jij zult aan+len hij zal aan+len wij zullen aan+len jullie zullen aan+len zij zullen aan+len ik zal aange+eld hebben jij zult aange+eld hebben hij zal aange+eld hebben wij zullen aange+eld hebben jullie zullen aange+eld hebben zij zullen aange+eld hebben ik zou aan+len jij zou aan+len hij zou aan+len wij zouden aan+len jullie zouden aan+len zij zouden aan+len ik zou aange+eld hebben jij zou aange+eld hebben hij zou aange+eld hebben wij zouden aange+eld hebben jullie zouden aange+eld hebben zij zouden aange+eld hebben jij el aan... aantelen 128 empty +
111 aan+gen aan+gend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij gen aan jullie gen aan zij gen aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+gen jij zult aan+gen hij zal aan+gen wij zullen aan+gen jullie zullen aan+gen zij zullen aan+gen ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+gen jij zou aan+gen hij zou aan+gen wij zouden aan+gen jullie zouden aan+gen zij zouden aan+gen ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanleggen 128 +
112 ebben ebbend ge+ad ik eb jij ebt hij eeft wij ebben jullie ebben zij ebben ik heb ge+ad jij hebt ge+ad hij heeft ge+ad wij hebben ge+ad jullie hebben ge+ad zij hebben ge+ad ik ad jij ad hij ad wij adden jullie adden zij adden ik had ge+ad jij had ge+ad hij had ge+ad wij hadden ge+ad jullie hadden ge+ad zij hadden ge+ad ik zal ebben jij zult ebben hij zal ebben wij zullen ebben jullie zullen ebben zij zullen ebben ik zal ge+ad hebben jij zult ge+ad hebben hij zal ge+ad hebben wij zullen ge+ad hebben jullie zullen ge+ad hebben zij zullen ge+ad hebben ik zou ebben jij zou ebben hij zou ebben wij zouden ebben jullie zouden ebben zij zouden ebben ik zou ge+ad hebben jij zou ge+ad hebben hij zou ge+ad hebben wij zouden ge+ad hebben jullie zouden ge+ad hebben zij zouden ge+ad hebben jij eb 52 forms hebben 128 empty +
113 aan+iggen aan+iggend aange+egen ik ig aan jij igt aan hij igt aan wij iggen aan jullie iggen aan zij iggen aan ik heb aange+egen jij hebt aange+egen hij heeft aange+egen wij hebben aange+egen jullie hebben aange+egen zij hebben aange+egen ik ag aan jij ag aan hij ag aan wij agen aan jullie agen aan zij agen aan ik had aange+egen jij had aange+egen hij had aange+egen wij hadden aange+egen jullie hadden aange+egen zij hadden aange+egen ik zal aan+iggen jij zult aan+iggen hij zal aan+iggen wij zullen aan+iggen jullie zullen aan+iggen zij zullen aan+iggen ik zal aange+egen hebben jij zult aange+egen hebben hij zal aange+egen hebben wij zullen aange+egen hebben jullie zullen aange+egen hebben zij zullen aange+egen hebben ik zou aan+iggen jij zou aan+iggen hij zou aan+iggen wij zouden aan+iggen jullie zouden aan+iggen zij zouden aan+iggen ik zou aange+egen hebben jij zou aange+egen hebben hij zou aange+egen hebben wij zouden aange+egen hebben jullie zouden aange+egen hebben... aanliggen 128 +
114 slaan slaand geslagen ik sla # jij slaat # hij slaat # wij slaan # jullie slaan # zij slaan # ik heb geslagen jij hebt geslagen hij heeft geslagen wij hebben geslagen jullie hebben geslagen zij hebben geslagen ik sloeg # jij sloeg # hij sloeg # wij sloegen # jullie sloegen # zij sloegen # ik had geslagen jij had geslagen hij had geslagen wij hadden geslagen jullie hadden geslagen zij hadden geslagen ik zal slaan jij zult slaan hij zal slaan wij zullen slaan jullie zullen slaan zij zullen slaan ik zal geslagen hebben jij zult geslagen hebben hij zal geslagen hebben wij zullen geslagen hebben jullie zullen geslagen hebben zij zullen geslagen hebben ik zou slaan jij zou slaan hij zou slaan wij zouden slaan jullie zouden slaan zij zouden slaan ik zou geslagen hebben jij zou geslagen hebben hij zou geslagen hebben wij zouden geslagen hebben jullie zouden geslagen hebben zij zouden geslagen hebben jij sla # 52 forms gadeslaan 128 empty +
115 aan+emen aan+emend aange+omen ik eem aan jij eemt aan hij eemt aan wij emen aan jullie emen aan zij emen aan ik heb aange+omen jij hebt aange+omen hij heeft aange+omen wij hebben aange+omen jullie hebben aange+omen zij hebben aange+omen ik am aan jij am aan hij am aan wij amen aan jullie amen aan zij amen aan ik had aange+omen jij had aange+omen hij had aange+omen wij hadden aange+omen jullie hadden aange+omen zij hadden aange+omen ik zal aan+emen jij zult aan+emen hij zal aan+emen wij zullen aan+emen jullie zullen aan+emen zij zullen aan+emen ik zal aange+omen hebben jij zult aange+omen hebben hij zal aange+omen hebben wij zullen aange+omen hebben jullie zullen aange+omen hebben zij zullen aange+omen hebben ik zou aan+emen jij zou aan+emen hij zou aan+emen wij zouden aan+emen jullie zouden aan+emen zij zouden aan+emen ik zou aange+omen hebben jij zou aange+omen hebben hij zou aange+omen hebben wij zouden aange+omen hebben jullie zouden aange+omen hebben zij zouden... aannemen 128 +
116 aven avend aven ik aaf jij aaft hij aaft wij aven jullie aven zij aven ik heb aven jij hebt aven hij heeft aven wij hebben aven jullie hebben aven zij hebben aven ik oef jij oef hij oef wij oeven jullie oeven zij oeven ik had aven jij had aven hij had aven wij hadden aven jullie hadden aven zij hadden aven ik zal aven jij zult aven hij zal aven wij zullen aven jullie zullen aven zij zullen aven ik zal aven hebben jij zult aven hebben hij zal aven hebben wij zullen aven hebben jullie zullen aven hebben zij zullen aven hebben ik zou aven jij zou aven hij zou aven wij zouden aven jullie zouden aven zij zouden aven ik zou aven hebben jij zou aven hebben hij zou aven hebben wij zouden aven hebben jullie zouden aven hebben zij zouden aven hebben jij aaf 52 forms begraven 128 empty +
117 aan+ren aan+rend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij ren aan jullie ren aan zij ren aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+ren jij zult aan+ren hij zal aan+ren wij zullen aan+ren jullie zullen aan+ren zij zullen aan+ren ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+ren jij zou aan+ren hij zou aan+ren wij zouden aan+ren jullie zouden aan+ren zij zouden aan+ren ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanporren 128 +
118 erpen erpend orpen ik erp jij erpt hij erpt wij erpen jullie erpen zij erpen ik heb orpen jij hebt orpen hij heeft orpen wij hebben orpen jullie hebben orpen zij hebben orpen ik ierp jij ierp hij ierp wij ierpen jullie ierpen zij ierpen ik had orpen jij had orpen hij had orpen wij hadden orpen jullie hadden orpen zij hadden orpen ik zal erpen jij zult erpen hij zal erpen wij zullen erpen jullie zullen erpen zij zullen erpen ik zal orpen hebben jij zult orpen hebben hij zal orpen hebben wij zullen orpen hebben jullie zullen orpen hebben zij zullen orpen hebben ik zou erpen jij zou erpen hij zou erpen wij zouden erpen jullie zouden erpen zij zouden erpen ik zou orpen hebben jij zou orpen hebben hij zou orpen hebben wij zouden orpen hebben jullie zouden orpen hebben zij zouden orpen hebben jij erp 52 forms onderwerpen 128 empty +
119 aan+ten aan+tend aange+at ik at aan jij at aan hij at aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik heb aange+at jij hebt aange+at hij heeft aange+at wij hebben aange+at jullie hebben aange+at zij hebben aange+at ik atte aan jij atte aan hij atte aan wij atten aan jullie atten aan zij atten aan ik had aange+at jij had aange+at hij had aange+at wij hadden aange+at jullie hadden aange+at zij hadden aange+at ik zal aan+ten jij zult aan+ten hij zal aan+ten wij zullen aan+ten jullie zullen aan+ten zij zullen aan+ten ik zal aange+at hebben jij zult aange+at hebben hij zal aange+at hebben wij zullen aange+at hebben jullie zullen aange+at hebben zij zullen aange+at hebben ik zou aan+ten jij zou aan+ten hij zou aan+ten wij zouden aan+ten jullie zouden aan+ten zij zouden aan+ten ik zou aange+at hebben jij zou aange+at hebben hij zou aange+at hebben wij zouden aange+at hebben jullie zouden aange+at hebben zij zouden aange+at hebben jij at aan 52 forms aanpraten 128 +
120 ten tend ge+at at at het at ten ten ten heb ge+at hebt ge+at het heeft ge+at hebben ge+at hebben ge+at hebben ge+at atte atte het atte atten atten atten had ge+at had ge+at het had ge+at hadden ge+at hadden ge+at hadden ge+at zal ten zult ten het zal ten zullen ten zullen ten zullen ten zal ge+at hebben zult ge+at hebben het zal ge+at hebben zullen ge+at hebben zullen ge+at hebben zullen ge+at hebben zou ten zou ten het zou ten zouden ten zouden ten zouden ten zou ge+at hebben zou ge+at hebben het zou ge+at hebben zouden ge+at hebben zouden ge+at hebben zouden ge+at hebben at 52 forms baten 128 empty +
121 aan+raden aan+radend aange+raden ik raad aan jij raadt aan hij raadt aan wij raden aan jullie raden aan zij raden aan ik heb aange+raden jij hebt aange+raden hij heeft aange+raden wij hebben aange+raden jullie hebben aange+raden zij hebben aange+raden ik ried aan raadde aan jij ried aan raadde aan hij ried aan raadde aan wij rieden aan raadden aan jullie rieden aan raadden aan zij rieden aan raadden aan ik had aange+raden jij had aange+raden hij had aange+raden wij hadden aange+raden jullie hadden aange+raden zij hadden aange+raden ik zal aanraden jij zult aanraden hij zal aanraden wij zullen aanraden jullie zullen aanraden zij zullen aanraden ik zal aangeraden hebben jij zult aangeraden hebben hij zal aangeraden hebben wij zullen aangeraden hebben jullie zullen aangeraden hebben zij zullen aangeraden hebben ik zou aanraden jij zou aanraden hij zou aanraden wij zouden aanraden jullie zouden aanraden zij zouden aanraden ik zou aange+raden hebben jij zou aange+raden... aanraden 128 +
122 omkijken omkijkend geomkeken ik omkijk # jij omkijkt # hij omkijkt # wij omkijken # jullie omkijken # zij omkijken # ik heb geomkeken jij hebt geomkeken hij heeft geomkeken wij hebben geomkeken jullie hebben geomkeken zij hebben geomkeken ik omkeek # jij omkeek # hij omkeek # wij omkeken # jullie omkeken # zij omkeken # ik had geomkeken jij had geomkeken hij had geomkeken wij hadden geomkeken jullie hadden geomkeken zij hadden geomkeken ik zal omkijken jij zult omkijken hij zal omkijken wij zullen omkijken jullie zullen omkijken zij zullen omkijken ik zal geomkeken hebben jij zult geomkeken hebben hij zal geomkeken hebben wij zullen geomkeken hebben jullie zullen geomkeken hebben zij zullen geomkeken hebben ik zou omkijken jij zou omkijken hij zou omkijken wij zouden omkijken jullie zouden omkijken zij zouden omkijken ik zou geomkeken hebben jij zou geomkeken hebben hij zou geomkeken hebben wij zouden geomkeken hebben jullie zouden geomkeken hebben zij zouden geomkeken... achteromkijken 128 empty +
123 aan+uiven aan+uivend aange+oven ik uif aan jij uift aan hij uift aan wij uiven aan jullie uiven aan zij uiven aan ik heb aange+oven jij hebt aange+oven hij heeft aange+oven wij hebben aange+oven jullie hebben aange+oven zij hebben aange+oven ik oof aan jij oof aan hij oof aan wij oven aan jullie oven aan zij oven aan ik had aange+oven jij had aange+oven hij had aange+oven wij hadden aange+oven jullie hadden aange+oven zij hadden aange+oven ik zal aan+uiven jij zult aan+uiven hij zal aan+uiven wij zullen aan+uiven jullie zullen aan+uiven zij zullen aan+uiven ik zal aange+oven hebben jij zult aange+oven hebben hij zal aange+oven hebben wij zullen aange+oven hebben jullie zullen aange+oven hebben zij zullen aange+oven hebben ik zou aan+uiven jij zou aan+uiven hij zou aan+uiven wij zouden aan+uiven jullie zouden aan+uiven zij zouden aan+uiven ik zou aange+oven hebben jij zou aange+oven hebben hij zou aange+oven hebben wij zouden aange+oven hebben jullie zouden aange+oven... aanschuiven 128 +
124 agen agend aagd ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb aagd jij hebt aagd hij heeft aagd wij hebben aagd jullie hebben aagd zij hebben aagd ik oeg aagde jij oeg aagde hij oeg aagde wij oegen aagden jullie oegen aagden zij oegen aagden ik had aagd jij had aagd hij had aagd wij hadden aagd jullie hadden aagd zij hadden aagd ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal aagd hebben jij zult aagd hebben hij zal aagd hebben wij zullen aagd hebben jullie zullen aagd hebben zij zullen aagd hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou aagd hebben jij zou aagd hebben hij zou aagd hebben wij zouden aagd hebben jullie zouden aagd hebben zij zouden aagd hebben jij aag 58 forms ondervragen 128 empty +
125 aan+aan aan+aand aange+agen ik a aan jij aat aan hij aat aan wij aan aan jullie aan aan zij aan aan ik heb aange+agen jij hebt aange+agen hij heeft aange+agen wij hebben aange+agen jullie hebben aange+agen zij hebben aange+agen ik oeg aan jij oeg aan hij oeg aan wij oegen aan jullie oegen aan zij oegen aan ik had aange+agen jij had aange+agen hij had aange+agen wij hadden aange+agen jullie hadden aange+agen zij hadden aange+agen ik zal aan+aan jij zult aan+aan hij zal aan+aan wij zullen aan+aan jullie zullen aan+aan zij zullen aan+aan ik zal aange+agen hebben jij zult aange+agen hebben hij zal aange+agen hebben wij zullen aange+agen hebben jullie zullen aange+agen hebben zij zullen aange+agen hebben ik zou aan+aan jij zou aan+aan hij zou aan+aan wij zouden aan+aan jullie zouden aan+aan zij zouden aan+aan ik zou aange+agen hebben jij zou aange+agen hebben hij zou aange+agen hebben wij zouden aange+agen hebben jullie zouden aange+agen hebben zij zouden aange+agen hebben... aanslaan 128 +
126 en end ge+en ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+en jij hebt ge+en hij heeft ge+en wij hebben ge+en jullie hebben ge+en zij hebben ge+en ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+en jij had ge+en hij had ge+en wij hadden ge+en jullie hadden ge+en zij hadden ge+en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+en hebben jij zult ge+en hebben hij zal ge+en hebben wij zullen ge+en hebben jullie zullen ge+en hebben zij zullen ge+en hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+en hebben jij zou ge+en hebben hij zou ge+en hebben wij zouden ge+en hebben jullie zouden ge+en hebben zij zouden ge+en hebben jij # 52 forms brouwen 128 empty +
127 aan+uiten aan+uitend aange+oten ik uit aan jij uit aan hij uit aan wij uiten aan jullie uiten aan zij uiten aan ik heb aange+oten jij hebt aange+oten hij heeft aange+oten wij hebben aange+oten jullie hebben aange+oten zij hebben aange+oten ik oot aan jij oot aan hij oot aan wij oten aan jullie oten aan zij oten aan ik had aange+oten jij had aange+oten hij had aange+oten wij hadden aange+oten jullie hadden aange+oten zij hadden aange+oten ik zal aan+uiten jij zult aan+uiten hij zal aan+uiten wij zullen aan+uiten jullie zullen aan+uiten zij zullen aan+uiten ik zal aange+oten hebben jij zult aange+oten hebben hij zal aange+oten hebben wij zullen aange+oten hebben jullie zullen aange+oten hebben zij zullen aange+oten hebben ik zou aan+uiten jij zou aan+uiten hij zou aan+uiten wij zouden aan+uiten jullie zouden aan+uiten zij zouden aan+uiten ik zou aange+oten hebben jij zou aange+oten hebben hij zou aange+oten hebben wij zouden aange+oten hebben jullie zouden aange+oten... aansluiten 128 +
128 nazitten nazittend genazeten ik nazit # jij nazit # hij nazit # wij nazitten # jullie nazitten # zij nazitten # ik heb genazeten jij hebt genazeten hij heeft genazeten wij hebben genazeten jullie hebben genazeten zij hebben genazeten ik nazat # jij nazat # hij nazat # wij nazaten # jullie nazaten # zij nazaten # ik had genazeten jij had genazeten hij had genazeten wij hadden genazeten jullie hadden genazeten zij hadden genazeten ik zal nazitten jij zult nazitten hij zal nazitten wij zullen nazitten jullie zullen nazitten zij zullen nazitten ik zal genazeten hebben jij zult genazeten hebben hij zal genazeten hebben wij zullen genazeten hebben jullie zullen genazeten hebben zij zullen genazeten hebben ik zou nazitten jij zou nazitten hij zou nazitten wij zouden nazitten jullie zouden nazitten zij zouden nazitten ik zou genazeten hebben jij zou genazeten hebben hij zou genazeten hebben wij zouden genazeten hebben jullie zouden genazeten hebben zij zouden genazeten hebben... achternazitten 128 empty +
129 aan+ten aan+tend aange+# ik # aan jij # aan hij # aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik heb aange+# jij hebt aange+# hij heeft aange+# wij hebben aange+# jullie hebben aange+# zij hebben aange+# ik te aan jij te aan hij te aan wij ten aan jullie ten aan zij ten aan ik had aange+# jij had aange+# hij had aange+# wij hadden aange+# jullie hadden aange+# zij hadden aange+# ik zal aan+ten jij zult aan+ten hij zal aan+ten wij zullen aan+ten jullie zullen aan+ten zij zullen aan+ten ik zal aange+# hebben jij zult aange+# hebben hij zal aange+# hebben wij zullen aange+# hebben jullie zullen aange+# hebben zij zullen aange+# hebben ik zou aan+ten jij zou aan+ten hij zou aan+ten wij zouden aan+ten jullie zouden aan+ten zij zouden aan+ten ik zou aange+# hebben jij zou aange+# hebben hij zou aange+# hebben wij zouden aange+# hebben jullie zouden aange+# hebben zij zouden aange+# hebben jij # aan 52 forms aanspatten 128 +
130 effen effend offen ef eft het eft effen effen effen heb offen hebt offen het heeft offen hebben offen hebben offen hebben offen of of het of offen offen offen had offen had offen het had offen hadden offen hadden offen hadden offen zal effen zult effen het zal effen zullen effen zullen effen zullen effen zal offen hebben zult offen hebben het zal offen hebben zullen offen hebben zullen offen hebben zullen offen hebben zou effen zou effen het zou effen zouden effen zouden effen zouden effen zou offen hebben zou offen hebben het zou offen hebben zouden offen hebben zouden offen hebben zouden offen hebben ef 52 forms betreffen 128 empty +
131 aan+aan aan+aand aange+aan ik a aan jij aat aan hij aat aan wij aan aan jullie aan aan zij aan aan ik heb aange+aan jij hebt aange+aan hij heeft aange+aan wij hebben aange+aan jullie hebben aange+aan zij hebben aange+aan ik ond aan jij ond aan hij ond aan wij onden aan jullie onden aan zij onden aan ik had aange+aan jij had aange+aan hij had aange+aan wij hadden aange+aan jullie hadden aange+aan zij hadden aange+aan ik zal aan+aan jij zult aan+aan hij zal aan+aan wij zullen aan+aan jullie zullen aan+aan zij zullen aan+aan ik zal aange+aan hebben jij zult aange+aan hebben hij zal aange+aan hebben wij zullen aange+aan hebben jullie zullen aange+aan hebben zij zullen aange+aan hebben ik zou aan+aan jij zou aan+aan hij zou aan+aan wij zouden aan+aan jullie zouden aan+aan zij zouden aan+aan ik zou aange+aan hebben jij zou aange+aan hebben hij zou aange+aan hebben wij zouden aange+aan hebben jullie zouden aange+aan hebben zij zouden aange+aan hebben jij a aan 52... aanstaan 128 +
132 aan+gen aan+gend aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij gen aan jullie gen aan zij gen aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+gen jij zult aan+gen hij zal aan+gen wij zullen aan+gen jullie zullen aan+gen zij zullen aan+gen ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+gen jij zou aan+gen hij zou aan+gen wij zouden aan+gen jullie zouden aan+gen zij zouden aan+gen ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanleggen 128 empty +
133 aan+ken aan+kend aange+okt ik ok aan jij okt aan hij okt aan wij ken aan jullie ken aan zij ken aan ik heb aange+okt jij hebt aange+okt hij heeft aange+okt wij hebben aange+okt jullie hebben aange+okt zij hebben aange+okt ik okte aan jij okte aan hij okte aan wij okten aan jullie okten aan zij okten aan ik had aange+okt jij had aange+okt hij had aange+okt wij hadden aange+okt jullie hadden aange+okt zij hadden aange+okt ik zal aan+ken jij zult aan+ken hij zal aan+ken wij zullen aan+ken jullie zullen aan+ken zij zullen aan+ken ik zal aange+okt hebben jij zult aange+okt hebben hij zal aange+okt hebben wij zullen aange+okt hebben jullie zullen aange+okt hebben zij zullen aange+okt hebben ik zou aan+ken jij zou aan+ken hij zou aan+ken wij zouden aan+ken jullie zouden aan+ken zij zouden aan+ken ik zou aange+okt hebben jij zou aange+okt hebben hij zou aange+okt hebben wij zouden aange+okt hebben jullie zouden aange+okt hebben zij zouden aange+okt hebben jij ok aan... aanstoken 128 +
134 raken rakend geraakt ik raak # jij raakt # hij raakt # wij raken # jullie raken # zij raken # ik ben geraakt jij bent geraakt hij is geraakt wij zijn geraakt jullie zijn geraakt zij zijn geraakt ik raakte # jij raakte # hij raakte # wij raakten # jullie raakten # zij raakten # ik was geraakt jij was geraakt hij was geraakt wij waren geraakt jullie waren geraakt zij waren geraakt ik zal raken jij zult raken hij zal raken wij zullen raken jullie zullen raken zij zullen raken ik zal geraakt zijn jij zult geraakt zijn hij zal geraakt zijn wij zullen geraakt zijn jullie zullen geraakt zijn zij zullen geraakt zijn ik zou raken jij zou raken hij zou raken wij zouden raken jullie zouden raken zij zouden raken ik zou geraakt zijn jij zou geraakt zijn hij zou geraakt zijn wij zouden geraakt zijn jullie zouden geraakt zijn zij zouden geraakt zijn jij raak # 52 forms kwijtraken 128 empty +
135 aan+strijken aan+strijkend aange+streken ik strijk aan jij strijkt aan hij strijkt aan wij strijken aan jullie strijken aan zij strijken aan ik heb aange+streken ben aange+streken jij hebt aange+streken aange+streken hij heeft aange+streken is aange+streken wij hebben aangestreken zijn aange+streken jullie hebben aangestreken zijn aange+streken zij hebben aangestreken zijn aange+streken ik streek aan jij streek aan hij streek aan wij streken aan jullie streken aan zij streken aan ik had aange+streken was aange+streken jij had aange+streken was aange+streken hij had aange+streken was aange+streken wij hadden aange+streken waren aange+streken jullie hadden aange+streken waren aange+streken zij hadden aange+streken waren aange+streken ik zal aan+strijken jij zult aan+strijken hij zal aan+strijken wij zullen aan+strijken jullie zullen aan+strijken zij zullen aan+strijken ik zal aangestreken hebben jij zult aange+streken hebben hij zal aange+streken hebben wij zullen aange+streken... aanstrijken 128 +
136 ijgen ijgend egen ik ijg jij ijgt hij ijgt wij ijgen jullie ijgen zij ijgen ik heb egen jij hebt egen hij heeft egen wij hebben egen jullie hebben egen zij hebben egen ik eeg jij eeg hij eeg wij egen jullie egen zij egen ik had egen jij had egen hij had egen wij hadden egen jullie hadden egen zij hadden egen ik zal ijgen jij zult ijgen hij zal ijgen wij zullen ijgen jullie zullen ijgen zij zullen ijgen ik zal egen hebben jij zult egen hebben hij zal egen hebben wij zullen egen hebben jullie zullen egen hebben zij zullen egen hebben ik zou ijgen jij zou ijgen hij zou ijgen wij zouden ijgen jullie zouden ijgen zij zouden ijgen ik zou egen hebben jij zou egen hebben hij zou egen hebben wij zouden egen hebben jullie zouden egen hebben zij zouden egen hebben jij ijg 52 forms verkrijgen 128 empty +
137 aan+len aan+lend aange+eld ik el aan jij elt aan hij elt aan wij len aan jullie len aan zij len aan ik heb aange+eld jij hebt aange+eld hij heeft aange+eld wij hebben aange+eld jullie hebben aange+eld zij hebben aange+eld ik elde aan jij elde aan hij elde aan wij elden aan jullie elden aan zij elden aan ik had aange+eld jij had aange+eld hij had aange+eld wij hadden aange+eld jullie hadden aange+eld zij hadden aange+eld ik zal aan+len jij zult aan+len hij zal aan+len wij zullen aan+len jullie zullen aan+len zij zullen aan+len ik zal aange+eld hebben jij zult aange+eld hebben hij zal aange+eld hebben wij zullen aange+eld hebben jullie zullen aange+eld hebben zij zullen aange+eld hebben ik zou aan+len jij zou aan+len hij zou aan+len wij zouden aan+len jullie zouden aan+len zij zouden aan+len ik zou aange+eld hebben jij zou aange+eld hebben hij zou aange+eld hebben wij zouden aange+eld hebben jullie zouden aange+eld hebben zij zouden aange+eld hebben jij el aan... aantelen 128 +
138 ben bend ge+d ik # jij t hij t wij ben jullie ben zij ben ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal ben jij zult ben hij zal ben wij zullen ben jullie zullen ben zij zullen ben ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou ben jij zou ben hij zou ben wij zouden ben jullie zouden ben zij zouden ben ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms krabben 128 empty +
139 aan+tijgen aan+tijgend aange+togen aange+tegen ik tijg aan jij tijgt aan hij tijgt aan wij tijgen aan jullie tijgen aan zij tijgen aan ik heb aange+togen aange+tegen jij hebt aange+togen aange+tegen hij heeft aange+togen aange+tegen wij hebben aangetogen aange+tegen jullie hebben aangetogen aange+tegen zij hebben aangetogen aange+tegen ik toog aan jij toog aan hij toog aan wij togen aan jullie togen aan zij togen aan ik had aange+togen aange+tegen jij had aange+togen aange+tegen hij had aange+togen aange+tegen wij hadden aange+togen aange+tegen jullie hadden aange+togen aange+tegen zij hadden aange+togen aange+tegen ik zal aan+tijgen jij zult aan+tijgen hij zal aan+tijgen wij zullen aan+tijgen jullie zullen aan+tijgen zij zullen aan+tijgen ik zal aangetogen aange+tegen hebben jij zult aangetogen aange+tegen hebben hij zal aangetogen aange+tegen hebben wij zullen aangetogen aange+tegen hebben jullie zullen aangetogen aange+tegen hebben zij zullen aangetogen aange+tegen... aantijgen 128 +
140 en end t ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms beheersen 128 empty +
141 aan+eden aan+edend aange+eden ik eed aan jij eedt aan hij eedt aan wij eden aan jullie eden aan zij eden aan ik heb aange+eden jij hebt aange+eden hij heeft aange+eden wij hebben aange+eden jullie hebben aange+eden zij hebben aange+eden ik ad aan jij ad aan hij ad aan wij aden aan jullie aden aan zij aden aan ik had aange+eden jij had aange+eden hij had aange+eden wij hadden aange+eden jullie hadden aange+eden zij hadden aange+eden ik zal aan+eden jij zult aan+eden hij zal aan+eden wij zullen aan+eden jullie zullen aan+eden zij zullen aan+eden ik zal aange+eden hebben jij zult aange+eden hebben hij zal aange+eden hebben wij zullen aange+eden hebben jullie zullen aange+eden hebben zij zullen aange+eden hebben ik zou aan+eden jij zou aan+eden hij zou aan+eden wij zouden aan+eden jullie zouden aan+eden zij zouden aan+eden ik zou aange+eden hebben jij zou aange+eden hebben hij zou aange+eden hebben wij zouden aange+eden hebben jullie zouden aange+eden hebben zij zouden... aantreden 128 +
142 len lend ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik heb ald jij hebt ald hij heeft ald wij hebben ald jullie hebben ald zij hebben ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik had ald jij had ald hij had ald wij hadden ald jullie hadden ald zij hadden ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ald hebben jij zult ald hebben hij zal ald hebben wij zullen ald hebben jullie zullen ald hebben zij zullen ald hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ald hebben jij zou ald hebben hij zou ald hebben wij zouden ald hebben jullie zouden ald hebben zij zouden ald hebben jij al 52 forms achterhalen 128 empty +
143 aan+effen aan+effend aange+offen ik ef aan jij eft aan hij eft aan wij effen aan jullie effen aan zij effen aan ik heb aange+offen jij hebt aange+offen hij heeft aange+offen wij hebben aange+offen jullie hebben aange+offen zij hebben aange+offen ik of aan jij of aan hij of aan wij offen aan jullie offen aan zij offen aan ik had aange+offen jij had aange+offen hij had aange+offen wij hadden aange+offen jullie hadden aange+offen zij hadden aange+offen ik zal aan+effen jij zult aan+effen hij zal aan+effen wij zullen aan+effen jullie zullen aan+effen zij zullen aan+effen ik zal aange+offen hebben jij zult aange+offen hebben hij zal aange+offen hebben wij zullen aange+offen hebben jullie zullen aange+offen hebben zij zullen aange+offen hebben ik zou aan+effen jij zou aan+effen hij zou aan+effen wij zouden aan+effen jullie zouden aan+effen zij zouden aan+effen ik zou aange+offen hebben jij zou aange+offen hebben hij zou aange+offen hebben wij zouden aange+offen hebben jullie... aantreffen 128 +
144 dagen dagend gedaagd ik daag # jij daagt # hij daagt # wij dagen # jullie dagen # zij dagen # ik heb gedaagd jij hebt gedaagd hij heeft gedaagd wij hebben gedaagd jullie hebben gedaagd zij hebben gedaagd ik daagde # jij daagde # hij daagde # wij daagden # jullie daagden # zij daagden # ik had gedaagd jij had gedaagd hij had gedaagd wij hadden gedaagd jullie hadden gedaagd zij hadden gedaagd ik zal dagen jij zult dagen hij zal dagen wij zullen dagen jullie zullen dagen zij zullen dagen ik zal gedaagd hebben jij zult gedaagd hebben hij zal gedaagd hebben wij zullen gedaagd hebben jullie zullen gedaagd hebben zij zullen gedaagd hebben ik zou dagen jij zou dagen hij zou dagen wij zouden dagen jullie zouden dagen zij zouden dagen ik zou gedaagd hebben jij zou gedaagd hebben hij zou gedaagd hebben wij zouden gedaagd hebben jullie zouden gedaagd hebben zij zouden gedaagd hebben jij daag # 52 forms uitdagen 128 empty +
145 aan+ekken aan+ekkend aange+okken ik ek aan jij ekt aan hij ekt aan wij ekken aan jullie ekken aan zij ekken aan ik heb aange+okken jij hebt aange+okken hij heeft aange+okken wij hebben aange+okken jullie hebben aange+okken zij hebben aange+okken ik ok aan jij ok aan hij ok aan wij okken aan jullie okken aan zij okken aan ik had aange+okken jij had aange+okken hij had aange+okken wij hadden aange+okken jullie hadden aange+okken zij hadden aange+okken ik zal aan+ekken jij zult aan+ekken hij zal aan+ekken wij zullen aan+ekken jullie zullen aan+ekken zij zullen aan+ekken ik zal aange+okken hebben jij zult aange+okken hebben hij zal aange+okken hebben wij zullen aange+okken hebben jullie zullen aange+okken hebben zij zullen aange+okken hebben ik zou aan+ekken jij zou aan+ekken hij zou aan+ekken wij zouden aan+ekken jullie zouden aan+ekken zij zouden aan+ekken ik zou aange+okken hebben jij zou aange+okken hebben hij zou aange+okken hebben wij zouden aange+okken hebben jullie... aantrekken 128 +
146 aren arend aren ik aar jij aart hij aart wij aren jullie aren zij aren ik heb aren jij hebt aren hij heeft aren wij hebben aren jullie hebben aren zij hebben aren ik oer jij oer hij oer wij oeren jullie oeren zij oeren ik had aren jij had aren hij had aren wij hadden aren jullie hadden aren zij hadden aren ik zal aren jij zult aren hij zal aren wij zullen aren jullie zullen aren zij zullen aren ik zal aren hebben jij zult aren hebben hij zal aren hebben wij zullen aren hebben jullie zullen aren hebben zij zullen aren hebben ik zou aren jij zou aren hij zou aren wij zouden aren jullie zouden aren zij zouden aren ik zou aren hebben jij zou aren hebben hij zou aren hebben wij zouden aren hebben jullie zouden aren hebben zij zouden aren hebben jij aar 52 forms bevaren 128 empty +
147 aan+en aan+end aan+# ik aan+# jij aan+t hij aan+t wij aan+en jullie aan+en zij aan+en ik heb aan+# jij hebt aan+# hij heeft aan+# wij hebben aan+# jullie hebben aan+# zij hebben aan+# ik aan+de jij aan+de hij aan+de wij aan+den jullie aan+den zij aan+den ik had aan+# jij had aan+# hij had aan+# wij hadden aan+# jullie hadden aan+# zij hadden aan+# ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aan+# hebben jij zult aan+# hebben hij zal aan+# hebben wij zullen aan+# hebben jullie zullen aan+# hebben zij zullen aan+# hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aan+# hebben jij zou aan+# hebben hij zou aan+# hebben wij zouden aan+# hebben jullie zouden aan+# hebben zij zouden aan+# hebben jij aan+# 52 forms aanvaarden 128 +
148 ergen ergend orgen ik erg jij ergt hij ergt wij ergen jullie ergen zij ergen ik heb orgen jij hebt orgen hij heeft orgen wij hebben orgen jullie hebben orgen zij hebben orgen ik org jij org hij org wij orgen jullie orgen zij orgen ik had orgen jij had orgen hij had orgen wij hadden orgen jullie hadden orgen zij hadden orgen ik zal ergen jij zult ergen hij zal ergen wij zullen ergen jullie zullen ergen zij zullen ergen ik zal orgen hebben jij zult orgen hebben hij zal orgen hebben wij zullen orgen hebben jullie zullen orgen hebben zij zullen orgen hebben ik zou ergen jij zou ergen hij zou ergen wij zouden ergen jullie zouden ergen zij zouden ergen ik zou orgen hebben jij zou orgen hebben hij zou orgen hebben wij zouden orgen hebben jullie zouden orgen hebben zij zouden orgen hebben jij erg 52 forms verbergen 128 empty +
149 aan+allen aan+allend aange+allen ik al aan jij alt aan hij alt aan wij allen aan jullie allen aan zij allen aan ik heb aange+allen jij hebt aange+allen hij heeft aange+allen wij hebben aange+allen jullie hebben aange+allen zij hebben aange+allen ik iel aan jij iel aan hij iel aan wij ielen aan jullie ielen aan zij ielen aan ik had aange+allen jij had aange+allen hij had aange+allen wij hadden aange+allen jullie hadden aange+allen zij hadden aange+allen ik zal aan+allen jij zult aan+allen hij zal aan+allen wij zullen aan+allen jullie zullen aan+allen zij zullen aan+allen ik zal aange+allen hebben jij zult aange+allen hebben hij zal aange+allen hebben wij zullen aange+allen hebben jullie zullen aange+allen hebben zij zullen aange+allen hebben ik zou aan+allen jij zou aan+allen hij zou aan+allen wij zouden aan+allen jullie zouden aan+allen zij zouden aan+allen ik zou aange+allen hebben jij zou aange+allen hebben hij zou aange+allen hebben wij zouden aange+allen hebben... aanvallen 128 +
150 zetten zettend gezet ik zet # jij zet # hij zet # wij zetten # jullie zetten # zij zetten # ik heb gezet jij hebt gezet hij heeft gezet wij hebben gezet jullie hebben gezet zij hebben gezet ik zette # jij zette # hij zette # wij zetten # jullie zetten # zij zetten # ik had gezet jij had gezet hij had gezet wij hadden gezet jullie hadden gezet zij hadden gezet ik zal zetten jij zult zetten hij zal zetten wij zullen zetten jullie zullen zetten zij zullen zetten ik zal gezet hebben jij zult gezet hebben hij zal gezet hebben wij zullen gezet hebben jullie zullen gezet hebben zij zullen gezet hebben ik zou zetten jij zou zetten hij zou zetten wij zouden zetten jullie zouden zetten zij zouden zetten ik zou gezet hebben jij zou gezet hebben hij zou gezet hebben wij zouden gezet hebben jullie zouden gezet hebben zij zouden gezet hebben jij zet # 52 forms overzetten 128 empty +
151 aan+gen aan+gend aange+egd ik eg aan jij egt aan hij egt aan wij gen aan jullie gen aan zij gen aan ik heb aange+egd jij hebt aange+egd hij heeft aange+egd wij hebben aange+egd jullie hebben aange+egd zij hebben aange+egd ik egde aan jij egde aan hij egde aan wij egden aan jullie egden aan zij egden aan ik had aange+egd jij had aange+egd hij had aange+egd wij hadden aange+egd jullie hadden aange+egd zij hadden aange+egd ik zal aan+gen jij zult aan+gen hij zal aan+gen wij zullen aan+gen jullie zullen aan+gen zij zullen aan+gen ik zal aange+egd hebben jij zult aange+egd hebben hij zal aange+egd hebben wij zullen aange+egd hebben jullie zullen aange+egd hebben zij zullen aange+egd hebben ik zou aan+gen jij zou aan+gen hij zou aan+gen wij zouden aan+gen jullie zouden aan+gen zij zouden aan+gen ik zou aange+egd hebben jij zou aange+egd hebben hij zou aange+egd hebben wij zouden aange+egd hebben jullie zouden aange+egd hebben zij zouden aange+egd hebben jij eg aan... aanvegen 128 +
152 len lend eld ik el jij elt hij elt wij len jullie len zij len ik heb eld jij hebt eld hij heeft eld wij hebben eld jullie hebben eld zij hebben eld ik elde jij elde hij elde wij elden jullie elden zij elden ik had eld jij had eld hij had eld wij hadden eld jullie hadden eld zij hadden eld ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal eld hebben jij zult eld hebben hij zal eld hebben wij zullen eld hebben jullie zullen eld hebben zij zullen eld hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou eld hebben jij zou eld hebben hij zou eld hebben wij zouden eld hebben jullie zouden eld hebben zij zouden eld hebben jij el 52 forms beoordelen 128 empty +
153 aan+vragen aan+vragend aange+vraagd ik vraag aan jij vraagt aan hij vraagt aan wij vragen aan jullie vragen aan zij vragen aan ik heb aange+vraagd jij hebt aange+vraagd hij heeft aange+vraagd wij hebben aange+vraagd jullie hebben aange+vraagd zij hebben aange+vraagd ik vroeg aan vraagde aan jij vroeg aan vraagde aan hij vroeg aan vraagde aan wij vroegen aan vraagden aan jullie vroegen aan vraagden aan zij vroegen aan vraagden aan ik had aange+vraagd jij had aange+vraagd hij had aange+vraagd wij hadden aange+vraagd jullie hadden aange+vraagd zij hadden aange+vraagd ik zal aanvragen jij zult aanvragen hij zal aanvragen wij zullen aanvragen jullie zullen aanvragen zij zullen aanvragen ik zal aangevraagd hebben jij zult aangevraagd hebben hij zal aangevraagd hebben wij zullen aangevraagd hebben jullie zullen aangevraagd hebben zij zullen aangevraagd hebben ik zou aanvragen jij zou aanvragen hij zou aanvragen wij zouden aanvragen jullie zouden aanvragen zij zouden aanvragen... aanvragen 128 +
154 erven ervend orven ik erf jij erft hij erft wij erven jullie erven zij erven ik heb orven jij hebt orven hij heeft orven wij hebben orven jullie hebben orven zij hebben orven ik ierf jij ierf hij ierf wij ierven jullie ierven zij ierven ik had orven jij had orven hij had orven wij hadden orven jullie hadden orven zij hadden orven ik zal erven jij zult erven hij zal erven wij zullen erven jullie zullen erven zij zullen erven ik zal orven hebben jij zult orven hebben hij zal orven hebben wij zullen orven hebben jullie zullen orven hebben zij zullen orven hebben ik zou erven jij zou erven hij zou erven wij zouden erven jullie zouden erven zij zouden erven ik zou orven hebben jij zou orven hebben hij zou orven hebben wij zouden orven hebben jullie zouden orven hebben zij zouden orven hebben jij erf 52 forms bederven 128 empty +
155 aan+erven aan+ervend aange+orven ik erf aan jij erft aan hij erft aan wij erven aan jullie erven aan zij erven aan ik heb aange+orven jij hebt aange+orven hij heeft aange+orven wij hebben aange+orven jullie hebben aange+orven zij hebben aange+orven ik ierf aan jij ierf aan hij ierf aan wij ierven aan jullie ierven aan zij ierven aan ik had aange+orven jij had aange+orven hij had aange+orven wij hadden aange+orven jullie hadden aange+orven zij hadden aange+orven ik zal aan+erven jij zult aan+erven hij zal aan+erven wij zullen aan+erven jullie zullen aan+erven zij zullen aan+erven ik zal aange+orven hebben jij zult aange+orven hebben hij zal aange+orven hebben wij zullen aange+orven hebben jullie zullen aange+orven hebben zij zullen aange+orven hebben ik zou aan+erven jij zou aan+erven hij zou aan+erven wij zouden aan+erven jullie zouden aan+erven zij zouden aan+erven ik zou aange+orven hebben jij zou aange+orven hebben hij zou aange+orven hebben wij zouden aange+orven... aanwerven 128 +
156 ven vend ge+efd ik ef jij eft hij eft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+efd jij hebt ge+efd hij heeft ge+efd wij hebben ge+efd jullie hebben ge+efd zij hebben ge+efd ik efde jij efde hij efde wij efden jullie efden zij efden ik had ge+efd jij had ge+efd hij had ge+efd wij hadden ge+efd jullie hadden ge+efd zij hadden ge+efd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+efd hebben jij zult ge+efd hebben hij zal ge+efd hebben wij zullen ge+efd hebben jullie zullen ge+efd hebben zij zullen ge+efd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+efd hebben jij zou ge+efd hebben hij zou ge+efd hebben wij zouden ge+efd hebben jullie zouden ge+efd hebben zij zouden ge+efd hebben jij ef 52 forms kleven 128 empty +
157 aan+ijzen aan+ijzend aange+ezen ik ijs aan jij ijst aan hij ijst aan wij ijzen aan jullie ijzen aan zij ijzen aan ik heb aange+ezen jij hebt aange+ezen hij heeft aange+ezen wij hebben aange+ezen jullie hebben aange+ezen zij hebben aange+ezen ik ees aan jij ees aan hij ees aan wij ezen aan jullie ezen aan zij ezen aan ik had aange+ezen jij had aange+ezen hij had aange+ezen wij hadden aange+ezen jullie hadden aange+ezen zij hadden aange+ezen ik zal aan+ijzen jij zult aan+ijzen hij zal aan+ijzen wij zullen aan+ijzen jullie zullen aan+ijzen zij zullen aan+ijzen ik zal aange+ezen hebben jij zult aange+ezen hebben hij zal aange+ezen hebben wij zullen aange+ezen hebben jullie zullen aange+ezen hebben zij zullen aange+ezen hebben ik zou aan+ijzen jij zou aan+ijzen hij zou aan+ijzen wij zouden aan+ijzen jullie zouden aan+ijzen zij zouden aan+ijzen ik zou aange+ezen hebben jij zou aange+ezen hebben hij zou aange+ezen hebben wij zouden aange+ezen hebben jullie zouden aange+ezen... aanwijzen 128 +
158 komen komend komen gekomen ik kom kom # jij komt komt # hij komt komt # wij komen komen # jullie komen komen # zij komen komen # ik heb komen gekomen jij hebt komen gekomen hij heeft komen gekomen wij hebben komen gekomen jullie hebben komen gekomen zij hebben komen gekomen ik kwam kwam # jij kwam kwam # hij kwam kwam # wij kwamen kwamen # jullie kwamen kwamen # zij kwamen kwamen # ik had komen gekomen jij had komen gekomen hij had komen gekomen wij hadden komen gekomen jullie hadden komen gekomen zij hadden komen gekomen ik zal komen jij zult komen hij zal komen wij zullen komen jullie zullen komen zij zullen komen ik zal komen gekomen hebben jij zult komen gekomen hebben hij zal komen gekomen hebben wij zullen komen gekomen hebben jullie zullen komen gekomen hebben zij zullen komen gekomen hebben ik zou komen jij zou komen hij zou komen wij zouden komen jullie zouden komen zij zouden komen ik zou komen gekomen hebben jij zou komen gekomen hebben hij zou komen gekomen... voorkomen 128 empty +
159 aan+zeggen aan+zeggend aange+zegd ik zeg aan jij zegt aan hij zegt aan wij zeggen aan jullie zeggen aan zij zeggen aan ik heb aange+zegd jij hebt aange+zegd hij heeft aange+zegd wij hebben aange+zegd jullie hebben aange+zegd zij hebben aange+zegd ik zei aan zegde aan jij zei aan zegde aan hij zei aan zegde aan wij zeien aan zegden aan jullie zeien aan zegden aan zij zeien aan zegden aan ik had aange+zegd jij had aange+zegd hij had aange+zegd wij hadden aange+zegd jullie hadden aange+zegd zij hadden aange+zegd ik zal aanzeggen jij zult aanzeggen hij zal aanzeggen wij zullen aanzeggen jullie zullen aanzeggen zij zullen aanzeggen ik zal aangezegd hebben jij zult aangezegd hebben hij zal aangezegd hebben wij zullen aangezegd hebben jullie zullen aangezegd hebben zij zullen aangezegd hebben ik zou aanzeggen jij zou aanzeggen hij zou aanzeggen wij zouden aanzeggen jullie zouden aanzeggen zij zouden aanzeggen ik zou aange+zegd hebben jij zou aange+zegd hebben hij zou aange+zegd... aanzeggen 128 +
160 steren sterend gesterd ik ster # jij stert # hij stert # wij steren # jullie steren # zij steren # ik heb gesterd jij hebt gesterd hij heeft gesterd wij hebben gesterd jullie hebben gesterd zij hebben gesterd ik sterde # jij sterde # hij sterde # wij sterden # jullie sterden # zij sterden # ik had gesterd jij had gesterd hij had gesterd wij hadden gesterd jullie hadden gesterd zij hadden gesterd ik zal steren jij zult steren hij zal steren wij zullen steren jullie zullen steren zij zullen steren ik zal gesterd hebben jij zult gesterd hebben hij zal gesterd hebben wij zullen gesterd hebben jullie zullen gesterd hebben zij zullen gesterd hebben ik zou steren jij zou steren hij zou steren wij zouden steren jullie zouden steren zij zouden steren ik zou gesterd hebben jij zou gesterd hebben hij zou gesterd hebben wij zouden gesterd hebben jullie zouden gesterd hebben zij zouden gesterd hebben jij ster # 52 forms meesteren 128 empty +
161 aan+ien aan+iend aange+ien ik ie aan jij iet aan hij iet aan wij ien aan jullie ien aan zij ien aan ik heb aange+ien jij hebt aange+ien hij heeft aange+ien wij hebben aange+ien jullie hebben aange+ien zij hebben aange+ien ik ag aan jij ag aan hij ag aan wij agen aan jullie agen aan zij agen aan ik had aange+ien jij had aange+ien hij had aange+ien wij hadden aange+ien jullie hadden aange+ien zij hadden aange+ien ik zal aan+ien jij zult aan+ien hij zal aan+ien wij zullen aan+ien jullie zullen aan+ien zij zullen aan+ien ik zal aange+ien hebben jij zult aange+ien hebben hij zal aange+ien hebben wij zullen aange+ien hebben jullie zullen aange+ien hebben zij zullen aange+ien hebben ik zou aan+ien jij zou aan+ien hij zou aan+ien wij zouden aan+ien jullie zouden aan+ien zij zouden aan+ien ik zou aange+ien hebben jij zou aange+ien hebben hij zou aange+ien hebben wij zouden aange+ien hebben jullie zouden aange+ien hebben zij zouden aange+ien hebben jij ie aan 52 forms aanzien 128 +
162 rijden rijdend gereden ik rijd # jij rijdt # hij rijdt # wij rijden # jullie rijden # zij rijden # ik heb gereden jij hebt gereden hij heeft gereden wij hebben gereden jullie hebben gereden zij hebben gereden ik reed # jij reed # hij reed # wij reden # jullie reden # zij reden # ik had gereden jij had gereden hij had gereden wij hadden gereden jullie hadden gereden zij hadden gereden ik zal rijden jij zult rijden hij zal rijden wij zullen rijden jullie zullen rijden zij zullen rijden ik zal gereden hebben jij zult gereden hebben hij zal gereden hebben wij zullen gereden hebben jullie zullen gereden hebben zij zullen gereden hebben ik zou rijden jij zou rijden hij zou rijden wij zouden rijden jullie zouden rijden zij zouden rijden ik zou gereden hebben jij zou gereden hebben hij zou gereden hebben wij zouden gereden hebben jullie zouden gereden hebben zij zouden gereden hebben jij rijd # 52 forms achteruitrijden 128 empty +
163 aan+itten aan+ittend aange+eten ik it aan jij it aan hij it aan wij itten aan jullie itten aan zij itten aan ik heb aange+eten jij hebt aange+eten hij heeft aange+eten wij hebben aange+eten jullie hebben aange+eten zij hebben aange+eten ik at aan jij at aan hij at aan wij aten aan jullie aten aan zij aten aan ik had aange+eten jij had aange+eten hij had aange+eten wij hadden aange+eten jullie hadden aange+eten zij hadden aange+eten ik zal aan+itten jij zult aan+itten hij zal aan+itten wij zullen aan+itten jullie zullen aan+itten zij zullen aan+itten ik zal aange+eten hebben jij zult aange+eten hebben hij zal aange+eten hebben wij zullen aange+eten hebben jullie zullen aange+eten hebben zij zullen aange+eten hebben ik zou aan+itten jij zou aan+itten hij zou aan+itten wij zouden aan+itten jullie zouden aan+itten zij zouden aan+itten ik zou aange+eten hebben jij zou aange+eten hebben hij zou aange+eten hebben wij zouden aange+eten hebben jullie zouden aange+eten hebben... aanzitten 128 +
164 den dend ge+# ik # jij t hij t wij den jullie den zij den ik heb ge+# jij hebt ge+# hij heeft ge+# wij hebben ge+# jullie hebben ge+# zij hebben ge+# ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+# jij had ge+# hij had ge+# wij hadden ge+# jullie hadden ge+# zij hadden ge+# ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+# hebben jij zult ge+# hebben hij zal ge+# hebben wij zullen ge+# hebben jullie zullen ge+# hebben zij zullen ge+# hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+# hebben jij zou ge+# hebben hij zou ge+# hebben wij zouden ge+# hebben jullie zouden ge+# hebben zij zouden ge+# hebben jij # 52 forms kladden 128 empty +
165 aan+ellen aan+ellend aange+ollen ik el aan jij elt aan hij elt aan wij ellen aan jullie ellen aan zij ellen aan ik heb aange+ollen jij hebt aange+ollen hij heeft aange+ollen wij hebben aange+ollen jullie hebben aange+ollen zij hebben aange+ollen ik ol aan jij ol aan hij ol aan wij ollen aan jullie ollen aan zij ollen aan ik had aange+ollen jij had aange+ollen hij had aange+ollen wij hadden aange+ollen jullie hadden aange+ollen zij hadden aange+ollen ik zal aan+ellen jij zult aan+ellen hij zal aan+ellen wij zullen aan+ellen jullie zullen aan+ellen zij zullen aan+ellen ik zal aange+ollen hebben jij zult aange+ollen hebben hij zal aange+ollen hebben wij zullen aange+ollen hebben jullie zullen aange+ollen hebben zij zullen aange+ollen hebben ik zou aan+ellen jij zou aan+ellen hij zou aan+ellen wij zouden aan+ellen jullie zouden aan+ellen zij zouden aan+ellen ik zou aange+ollen hebben jij zou aange+ollen hebben hij zou aange+ollen hebben wij zouden aange+ollen hebben jullie... aanzwellen 128 +
166 aan+en aan+end aange+d ik # aan jij t aan hij t aan wij en aan jullie en aan zij en aan ik heb aange+d jij hebt aange+d hij heeft aange+d wij hebben aange+d jullie hebben aange+d zij hebben aange+d ik de aan jij de aan hij de aan wij den aan jullie den aan zij den aan ik had aange+d jij had aange+d hij had aange+d wij hadden aange+d jullie hadden aange+d zij hadden aange+d ik zal aan+en jij zult aan+en hij zal aan+en wij zullen aan+en jullie zullen aan+en zij zullen aan+en ik zal aange+d hebben jij zult aange+d hebben hij zal aange+d hebben wij zullen aange+d hebben jullie zullen aange+d hebben zij zullen aange+d hebben ik zou aan+en jij zou aan+en hij zou aan+en wij zouden aan+en jullie zouden aan+en zij zouden aan+en ik zou aange+d hebben jij zou aange+d hebben hij zou aange+d hebben wij zouden aange+d hebben jullie zouden aange+d hebben zij zouden aange+d hebben jij # aan 52 forms aanbelangen 128 empty +
167 ebben ebbend ge+ad ik eb jij ebt hij eeft wij ebben jullie ebben zij ebben ik heb ge+ad jij hebt ge+ad hij heeft ge+ad wij hebben ge+ad jullie hebben ge+ad zij hebben ge+ad ik ad jij ad hij ad wij adden jullie adden zij adden ik had ge+ad jij had ge+ad hij had ge+ad wij hadden ge+ad jullie hadden ge+ad zij hadden ge+ad ik zal ebben jij zult ebben hij zal ebben wij zullen ebben jullie zullen ebben zij zullen ebben ik zal ge+ad hebben jij zult ge+ad hebben hij zal ge+ad hebben wij zullen ge+ad hebben jullie zullen ge+ad hebben zij zullen ge+ad hebben ik zou ebben jij zou ebben hij zou ebben wij zouden ebben jullie zouden ebben zij zouden ebben ik zou ge+ad hebben jij zou ge+ad hebben hij zou ge+ad hebben wij zouden ge+ad hebben jullie zouden ge+ad hebben zij zouden ge+ad hebben jij eb 52 forms hebben 128 +
168 aan+ijgen aan+ijgend aange+egen ik ijg aan jij ijgt aan hij ijgt aan wij ijgen aan jullie ijgen aan zij ijgen aan ik heb aange+egen jij hebt aange+egen hij heeft aange+egen wij hebben aange+egen jullie hebben aange+egen zij hebben aange+egen ik eeg aan jij eeg aan hij eeg aan wij egen aan jullie egen aan zij egen aan ik had aange+egen jij had aange+egen hij had aange+egen wij hadden aange+egen jullie hadden aange+egen zij hadden aange+egen ik zal aan+ijgen jij zult aan+ijgen hij zal aan+ijgen wij zullen aan+ijgen jullie zullen aan+ijgen zij zullen aan+ijgen ik zal aange+egen hebben jij zult aange+egen hebben hij zal aange+egen hebben wij zullen aange+egen hebben jullie zullen aange+egen hebben zij zullen aange+egen hebben ik zou aan+ijgen jij zou aan+ijgen hij zou aan+ijgen wij zouden aan+ijgen jullie zouden aan+ijgen zij zouden aan+ijgen ik zou aange+egen hebben jij zou aange+egen hebben hij zou aange+egen hebben wij zouden aange+egen hebben jullie zouden aange+egen... aaneenrijgen 128 empty +
169 imiteren imiterend geïmiteerd ik imiteer jij imiteert hij imiteert wij imiteren jullie imiteren zij imiteren ik heb geïmiteerd jij hebt geïmiteerd hij heeft geïmiteerd wij hebben geïmiteerd jullie hebben geïmiteerd zij hebben geïmiteerd ik imiteerde jij imiteerde hij imiteerde wij imiteerden jullie imiteerden zij imiteerden ik had geïmiteerd jij had geïmiteerd hij had geïmiteerd wij hadden geïmiteerd jullie hadden geïmiteerd zij hadden geïmiteerd ik zal imiteren jij zult imiteren hij zal imiteren wij zullen imiteren jullie zullen imiteren zij zullen imiteren ik zal geïmiteerd hebben jij zult geïmiteerd hebben hij zal geïmiteerd hebben wij zullen geïmiteerd hebben jullie zullen geïmiteerd hebben zij zullen geïmiteerd hebben ik zou imiteren jij zou imiteren hij zou imiteren wij zouden imiteren jullie zouden imiteren zij zouden imiteren ik zou geïmiteerd hebben jij zou geïmiteerd hebben hij zou geïmiteerd hebben wij zouden geïmiteerd hebben jullie zouden geïmiteerd hebben... imiteren 128 +
171 immigreren immigrerend geïmmigreerd ik immigreer jij immigreert hij immigreert wij immigreren jullie immigreren zij immigreren ik heb geïmmigreerd jij hebt geïmmigreerd hij heeft geïmmigreerd wij hebben geïmmigreerd jullie hebben geïmmigreerd zij hebben geïmmigreerd ik immigreerde jij immigreerde hij immigreerde wij immigreerden jullie immigreerden zij immigreerden ik had geïmmigreerd jij had geïmmigreerd hij had geïmmigreerd wij hadden geïmmigreerd jullie hadden geïmmigreerd zij hadden geïmmigreerd ik zal immigreren jij zult immigreren hij zal immigreren wij zullen immigreren jullie zullen immigreren zij zullen immigreren ik zal geïmmigreerd hebben jij zult geïmmigreerd hebben hij zal geïmmigreerd hebben wij zullen geïmmigreerd hebben jullie zullen geïmmigreerd hebben zij zullen geïmmigreerd hebben ik zou immigreren jij zou immigreren hij zou immigreren wij zouden immigreren jullie zouden immigreren zij zouden immigreren ik zou geïmmigreerd hebben jij zou geïmmigreerd... immigreren 128 +
173 importeren importerend geïmporteerd ik importeer jij importeert hij importeert wij importeren jullie importeren zij importeren ik heb geïmporteerd jij hebt geïmporteerd hij heeft geïmporteerd wij hebben geïmporteerd jullie hebben geïmporteerd zij hebben geïmporteerd ik importeerde jij importeerde hij importeerde wij importeerden jullie importeerden zij importeerden ik had geïmporteerd jij had geïmporteerd hij had geïmporteerd wij hadden geïmporteerd jullie hadden geïmporteerd zij hadden geïmporteerd ik zal importeren jij zult importeren hij zal importeren wij zullen importeren jullie zullen importeren zij zullen importeren ik zal geïmporteerd hebben jij zult geïmporteerd hebben hij zal geïmporteerd hebben wij zullen geïmporteerd hebben jullie zullen geïmporteerd hebben zij zullen geïmporteerd hebben ik zou importeren jij zou importeren hij zou importeren wij zouden importeren jullie zouden importeren zij zouden importeren ik zou geïmporteerd hebben jij zou geïmporteerd... importeren 128 +
175 informeren informerend geïnformeerd ik informeer jij informeert hij informeert wij informeren jullie informeren zij informeren ik heb geïnformeerd jij hebt geïnformeerd hij heeft geïnformeerd wij hebben geïnformeerd jullie hebben geïnformeerd zij hebben geïnformeerd ik informeerde jij informeerde hij informeerde wij informeerden jullie informeerden zij informeerden ik had geïnformeerd jij had geïnformeerd hij had geïnformeerd wij hadden geïnformeerd jullie hadden geïnformeerd zij hadden geïnformeerd ik zal informeren jij zult informeren hij zal informeren wij zullen informeren jullie zullen informeren zij zullen informeren ik zal geïnformeerd hebben jij zult geïnformeerd hebben hij zal geïnformeerd hebben wij zullen geïnformeerd hebben jullie zullen geïnformeerd hebben zij zullen geïnformeerd hebben ik zou informeren jij zou informeren hij zou informeren wij zouden informeren jullie zouden informeren zij zouden informeren ik zou geïnformeerd hebben jij zou geïnformeerd... informeren 128 +
177 interesseren interesserend geïnteresseerd ik interesseer jij interesseert hij interesseert wij interesseren jullie interesseren zij interesseren ik heb geïnteresseerd jij hebt geïnteresseerd hij heeft geïnteresseerd wij hebben geïnteresseerd jullie hebben geïnteresseerd zij hebben geïnteresseerd ik interesseerde jij interesseerde hij interesseerde wij interesseerden jullie interesseerden zij interesseerden ik had geïnteresseerd jij had geïnteresseerd hij had geïnteresseerd wij hadden geïnteresseerd jullie hadden geïnteresseerd zij hadden geïnteresseerd ik zal interesseren jij zult interesseren hij zal interesseren wij zullen interesseren jullie zullen interesseren zij zullen interesseren ik zal geïnteresseerd hebben jij zult geïnteresseerd hebben hij zal geïnteresseerd hebben wij zullen geïnteresseerd hebben jullie zullen geïnteresseerd hebben zij zullen geïnteresseerd hebben ik zou interesseren jij zou interesseren hij zou interesseren wij zouden interesseren jullie... interesseren 128 +
179 interviewen interviewend geïnterviewd ik interview jij interviewt hij interviewt wij interviewen jullie interviewen zij interviewen ik heb geïnterviewd jij hebt geïnterviewd hij heeft geïnterviewd wij hebben geïnterviewd jullie hebben geïnterviewd zij hebben geïnterviewd ik interviewde jij interviewde hij interviewde wij interviewden jullie interviewden zij interviewden ik had geïnterviewd jij had geïnterviewd hij had geïnterviewd wij hadden geïnterviewd jullie hadden geïnterviewd zij hadden geïnterviewd ik zal interviewen jij zult interviewen hij zal interviewen wij zullen interviewen jullie zullen interviewen zij zullen interviewen ik zal geïnterviewd hebben jij zult geïnterviewd hebben hij zal geïnterviewd hebben wij zullen geïnterviewd hebben jullie zullen geïnterviewd hebben zij zullen geïnterviewd hebben ik zou interviewen jij zou interviewen hij zou interviewen wij zouden interviewen jullie zouden interviewen zij zouden interviewen ik zou geïnterviewd hebben... interviewen 128 +
181 investeren investerend geïnvesteerd ik investeer jij investeert hij investeert wij investeren jullie investeren zij investeren ik heb geïnvesteerd jij hebt geïnvesteerd hij heeft geïnvesteerd wij hebben geïnvesteerd jullie hebben geïnvesteerd zij hebben geïnvesteerd ik investeerde jij investeerde hij investeerde wij investeerden jullie investeerden zij investeerden ik had geïnvesteerd jij had geïnvesteerd hij had geïnvesteerd wij hadden geïnvesteerd jullie hadden geïnvesteerd zij hadden geïnvesteerd ik zal investeren jij zult investeren hij zal investeren wij zullen investeren jullie zullen investeren zij zullen investeren ik zal geïnvesteerd hebben jij zult geïnvesteerd hebben hij zal geïnvesteerd hebben wij zullen geïnvesteerd hebben jullie zullen geïnvesteerd hebben zij zullen geïnvesteerd hebben ik zou investeren jij zou investeren hij zou investeren wij zouden investeren jullie zouden investeren zij zouden investeren ik zou geïnvesteerd hebben jij zou geïnvesteerd... investeren 128 +
183 effenen effenend geïffend ik effen jij effent hij effent wij effenen jullie effenen zij effenen ik heb geïffend jij hebt geïffend hij heeft geïffend wij hebben geïffend jullie hebben geïffend zij hebben geïffend ik effende jij effende hij effende wij effenden jullie effenden zij effenden ik had geïffend jij had geïffend hij had geïffend wij hadden geïffend jullie hadden geïffend zij hadden geïffend ik zal effenen jij zult effenen hij zal effenen wij zullen effenen jullie zullen effenen zij zullen effenen ik zal geïffend hebben jij zult geïffend hebben hij zal geïffend hebben wij zullen geïffend hebben jullie zullen geïffend hebben zij zullen geïffend hebben ik zou effenen jij zou effenen hij zou effenen wij zouden effenen jullie zouden effenen zij zouden effenen ik zou geïffend hebben jij zou geïffend hebben hij zou geïffend hebben wij zouden geïffend hebben jullie zouden geïffend hebben zij zouden geïffend hebben jij effen 52 forms effenen 128 +
185 eindigen eindigend geïindigd ik eindig jij eindigt hij eindigt wij eindigen jullie eindigen zij eindigen ik heb geïindigd jij hebt geïindigd hij heeft geïindigd wij hebben geïindigd jullie hebben geïindigd zij hebben geïindigd ik eindigde jij eindigde hij eindigde wij eindigden jullie eindigden zij eindigden ik had geïindigd jij had geïindigd hij had geïindigd wij hadden geïindigd jullie hadden geïindigd zij hadden geïindigd ik zal eindigen jij zult eindigen hij zal eindigen wij zullen eindigen jullie zullen eindigen zij zullen eindigen ik zal geïindigd hebben jij zult geïindigd hebben hij zal geïindigd hebben wij zullen geïindigd hebben jullie zullen geïindigd hebben zij zullen geïindigd hebben ik zou eindigen jij zou eindigen hij zou eindigen wij zouden eindigen jullie zouden eindigen zij zouden eindigen ik zou geïindigd hebben jij zou geïindigd hebben hij zou geïindigd hebben wij zouden geïindigd hebben jullie zouden geïindigd hebben zij zouden geïindigd hebben... eindigen 128 +
187 eisen eisend geïist ik eis jij eist hij eist wij eisen jullie eisen zij eisen ik heb geïist jij hebt geïist hij heeft geïist wij hebben geïist jullie hebben geïist zij hebben geïist ik eiste jij eiste hij eiste wij eisten jullie eisten zij eisten ik had geïist jij had geïist hij had geïist wij hadden geïist jullie hadden geïist zij hadden geïist ik zal eisen jij zult eisen hij zal eisen wij zullen eisen jullie zullen eisen zij zullen eisen ik zal geïist hebben jij zult geïist hebben hij zal geïist hebben wij zullen geïist hebben jullie zullen geïist hebben zij zullen geïist hebben ik zou eisen jij zou eisen hij zou eisen wij zouden eisen jullie zouden eisen zij zouden eisen ik zou geïist hebben jij zou geïist hebben hij zou geïist hebben wij zouden geïist hebben jullie zouden geïist hebben zij zouden geïist hebben jij eis 52 forms eisen 128 +
189 emigreren emigrerend geïmigreerd ik emigreer jij emigreert hij emigreert wij emigreren jullie emigreren zij emigreren ik heb geïmigreerd jij hebt geïmigreerd hij heeft geïmigreerd wij hebben geïmigreerd jullie hebben geïmigreerd zij hebben geïmigreerd ik emigreerde jij emigreerde hij emigreerde wij emigreerden jullie emigreerden zij emigreerden ik had geïmigreerd jij had geïmigreerd hij had geïmigreerd wij hadden geïmigreerd jullie hadden geïmigreerd zij hadden geïmigreerd ik zal emigreren jij zult emigreren hij zal emigreren wij zullen emigreren jullie zullen emigreren zij zullen emigreren ik zal geïmigreerd hebben jij zult geïmigreerd hebben hij zal geïmigreerd hebben wij zullen geïmigreerd hebben jullie zullen geïmigreerd hebben zij zullen geïmigreerd hebben ik zou emigreren jij zou emigreren hij zou emigreren wij zouden emigreren jullie zouden emigreren zij zouden emigreren ik zou geïmigreerd hebben jij zou geïmigreerd hebben hij zou geïmigreerd hebben wij zouden... emigreren 128 +
191 erven ervend geïrfd ik erf jij erft hij erft wij erven jullie erven zij erven ik heb geïrfd jij hebt geïrfd hij heeft geïrfd wij hebben geïrfd jullie hebben geïrfd zij hebben geïrfd ik erfde jij erfde hij erfde wij erfden jullie erfden zij erfden ik had geïrfd jij had geïrfd hij had geïrfd wij hadden geïrfd jullie hadden geïrfd zij hadden geïrfd ik zal erven jij zult erven hij zal erven wij zullen erven jullie zullen erven zij zullen erven ik zal geïrfd hebben jij zult geïrfd hebben hij zal geïrfd hebben wij zullen geïrfd hebben jullie zullen geïrfd hebben zij zullen geïrfd hebben ik zou erven jij zou erven hij zou erven wij zouden erven jullie zouden erven zij zouden erven ik zou geïrfd hebben jij zou geïrfd hebben hij zou geïrfd hebben wij zouden geïrfd hebben jullie zouden geïrfd hebben zij zouden geïrfd hebben jij erf 52 forms erven 128 +
193 exporteren exporterend geïxporteerd ik exporteer jij exporteert hij exporteert wij exporteren jullie exporteren zij exporteren ik heb geïxporteerd jij hebt geïxporteerd hij heeft geïxporteerd wij hebben geïxporteerd jullie hebben geïxporteerd zij hebben geïxporteerd ik exporteerde jij exporteerde hij exporteerde wij exporteerden jullie exporteerden zij exporteerden ik had geïxporteerd jij had geïxporteerd hij had geïxporteerd wij hadden geïxporteerd jullie hadden geïxporteerd zij hadden geïxporteerd ik zal exporteren jij zult exporteren hij zal exporteren wij zullen exporteren jullie zullen exporteren zij zullen exporteren ik zal geïxporteerd hebben jij zult geïxporteerd hebben hij zal geïxporteerd hebben wij zullen geïxporteerd hebben jullie zullen geïxporteerd hebben zij zullen geïxporteerd hebben ik zou exporteren jij zou exporteren hij zou exporteren wij zouden exporteren jullie zouden exporteren zij zouden exporteren ik zou geïxporteerd hebben jij zou geïxporteerd... exporteren 128 +
195 en end ge+d ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms aarzelen 128 +
197 ren rend ge+erd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+erd jij hebt ge+erd hij heeft ge+erd wij hebben ge+erd jullie hebben ge+erde ? ge+erd zij hebben ge+erd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had ge+erd jij had ge+erd hij had ge+erd wij hadden ge+erd jullie hadden ge+erd zij hadden ge+erd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+erd hebben jij zult ge+erd hebben hij zal ge+erd hebben wij zullen ge+erd hebben jullie zullen ge+erd hebben zij zullen ge+erd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+erd hebben jij zou ge+erd hebben hij zou ge+erd hebben wij zouden ge+erd hebben jullie zouden ge+erd hebben zij zouden ge+erd hebben jij er 53 forms absolveren 128 +
199 en end ge+# ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb ge+# jij hebt ge+# hij heeft ge+# wij hebben ge+# jullie hebben ge+# zij hebben ge+# ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+# jij had ge+# hij had ge+# wij hadden ge+# jullie hadden ge+# zij hadden ge+# ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+# hebben jij zult ge+# hebben hij zal ge+# hebben wij zullen ge+# hebben jullie zullen ge+# hebben zij zullen ge+# hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+# hebben jij zou ge+# hebben hij zou ge+# hebben wij zouden ge+# hebben jullie zouden ge+# hebben zij zouden ge+# hebben jij # 52 forms achten 128 +
201 blijven blijvend gebleven ik blijf # jij blijft # hij blijft # wij blijven # jullie blijven # zij blijven # ik ben gebleven jij bent gebleven hij is gebleven wij zijn gebleven jullie zijn gebleven zij zijn gebleven ik bleef # jij bleef # hij bleef # wij bleven # jullie bleven # zij bleven # ik was gebleven jij was gebleven hij was gebleven wij waren gebleven jullie waren gebleven zij waren gebleven ik zal blijven jij zult blijven hij zal blijven wij zullen blijven jullie zullen blijven zij zullen blijven ik zal gebleven zijn jij zult gebleven zijn hij zal gebleven zijn wij zullen gebleven zijn jullie zullen gebleven zijn zij zullen gebleven zijn ik zou blijven jij zou blijven hij zou blijven wij zouden blijven jullie zouden blijven zij zouden blijven ik zou gebleven zijn jij zou gebleven zijn hij zou gebleven zijn wij zouden gebleven zijn jullie zouden gebleven zijn zij zouden gebleven zijn jij blijf # 52 forms achterblijven 128 +
203 gaan gaand gegaan ik ga # jij gaat # hij gaat # wij gaan # jullie gaan # zij gaan # ik ben gegaan jij bent gegaan hij is gegaan wij zijn gegaan jullie zijn gegaan zij zijn gegaan ik ging # jij ging # hij ging # wij gingen # jullie gingen # zij gingen # ik was gegaan jij was gegaan hij was gegaan wij waren gegaan jullie waren gegaan zij waren gegaan ik zal gaan jij zult gaan hij zal gaan wij zullen gaan jullie zullen gaan zij zullen gaan ik zal gegaan zijn jij zult gegaan zijn hij zal gegaan zijn wij zullen gegaan zijn jullie zullen gegaan zijn zij zullen gegaan zijn ik zou gaan jij zou gaan hij zou gaan wij zouden gaan jullie zouden gaan zij zouden gaan ik zou gegaan zijn jij zou gegaan zijn hij zou gegaan zijn wij zouden gegaan zijn jullie zouden gegaan zijn zij zouden gegaan zijn jij ga # 52 forms achtergaan 128 +
205 len lend ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik heb ald jij hebt ald hij heeft ald wij hebben ald jullie hebben ald zij hebben ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik had ald jij had ald hij had ald wij hadden ald jullie hadden ald zij hadden ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ald hebben jij zult ald hebben hij zal ald hebben wij zullen ald hebben jullie zullen ald hebben zij zullen ald hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ald hebben jij zou ald hebben hij zou ald hebben wij zouden ald hebben jullie zouden ald hebben zij zouden ald hebben jij al 52 forms achterhalen 128 +
207 houden houdend gehouden ik houd # hou # jij houdt # hij houdt # wij houden # jullie houden # zij houden # ik heb gehouden jij hebt gehouden hij heeft gehouden wij hebben gehouden jullie hebben gehouden zij hebben gehouden ik hield # jij hield # hij hield # wij hielden # jullie hielden # zij hielden # ik had gehouden jij had gehouden hij had gehouden wij hadden gehouden jullie hadden gehouden zij hadden gehouden ik zal houden jij zult houden hij zal houden wij zullen houden jullie zullen houden zij zullen houden ik zal gehouden hebben jij zult gehouden hebben hij zal gehouden hebben wij zullen gehouden hebben jullie zullen gehouden hebben zij zullen gehouden hebben ik zou houden jij zou houden hij zou houden wij zouden houden jullie zouden houden zij zouden houden ik zou gehouden hebben jij zou gehouden hebben hij zou gehouden hebben wij zouden gehouden hebben jullie zouden gehouden hebben zij zouden gehouden hebben jij houd # hou # 54 forms achterhouden 128 +
209 laten latend gelaten ik laat # jij laat # hij laat # wij laten # jullie laten # zij laten # ik heb gelaten jij hebt gelaten hij heeft gelaten wij hebben gelaten jullie hebben gelaten zij hebben gelaten ik liet # jij liet # hij liet # wij lieten # jullie lieten # zij lieten # ik had gelaten jij had gelaten hij had gelaten wij hadden gelaten jullie hadden gelaten zij hadden gelaten ik zal laten jij zult laten hij zal laten wij zullen laten jullie zullen laten zij zullen laten ik zal gelaten hebben jij zult gelaten hebben hij zal gelaten hebben wij zullen gelaten hebben jullie zullen gelaten hebben zij zullen gelaten hebben ik zou laten jij zou laten hij zou laten wij zouden laten jullie zouden laten zij zouden laten ik zou gelaten hebben jij zou gelaten hebben hij zou gelaten hebben wij zouden gelaten hebben jullie zouden gelaten hebben zij zouden gelaten hebben jij laat # 52 forms achterlaten 128 +
211 liggen liggend gelegen ik lig # jij ligt # hij ligt # wij liggen # jullie liggen # zij liggen # ik heb gelegen jij hebt gelegen hij heeft gelegen wij hebben gelegen jullie hebben gelegen zij hebben gelegen ik lag # jij lag # hij lag # wij lagen # jullie lagen # zij lagen # ik had gelegen jij had gelegen hij had gelegen wij hadden gelegen jullie hadden gelegen zij hadden gelegen ik zal liggen jij zult liggen hij zal liggen wij zullen liggen jullie zullen liggen zij zullen liggen ik zal gelegen hebben jij zult gelegen hebben hij zal gelegen hebben wij zullen gelegen hebben jullie zullen gelegen hebben zij zullen gelegen hebben ik zou liggen jij zou liggen hij zou liggen wij zouden liggen jullie zouden liggen zij zouden liggen ik zou gelegen hebben jij zou gelegen hebben hij zou gelegen hebben wij zouden gelegen hebben jullie zouden gelegen hebben zij zouden gelegen hebben jij lig # 52 forms achterliggen 128 +
213 lopen lopend gelopen ik loop # jij loopt # hij loopt # wij lopen # jullie lopen # zij lopen # ik heb gelopen jij hebt gelopen hij heeft gelopen wij hebben gelopen jullie hebben gelopen zij hebben gelopen ik liep # jij liep # hij liep # wij liepen # jullie liepen # zij liepen # ik had gelopen jij had gelopen hij had gelopen wij hadden gelopen jullie hadden gelopen zij hadden gelopen ik zal lopen jij zult lopen hij zal lopen wij zullen lopen jullie zullen lopen zij zullen lopen ik zal gelopen hebben jij zult gelopen hebben hij zal gelopen hebben wij zullen gelopen hebben jullie zullen gelopen hebben zij zullen gelopen hebben ik zou lopen jij zou lopen hij zou lopen wij zouden lopen jullie zouden lopen zij zouden lopen ik zou gelopen hebben jij zou gelopen hebben hij zou gelopen hebben wij zouden gelopen hebben jullie zouden gelopen hebben zij zouden gelopen hebben jij loop # 52 forms achterlopen 128 +
215 nazitten nazittend genazeten ik nazit # jij nazit # hij nazit # wij nazitten # jullie nazitten # zij nazitten # ik heb genazeten jij hebt genazeten hij heeft genazeten wij hebben genazeten jullie hebben genazeten zij hebben genazeten ik nazat # jij nazat # hij nazat # wij nazaten # jullie nazaten # zij nazaten # ik had genazeten jij had genazeten hij had genazeten wij hadden genazeten jullie hadden genazeten zij hadden genazeten ik zal nazitten jij zult nazitten hij zal nazitten wij zullen nazitten jullie zullen nazitten zij zullen nazitten ik zal genazeten hebben jij zult genazeten hebben hij zal genazeten hebben wij zullen genazeten hebben jullie zullen genazeten hebben zij zullen genazeten hebben ik zou nazitten jij zou nazitten hij zou nazitten wij zouden nazitten jullie zouden nazitten zij zouden nazitten ik zou genazeten hebben jij zou genazeten hebben hij zou genazeten hebben wij zouden genazeten hebben jullie zouden genazeten hebben zij zouden genazeten hebben... achternazitten 128 +
217 omkijken omkijkend geomkeken ik omkijk # jij omkijkt # hij omkijkt # wij omkijken # jullie omkijken # zij omkijken # ik heb geomkeken jij hebt geomkeken hij heeft geomkeken wij hebben geomkeken jullie hebben geomkeken zij hebben geomkeken ik omkeek # jij omkeek # hij omkeek # wij omkeken # jullie omkeken # zij omkeken # ik had geomkeken jij had geomkeken hij had geomkeken wij hadden geomkeken jullie hadden geomkeken zij hadden geomkeken ik zal omkijken jij zult omkijken hij zal omkijken wij zullen omkijken jullie zullen omkijken zij zullen omkijken ik zal geomkeken hebben jij zult geomkeken hebben hij zal geomkeken hebben wij zullen geomkeken hebben jullie zullen geomkeken hebben zij zullen geomkeken hebben ik zou omkijken jij zou omkijken hij zou omkijken wij zouden omkijken jullie zouden omkijken zij zouden omkijken ik zou geomkeken hebben jij zou geomkeken hebben hij zou geomkeken hebben wij zouden geomkeken hebben jullie zouden geomkeken hebben zij zouden geomkeken... achteromkijken 128 +
219 overdrukken overdrukkend geoverdrukt ik overdruk # jij overdrukt # hij overdrukt # wij overdrukken # jullie overdrukken # zij overdrukken # ik heb geoverdrukt jij hebt geoverdrukt hij heeft geoverdrukt wij hebben geoverdrukt jullie hebben geoverdrukt zij hebben geoverdrukt ik overdrukte # jij overdrukte # hij overdrukte # wij overdrukten # jullie overdrukten # zij overdrukten # ik had geoverdrukt jij had geoverdrukt hij had geoverdrukt wij hadden geoverdrukt jullie hadden geoverdrukt zij hadden geoverdrukt ik zal overdrukken jij zult overdrukken hij zal overdrukken wij zullen overdrukken jullie zullen overdrukken zij zullen overdrukken ik zal geoverdrukt hebben jij zult geoverdrukt hebben hij zal geoverdrukt hebben wij zullen geoverdrukt hebben jullie zullen geoverdrukt hebben zij zullen geoverdrukt hebben ik zou overdrukken jij zou overdrukken hij zou overdrukken wij zouden overdrukken jullie zouden overdrukken zij zouden overdrukken ik zou geoverdrukt hebben jij... achteroverdrukken 128 +
221 overvallen overvallend geovervallen ik overval # jij overvalt # hij overvalt # wij overvallen # jullie overvallen # zij overvallen # ik heb geovervallen jij hebt geovervallen hij heeft geovervallen wij hebben geovervallen jullie hebben geovervallen zij hebben geovervallen ik overviel # jij overviel # hij overviel # wij overvielen # jullie overvielen # zij overvielen # ik had geovervallen jij had geovervallen hij had geovervallen wij hadden geovervallen jullie hadden geovervallen zij hadden geovervallen ik zal overvallen jij zult overvallen hij zal overvallen wij zullen overvallen jullie zullen overvallen zij zullen overvallen ik zal geovervallen hebben jij zult geovervallen hebben hij zal geovervallen hebben wij zullen geovervallen hebben jullie zullen geovervallen hebben zij zullen geovervallen hebben ik zou overvallen jij zou overvallen hij zou overvallen wij zouden overvallen jullie zouden overvallen zij zouden overvallen ik zou geovervallen hebben jij zou geovervallen... achterovervallen 128 +
223 staan staand gestaan ik sta # jij staat # hij staat # wij staan # jullie staan # zij staan # ik heb gestaan jij hebt gestaan hij heeft gestaan wij hebben gestaan jullie hebben gestaan zij hebben gestaan ik stond # jij stond # hij stond # wij stonden # jullie stonden # zij stonden # ik had gestaan jij had gestaan hij had gestaan wij hadden gestaan jullie hadden gestaan zij hadden gestaan ik zal staan jij zult staan hij zal staan wij zullen staan jullie zullen staan zij zullen staan ik zal gestaan hebben jij zult gestaan hebben hij zal gestaan hebben wij zullen gestaan hebben jullie zullen gestaan hebben zij zullen gestaan hebben ik zou staan jij zou staan hij zou staan wij zouden staan jullie zouden staan zij zouden staan ik zou gestaan hebben jij zou gestaan hebben hij zou gestaan hebben wij zouden gestaan hebben jullie zouden gestaan hebben zij zouden gestaan hebben jij sta # 52 forms achterstaan 128 +
225 stellen stellend gesteld ik stel # jij stelt # hij stelt # wij stellen # jullie stellen # zij stellen # ik heb gesteld jij hebt gesteld hij heeft gesteld wij hebben gesteld jullie hebben gesteld zij hebben gesteld ik stelde # jij stelde # hij stelde # wij stelden # jullie stelden # zij stelden # ik had gesteld jij had gesteld hij had gesteld wij hadden gesteld jullie hadden gesteld zij hadden gesteld ik zal stellen jij zult stellen hij zal stellen wij zullen stellen jullie zullen stellen zij zullen stellen ik zal gesteld hebben jij zult gesteld hebben hij zal gesteld hebben wij zullen gesteld hebben jullie zullen gesteld hebben zij zullen gesteld hebben ik zou stellen jij zou stellen hij zou stellen wij zouden stellen jullie zouden stellen zij zouden stellen ik zou gesteld hebben jij zou gesteld hebben hij zou gesteld hebben wij zouden gesteld hebben jullie zouden gesteld hebben zij zouden gesteld hebben jij stel # 52 forms achterstellen 128 +
227 uitboeren uitboerend geuitboerd ik uitboer # jij uitboert # hij uitboert # wij uitboeren # jullie uitboeren # zij uitboeren # ik heb geuitboerd jij hebt geuitboerd hij heeft geuitboerd wij hebben geuitboerd jullie hebben geuitboerd zij hebben geuitboerd ik uitboerde # jij uitboerde # hij uitboerde # wij uitboerden # jullie uitboerden # zij uitboerden # ik had geuitboerd jij had geuitboerd hij had geuitboerd wij hadden geuitboerd jullie hadden geuitboerd zij hadden geuitboerd ik zal uitboeren jij zult uitboeren hij zal uitboeren wij zullen uitboeren jullie zullen uitboeren zij zullen uitboeren ik zal geuitboerd hebben jij zult geuitboerd hebben hij zal geuitboerd hebben wij zullen geuitboerd hebben jullie zullen geuitboerd hebben zij zullen geuitboerd hebben ik zou uitboeren jij zou uitboeren hij zou uitboeren wij zouden uitboeren jullie zouden uitboeren zij zouden uitboeren ik zou geuitboerd hebben jij zou geuitboerd hebben hij zou geuitboerd hebben wij zouden geuitboerd... achteruitboeren 128 +
229 uitkrabbelen uitkrabbelend geuitkrabbeld ik uitkrabbel # jij uitkrabbelt # hij uitkrabbelt # wij uitkrabbelen # jullie uitkrabbelen # zij uitkrabbelen # ik heb geuitkrabbeld jij hebt geuitkrabbeld hij heeft geuitkrabbeld wij hebben geuitkrabbeld jullie hebben geuitkrabbeld zij hebben geuitkrabbeld ik uitkrabbelde # jij uitkrabbelde # hij uitkrabbelde # wij uitkrabbelden # jullie uitkrabbelden # zij uitkrabbelden # ik had geuitkrabbeld jij had geuitkrabbeld hij had geuitkrabbeld wij hadden geuitkrabbeld jullie hadden geuitkrabbeld zij hadden geuitkrabbeld ik zal uitkrabbelen jij zult uitkrabbelen hij zal uitkrabbelen wij zullen uitkrabbelen jullie zullen uitkrabbelen zij zullen uitkrabbelen ik zal geuitkrabbeld hebben jij zult geuitkrabbeld hebben hij zal geuitkrabbeld hebben wij zullen geuitkrabbeld hebben jullie zullen geuitkrabbeld hebben zij zullen geuitkrabbeld hebben ik zou uitkrabbelen jij zou uitkrabbelen hij zou uitkrabbelen wij zouden uitkrabbelen jullie... achteruitkrabbelen 128 +
231 rijden rijdend gereden ik rijd # jij rijdt # hij rijdt # wij rijden # jullie rijden # zij rijden # ik heb gereden jij hebt gereden hij heeft gereden wij hebben gereden jullie hebben gereden zij hebben gereden ik reed # jij reed # hij reed # wij reden # jullie reden # zij reden # ik had gereden jij had gereden hij had gereden wij hadden gereden jullie hadden gereden zij hadden gereden ik zal rijden jij zult rijden hij zal rijden wij zullen rijden jullie zullen rijden zij zullen rijden ik zal gereden hebben jij zult gereden hebben hij zal gereden hebben wij zullen gereden hebben jullie zullen gereden hebben zij zullen gereden hebben ik zou rijden jij zou rijden hij zou rijden wij zouden rijden jullie zouden rijden zij zouden rijden ik zou gereden hebben jij zou gereden hebben hij zou gereden hebben wij zouden gereden hebben jullie zouden gereden hebben zij zouden gereden hebben jij rijd # 52 forms achteruitrijden 128 +
233 uitschuiven uitschuivend geuitschoven ik uitschuif # jij uitschuift # hij uitschuift # wij uitschuiven # jullie uitschuiven # zij uitschuiven # ik heb geuitschoven jij hebt geuitschoven hij heeft geuitschoven wij hebben geuitschoven jullie hebben geuitschoven zij hebben geuitschoven ik uitschoof # jij uitschoof # hij uitschoof # wij uitschoven # jullie uitschoven # zij uitschoven # ik had geuitschoven jij had geuitschoven hij had geuitschoven wij hadden geuitschoven jullie hadden geuitschoven zij hadden geuitschoven ik zal uitschuiven jij zult uitschuiven hij zal uitschuiven wij zullen uitschuiven jullie zullen uitschuiven zij zullen uitschuiven ik zal geuitschoven hebben jij zult geuitschoven hebben hij zal geuitschoven hebben wij zullen geuitschoven hebben jullie zullen geuitschoven hebben zij zullen geuitschoven hebben ik zou uitschuiven jij zou uitschuiven hij zou uitschuiven wij zouden uitschuiven jullie zouden uitschuiven zij zouden uitschuiven ik zou geuitschoven... achteruitschuiven 128 +
235 en end d ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms achtervolgen 128 +
237 len lend ge+ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik heb ge+ald jij hebt ge+ald hij heeft ge+ald wij hebben ge+ald jullie hebben ge+ald zij hebben ge+ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik had ge+ald jij had ge+ald hij had ge+ald wij hadden ge+ald jullie hadden ge+ald zij hadden ge+ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+ald hebben jij zult ge+ald hebben hij zal ge+ald hebben wij zullen ge+ald hebben jullie zullen ge+ald hebben zij zullen ge+ald hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+ald hebben jij zou ge+ald hebben hij zou ge+ald hebben wij zouden ge+ald hebben jullie zouden ge+ald hebben zij zouden ge+ald hebben jij al 52 forms ademhalen 128 +
239 en end ge+# ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+# jij hebt ge+# hij heeft ge+# wij hebben ge+# jullie hebben ge+# zij hebben ge+# ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+# jij had ge+# hij had ge+# wij hadden ge+# jullie hadden ge+# zij hadden ge+# ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+# hebben jij zult ge+# hebben hij zal ge+# hebben wij zullen ge+# hebben jullie zullen ge+# hebben zij zullen ge+# hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+# hebben jij zou ge+# hebben hij zou ge+# hebben wij zouden ge+# hebben jullie zouden ge+# hebben zij zouden ge+# hebben jij # 52 forms antwoorden 128 +
241 ken kend ge+ken ik # jij t hij t wij ken jullie ken zij ken ik heb ge+ken jij hebt ge+ken hij heeft ge+ken wij hebben ge+ken jullie hebben ge+ken zij hebben ge+ken ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+ken jij had ge+ken hij had ge+ken wij hadden ge+ken jullie hadden ge+ken zij hadden ge+ken ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+ken hebben jij zult ge+ken hebben hij zal ge+ken hebben wij zullen ge+ken hebben jullie zullen ge+ken hebben zij zullen ge+ken hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+ken hebben jij zou ge+ken hebben hij zou ge+ken hebben wij zouden ge+ken hebben jullie zouden ge+ken hebben zij zouden ge+ken hebben jij # 52 forms bakken 128 +
243 en end ge+en ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik ben ge+en jij bent ge+en hij is ge+en wij zijn ge+en jullie zijn ge+en zij zijn ge+en ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was ge+en jij was ge+en hij was ge+en wij waren ge+en jullie waren ge+en zij waren ge+en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+en zijn jij zult ge+en zijn hij zal ge+en zijn wij zullen ge+en zijn jullie zullen ge+en zijn zij zullen ge+en zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+en zijn jij zou ge+en zijn hij zou ge+en zijn wij zouden ge+en zijn jullie zouden ge+en zijn zij zouden ge+en zijn jij # 52 forms barsten 128 +
245 en end # ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb # jij hebt # hij heeft # wij hebben # jullie hebben # zij hebben # ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had # jij had # hij had # wij hadden # jullie hadden # zij hadden # ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal # hebben jij zult # hebben hij zal # hebben wij zullen # hebben jullie zullen # hebben zij zullen # hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou # hebben jij zou # hebben hij zou # hebben wij zouden # hebben jullie zouden # hebben zij zouden # hebben jij # 52 forms beantwoorden 128 +
247 ren rend ard ik ar jij art hij art wij ren jullie ren zij ren ik ben ard jij bent ard hij is ard wij zijn ard jullie zijn ard zij zijn ard ik arde jij arde hij arde wij arden jullie arden zij arden ik was ard jij was ard hij was ard wij waren ard jullie waren ard zij waren ard ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ard zijn jij zult ard zijn hij zal ard zijn wij zullen ard zijn jullie zullen ard zijn zij zullen ard zijn ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ard zijn jij zou ard zijn hij zou ard zijn wij zouden ard zijn jullie zouden ard zijn zij zouden ard zijn jij ar 52 forms bedaren 128 +
249 ken kend t ik # jij t hij t wij ken jullie ken zij ken ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms bedekken 128 +
251 len lend ge+eld ge+ld ik el l jij elt lt hij elt lt wij len jullie len zij len ik heb ge+eld ge+ld jij hebt ge+eld ge+ld hij heeft ge+eld ge+ld wij hebben ge+eld ge+ld jullie hebben ge+eld ge+ld zij hebben ge+eld ge+ld ik elde lde jij elde lde hij elde lde wij elden lden jullie elden lden zij elden lden ik had ge+eld ge+ld jij had ge+eld ge+ld hij had ge+eld ge+ld wij hadden ge+eld ge+ld jullie hadden ge+eld ge+ld zij hadden ge+eld ge+ld ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+eld ge+ld hebben jij zult ge+eld ge+ld hebben hij zal ge+eld ge+ld hebben wij zullen ge+eld ge+ld hebben jullie zullen ge+eld ge+ld hebben zij zullen ge+eld ge+ld hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+eld ge+ld hebben jij zou ge+eld ge+ld hebben hij zou ge+eld ge+ld hebben wij zouden ge+eld ge+ld hebben jullie zouden ge+eld ge+ld hebben zij zouden ge+eld ge+ld hebben jij el l... bedelen 128 +
253 enken enkend acht ik enk jij enkt hij enkt wij enken jullie enken zij enken ik heb acht jij hebt acht hij heeft acht wij hebben acht jullie hebben acht zij hebben acht ik acht jij acht hij acht wij achten jullie achten zij achten ik had acht jij had acht hij had acht wij hadden acht jullie hadden acht zij hadden acht ik zal enken jij zult enken hij zal enken wij zullen enken jullie zullen enken zij zullen enken ik zal acht hebben jij zult acht hebben hij zal acht hebben wij zullen acht hebben jullie zullen acht hebben zij zullen acht hebben ik zou enken jij zou enken hij zou enken wij zouden enken jullie zouden enken zij zouden enken ik zou acht hebben jij zou acht hebben hij zou acht hebben wij zouden acht hebben jullie zouden acht hebben zij zouden acht hebben jij enk 52 forms bedenken 128 +
255 erven ervend orven ik erf jij erft hij erft wij erven jullie erven zij erven ik heb orven jij hebt orven hij heeft orven wij hebben orven jullie hebben orven zij hebben orven ik ierf jij ierf hij ierf wij ierven jullie ierven zij ierven ik had orven jij had orven hij had orven wij hadden orven jullie hadden orven zij hadden orven ik zal erven jij zult erven hij zal erven wij zullen erven jullie zullen erven zij zullen erven ik zal orven hebben jij zult orven hebben hij zal orven hebben wij zullen orven hebben jullie zullen orven hebben zij zullen orven hebben ik zou erven jij zou erven hij zou erven wij zouden erven jullie zouden erven zij zouden erven ik zou orven hebben jij zou orven hebben hij zou orven hebben wij zouden orven hebben jullie zouden orven hebben zij zouden orven hebben jij erf 52 forms bederven 128 +
257 ten tend # ik # jij # hij # wij ten jullie ten zij ten ik heb # jij hebt # hij heeft # wij hebben # jullie hebben # zij hebben # ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had # jij had # hij had # wij hadden # jullie hadden # zij hadden # ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal # hebben jij zult # hebben hij zal # hebben wij zullen # hebben jullie zullen # hebben zij zullen # hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou # hebben jij zou # hebben hij zou # hebben wij zouden # hebben jullie zouden # hebben zij zouden # hebben jij # 52 forms bedotten 128 +
259 agen agend agen aag aagt het aagt agen agen agen heb agen hebt agen het heeft agen hebben agen hebben agen hebben agen oeg oeg het oeg oegen oegen oegen had agen had agen het had agen hadden agen hadden agen hadden agen zal agen zult agen het zal agen zullen agen zullen agen zullen agen zal agen hebben zult agen hebben het zal agen hebben zullen agen hebben zullen agen hebben zullen agen hebben zou agen zou agen het zou agen zouden agen zouden agen zouden agen zou agen hebben zou agen hebben het zou agen hebben zouden agen hebben zouden agen hebben zouden agen hebben aag 52 forms bedragen 128 +
261 iegen iegend ogen ik ieg jij iegt hij iegt wij iegen jullie iegen zij iegen ik heb ogen jij hebt ogen hij heeft ogen wij hebben ogen jullie hebben ogen zij hebben ogen ik oog jij oog hij oog wij ogen jullie ogen zij ogen ik had ogen jij had ogen hij had ogen wij hadden ogen jullie hadden ogen zij hadden ogen ik zal iegen jij zult iegen hij zal iegen wij zullen iegen jullie zullen iegen zij zullen iegen ik zal ogen hebben jij zult ogen hebben hij zal ogen hebben wij zullen ogen hebben jullie zullen ogen hebben zij zullen ogen hebben ik zou iegen jij zou iegen hij zou iegen wij zouden iegen jullie zouden iegen zij zouden iegen ik zou ogen hebben jij zou ogen hebben hij zou ogen hebben wij zouden ogen hebben jullie zouden ogen hebben zij zouden ogen hebben jij ieg 52 forms bedriegen 128 +
263 ijven ijvend even ik ijf jij ijft hij ijft wij ijven jullie ijven zij ijven ik heb even jij hebt even hij heeft even wij hebben even jullie hebben even zij hebben even ik eef jij eef hij eef wij even jullie even zij even ik had even jij had even hij had even wij hadden even jullie hadden even zij hadden even ik zal ijven jij zult ijven hij zal ijven wij zullen ijven jullie zullen ijven zij zullen ijven ik zal even hebben jij zult even hebben hij zal even hebben wij zullen even hebben jullie zullen even hebben zij zullen even hebben ik zou ijven jij zou ijven hij zou ijven wij zouden ijven jullie zouden ijven zij zouden ijven ik zou even hebben jij zou even hebben hij zou even hebben wij zouden even hebben jullie zouden even hebben zij zouden even hebben jij ijf 52 forms bedrijven 128 +
265 ven vend fd ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb fd jij hebt fd hij heeft fd wij hebben fd jullie hebben fd zij hebben fd ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had fd jij had fd hij had fd wij hadden fd jullie hadden fd zij hadden fd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal fd hebben jij zult fd hebben hij zal fd hebben wij zullen fd hebben jullie zullen fd hebben zij zullen fd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou fd hebben jij zou fd hebben hij zou fd hebben wij zouden fd hebben jullie zouden fd hebben zij zouden fd hebben jij f 52 forms bedroeven 128 +
267 ingen ingend ongen ik ing jij ingt hij ingt wij ingen jullie ingen zij ingen ik heb ongen jij hebt ongen hij heeft ongen wij hebben ongen jullie hebben ongen zij hebben ongen ik ong jij ong hij ong wij ongen jullie ongen zij ongen ik had ongen jij had ongen hij had ongen wij hadden ongen jullie hadden ongen zij hadden ongen ik zal ingen jij zult ingen hij zal ingen wij zullen ingen jullie zullen ingen zij zullen ingen ik zal ongen hebben jij zult ongen hebben hij zal ongen hebben wij zullen ongen hebben jullie zullen ongen hebben zij zullen ongen hebben ik zou ingen jij zou ingen hij zou ingen wij zouden ingen jullie zouden ingen zij zouden ingen ik zou ongen hebben jij zou ongen hebben hij zou ongen hebben wij zouden ongen hebben jullie zouden ongen hebben zij zouden ongen hebben jij ing 52 forms bedwingen 128 +
269 aan aand aan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik heb aan jij hebt aan hij heeft aan wij hebben aan jullie hebben aan zij hebben aan ik ing jij ing hij ing wij ingen jullie ingen zij ingen ik had aan jij had aan hij had aan wij hadden aan jullie hadden aan zij hadden aan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal aan hebben jij zult aan hebben hij zal aan hebben wij zullen aan hebben jullie zullen aan hebben zij zullen aan hebben ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou aan hebben jij zou aan hebben hij zou aan hebben wij zouden aan hebben jullie zouden aan hebben zij zouden aan hebben jij a 52 forms begaan 128 +
271 even evend even ik eef jij eeft hij eeft wij even jullie even zij even ik heb even jij hebt even hij heeft even wij hebben even jullie hebben even zij hebben even ik af jij af hij af wij aven jullie aven zij aven ik had even jij had even hij had even wij hadden even jullie hadden even zij hadden even ik zal even jij zult even hij zal even wij zullen even jullie zullen even zij zullen even ik zal even hebben jij zult even hebben hij zal even hebben wij zullen even hebben jullie zullen even hebben zij zullen even hebben ik zou even jij zou even hij zou even wij zouden even jullie zouden even zij zouden even ik zou even hebben jij zou even hebben hij zou even hebben wij zouden even hebben jullie zouden even hebben zij zouden even hebben jij eef 52 forms begeven 128 +
273 innen innend onnen ik in jij int hij int wij innen jullie innen zij innen ik ben onnen jij bent onnen hij is onnen wij zijn onnen jullie zijn onnen zij zijn onnen ik on jij on hij on wij onnen jullie onnen zij onnen ik was onnen jij was onnen hij was onnen wij waren onnen jullie waren onnen zij waren onnen ik zal innen jij zult innen hij zal innen wij zullen innen jullie zullen innen zij zullen innen ik zal onnen zijn jij zult onnen zijn hij zal onnen zijn wij zullen onnen zijn jullie zullen onnen zijn zij zullen onnen zijn ik zou innen jij zou innen hij zou innen wij zouden innen jullie zouden innen zij zouden innen ik zou onnen zijn jij zou onnen zijn hij zou onnen zijn wij zouden onnen zijn jullie zouden onnen zijn zij zouden onnen zijn jij in 52 forms beginnen 128 +
275 aven avend aven ik aaf jij aaft hij aaft wij aven jullie aven zij aven ik heb aven jij hebt aven hij heeft aven wij hebben aven jullie hebben aven zij hebben aven ik oef jij oef hij oef wij oeven jullie oeven zij oeven ik had aven jij had aven hij had aven wij hadden aven jullie hadden aven zij hadden aven ik zal aven jij zult aven hij zal aven wij zullen aven jullie zullen aven zij zullen aven ik zal aven hebben jij zult aven hebben hij zal aven hebben wij zullen aven hebben jullie zullen aven hebben zij zullen aven hebben ik zou aven jij zou aven hij zou aven wij zouden aven jullie zouden aven zij zouden aven ik zou aven hebben jij zou aven hebben hij zou aven hebben wij zouden aven hebben jullie zouden aven hebben zij zouden aven hebben jij aaf 52 forms begraven 128 +
277 ijpen ijpend epen ik ijp jij ijpt hij ijpt wij ijpen jullie ijpen zij ijpen ik heb epen jij hebt epen hij heeft epen wij hebben epen jullie hebben epen zij hebben epen ik eep jij eep hij eep wij epen jullie epen zij epen ik had epen jij had epen hij had epen wij hadden epen jullie hadden epen zij hadden epen ik zal ijpen jij zult ijpen hij zal ijpen wij zullen ijpen jullie zullen ijpen zij zullen ijpen ik zal epen hebben jij zult epen hebben hij zal epen hebben wij zullen epen hebben jullie zullen epen hebben zij zullen epen hebben ik zou ijpen jij zou ijpen hij zou ijpen wij zouden ijpen jullie zouden ijpen zij zouden ijpen ik zou epen hebben jij zou epen hebben hij zou epen hebben wij zouden epen hebben jullie zouden epen hebben zij zouden epen hebben jij ijp 52 forms begrijpen 128 +
279 en end # ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb # jij hebt # hij heeft # wij hebben # jullie hebben # zij hebben # ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had # jij had # hij had # wij hadden # jullie hadden # zij hadden # ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal # hebben jij zult # hebben hij zal # hebben wij zullen # hebben jullie zullen # hebben zij zullen # hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou # hebben jij zou # hebben hij zou # hebben wij zouden # hebben jullie zouden # hebben zij zouden # hebben jij # 52 forms begroeten 128 +
281 ten tend ot ik ot jij ot hij ot wij ten jullie ten zij ten ik heb ot jij hebt ot hij heeft ot wij hebben ot jullie hebben ot zij hebben ot ik otte jij otte hij otte wij otten jullie otten zij otten ik had ot jij had ot hij had ot wij hadden ot jullie hadden ot zij hadden ot ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ot hebben jij zult ot hebben hij zal ot hebben wij zullen ot hebben jullie zullen ot hebben zij zullen ot hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ot hebben jij zou ot hebben hij zou ot hebben wij zouden ot hebben jullie zouden ot hebben zij zouden ot hebben jij ot 52 forms begroten 128 +
283 en end t ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms beheersen 128 +
285 ren rend ord ik or jij ort hij ort wij ren jullie ren zij ren ik heb ord jij hebt ord hij heeft ord wij hebben ord jullie hebben ord zij hebben ord ik orde jij orde hij orde wij orden jullie orden zij orden ik had ord jij had ord hij had ord wij hadden ord jullie hadden ord zij hadden ord ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ord hebben jij zult ord hebben hij zal ord hebben wij zullen ord hebben jullie zullen ord hebben zij zullen ord hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ord hebben jij zou ord hebben hij zou ord hebben wij zouden ord hebben jullie zouden ord hebben zij zouden ord hebben jij or 52 forms behoren 128 +
287 ouden oudend ouden ik oud jij oudt hij oudt wij ouden jullie ouden zij ouden ik heb ouden jij hebt ouden hij heeft ouden wij hebben ouden jullie hebben ouden zij hebben ouden ik ield jij ield hij ield wij ielden jullie ielden zij ielden ik had ouden jij had ouden hij had ouden wij hadden ouden jullie hadden ouden zij hadden ouden ik zal ouden jij zult ouden hij zal ouden wij zullen ouden jullie zullen ouden zij zullen ouden ik zal ouden hebben jij zult ouden hebben hij zal ouden hebben wij zullen ouden hebben jullie zullen ouden hebben zij zullen ouden hebben ik zou ouden jij zou ouden hij zou ouden wij zouden ouden jullie zouden ouden zij zouden ouden ik zou ouden hebben jij zou ouden hebben hij zou ouden hebben wij zouden ouden hebben jullie zouden ouden hebben zij zouden ouden hebben jij oud 52 forms behouden 128 +
289 maken makend gemaakt ik maak # jij maakt # hij maakt # wij maken # jullie maken # zij maken # ik heb gemaakt jij hebt gemaakt hij heeft gemaakt wij hebben gemaakt jullie hebben gemaakt zij hebben gemaakt ik maakte # jij maakte # hij maakte # wij maakten # jullie maakten # zij maakten # ik had gemaakt jij had gemaakt hij had gemaakt wij hadden gemaakt jullie hadden gemaakt zij hadden gemaakt ik zal maken jij zult maken hij zal maken wij zullen maken jullie zullen maken zij zullen maken ik zal gemaakt hebben jij zult gemaakt hebben hij zal gemaakt hebben wij zullen gemaakt hebben jullie zullen gemaakt hebben zij zullen gemaakt hebben ik zou maken jij zou maken hij zou maken wij zouden maken jullie zouden maken zij zouden maken ik zou gemaakt hebben jij zou gemaakt hebben hij zou gemaakt hebben wij zouden gemaakt hebben jullie zouden gemaakt hebben zij zouden gemaakt hebben jij maak # 52 forms bekendmaken 128 +
291 nen nend d ik # jij t hij t wij nen jullie nen zij nen ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms bekennen 128 +
293 ren rend erd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb erd jij hebt erd hij heeft erd wij hebben erd jullie hebben erd zij hebben erd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had erd jij had erd hij had erd wij hadden erd jullie hadden erd zij hadden erd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal erd hebben jij zult erd hebben hij zal erd hebben wij zullen erd hebben jullie zullen erd hebben zij zullen erd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou erd hebben jij zou erd hebben hij zou erd hebben wij zouden erd hebben jullie zouden erd hebben zij zouden erd hebben jij er 52 forms bekeren 128 +
295 ijken ijkend eken ik ijk jij ijkt hij ijkt wij ijken jullie ijken zij ijken ik heb eken jij hebt eken hij heeft eken wij hebben eken jullie hebben eken zij hebben eken ik eek jij eek hij eek wij eken jullie eken zij eken ik had eken jij had eken hij had eken wij hadden eken jullie hadden eken zij hadden eken ik zal ijken jij zult ijken hij zal ijken wij zullen ijken jullie zullen ijken zij zullen ijken ik zal eken hebben jij zult eken hebben hij zal eken hebben wij zullen eken hebben jullie zullen eken hebben zij zullen eken hebben ik zou ijken jij zou ijken hij zou ijken wij zouden ijken jullie zouden ijken zij zouden ijken ik zou eken hebben jij zou eken hebben hij zou eken hebben wij zouden eken hebben jullie zouden eken hebben zij zouden eken hebben jij ijk 52 forms bekijken 128 +
297 gen gend agd ik ag jij agt hij agt wij gen jullie gen zij gen ik heb agd jij hebt agd hij heeft agd wij hebben agd jullie hebben agd zij hebben agd ik agde jij agde hij agde wij agden jullie agden zij agden ik had agd jij had agd hij had agd wij hadden agd jullie hadden agd zij hadden agd ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal agd hebben jij zult agd hebben hij zal agd hebben wij zullen agd hebben jullie zullen agd hebben zij zullen agd hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou agd hebben jij zou agd hebben hij zou agd hebben wij zouden agd hebben jullie zouden agd hebben zij zouden agd hebben jij ag 52 forms beklagen 128 +
299 den dend ed ik ed jij edt hij edt wij den jullie den zij den ik heb ed jij hebt ed hij heeft ed wij hebben ed jullie hebben ed zij hebben ed ik edde jij edde hij edde wij edden jullie edden zij edden ik had ed jij had ed hij had ed wij hadden ed jullie hadden ed zij hadden ed ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ed hebben jij zult ed hebben hij zal ed hebben wij zullen ed hebben jullie zullen ed hebben zij zullen ed hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ed hebben jij zou ed hebben hij zou ed hebben wij zouden ed hebben jullie zouden ed hebben zij zouden ed hebben jij ed 52 forms bekleden 128 +
301 immen immend ommen ik im jij imt hij imt wij immen jullie immen zij immen ik heb ommen jij hebt ommen hij heeft ommen wij hebben ommen jullie hebben ommen zij hebben ommen ik om jij om hij om wij ommen jullie ommen zij ommen ik had ommen jij had ommen hij had ommen wij hadden ommen jullie hadden ommen zij hadden ommen ik zal immen jij zult immen hij zal immen wij zullen immen jullie zullen immen zij zullen immen ik zal ommen hebben jij zult ommen hebben hij zal ommen hebben wij zullen ommen hebben jullie zullen ommen hebben zij zullen ommen hebben ik zou immen jij zou immen hij zou immen wij zouden immen jullie zouden immen zij zouden immen ik zou ommen hebben jij zou ommen hebben hij zou ommen hebben wij zouden ommen hebben jullie zouden ommen hebben zij zouden ommen hebben jij im 52 forms beklimmen 128 +
303 omen omend omen ik om jij omt hij omt wij omen jullie omen zij omen ik ben omen jij bent omen hij is omen wij zijn omen jullie zijn omen zij zijn omen ik wam jij wam hij wam wij wamen jullie wamen zij wamen ik was omen jij was omen hij was omen wij waren omen jullie waren omen zij waren omen ik zal omen jij zult omen hij zal omen wij zullen omen jullie zullen omen zij zullen omen ik zal omen zijn jij zult omen zijn hij zal omen zijn wij zullen omen zijn jullie zullen omen zijn zij zullen omen zijn ik zou omen jij zou omen hij zou omen wij zouden omen jullie zouden omen zij zouden omen ik zou omen zijn jij zou omen zijn hij zou omen zijn wij zouden omen zijn jullie zouden omen zijn zij zouden omen zijn jij om 52 forms bekomen 128 +
305 den dend den ik ad jij adt hij adt wij den jullie den zij den ik heb den jij hebt den hij heeft den wij hebben den jullie hebben den zij hebben den ik adde jij adde hij adde wij adden jullie adden zij adden ik had den jij had den hij had den wij hadden den jullie hadden den zij hadden den ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal den hebben jij zult den hebben hij zal den hebben wij zullen den hebben jullie zullen den hebben zij zullen den hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou den hebben jij zou den hebben hij zou den hebben wij zouden den hebben jullie zouden den hebben zij zouden den hebben jij ad 52 forms beladen 128 +
307 gen gend d ik # jij t hij t wij gen jullie gen zij gen ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms beleggen 128 +
309 ven vend efd ik ef jij eft hij eft wij ven jullie ven zij ven ik heb efd jij hebt efd hij heeft efd wij hebben efd jullie hebben efd zij hebben efd ik efde jij efde hij efde wij efden jullie efden zij efden ik had efd jij had efd hij had efd wij hadden efd jullie hadden efd zij hadden efd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal efd hebben jij zult efd hebben hij zal efd hebben wij zullen efd hebben jullie zullen efd hebben zij zullen efd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou efd hebben jij zou efd hebben hij zou efd hebben wij zouden efd hebben jullie zouden efd hebben zij zouden efd hebben jij ef 52 forms beleven 128 +
311 ijden ijdend eden ik ijd jij ijdt hij ijdt wij ijden jullie ijden zij ijden ik heb eden jij hebt eden hij heeft eden wij hebben eden jullie hebben eden zij hebben eden ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had eden jij had eden hij had eden wij hadden eden jullie hadden eden zij hadden eden ik zal ijden jij zult ijden hij zal ijden wij zullen ijden jullie zullen ijden zij zullen ijden ik zal eden hebben jij zult eden hebben hij zal eden hebben wij zullen eden hebben jullie zullen eden hebben zij zullen eden hebben ik zou ijden jij zou ijden hij zou ijden wij zouden ijden jullie zouden ijden zij zouden ijden ik zou eden hebben jij zou eden hebben hij zou eden hebben wij zouden eden hebben jullie zouden eden hebben zij zouden eden hebben jij ijd 52 forms belijden 128 +
313 len lend ge+d ik # jij t hij t wij len jullie len zij len ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms bellen 128 +
315 nen nend ond ik on jij ont hij ont wij nen jullie nen zij nen ik heb ond jij hebt ond hij heeft ond wij hebben ond jullie hebben ond zij hebben ond ik onde jij onde hij onde wij onden jullie onden zij onden ik had ond jij had ond hij had ond wij hadden ond jullie hadden ond zij hadden ond ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ond hebben jij zult ond hebben hij zal ond hebben wij zullen ond hebben jullie zullen ond hebben zij zullen ond hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ond hebben jij zou ond hebben hij zou ond hebben wij zouden ond hebben jullie zouden ond hebben zij zouden ond hebben jij on 52 forms belonen 128 +
317 ven vend ofd ik of jij oft hij oft wij ven jullie ven zij ven ik heb ofd jij hebt ofd hij heeft ofd wij hebben ofd jullie hebben ofd zij hebben ofd ik ofde jij ofde hij ofde wij ofden jullie ofden zij ofden ik had ofd jij had ofd hij had ofd wij hadden ofd jullie hadden ofd zij hadden ofd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ofd hebben jij zult ofd hebben hij zal ofd hebben wij zullen ofd hebben jullie zullen ofd hebben zij zullen ofd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ofd hebben jij zou ofd hebben hij zou ofd hebben wij zouden ofd hebben jullie zouden ofd hebben zij zouden ofd hebben jij of 52 forms beloven 128 +
319 len lend eld ik el jij elt hij elt wij len jullie len zij len ik heb eld jij hebt eld hij heeft eld wij hebben eld jullie hebben eld zij hebben eld ik elde jij elde hij elde wij elden jullie elden zij elden ik had eld jij had eld hij had eld wij hadden eld jullie hadden eld zij hadden eld ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal eld hebben jij zult eld hebben hij zal eld hebben wij zullen eld hebben jullie zullen eld hebben zij zullen eld hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou eld hebben jij zou eld hebben hij zou eld hebben wij zouden eld hebben jullie zouden eld hebben zij zouden eld hebben jij el 52 forms beoordelen 128 +
321 ten tend at ik at jij at hij at wij ten jullie ten zij ten ik heb at jij hebt at hij heeft at wij hebben at jullie hebben at zij hebben at ik atte jij atte hij atte wij atten jullie atten zij atten ik had at jij had at hij had at wij hadden at jullie hadden at zij hadden at ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal at hebben jij zult at hebben hij zal at hebben wij zullen at hebben jullie zullen at hebben zij zullen at hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou at hebben jij zou at hebben hij zou at hebben wij zouden at hebben jullie zouden at hebben zij zouden at hebben jij at 52 forms bepraten 128 +
323 ven vend afd ik af jij aft hij aft wij ven jullie ven zij ven ik heb afd jij hebt afd hij heeft afd wij hebben afd jullie hebben afd zij hebben afd ik afde jij afde hij afde wij afden jullie afden zij afden ik had afd jij had afd hij had afd wij hadden afd jullie hadden afd zij hadden afd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal afd hebben jij zult afd hebben hij zal afd hebben wij zullen afd hebben jullie zullen afd hebben zij zullen afd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou afd hebben jij zou afd hebben hij zou afd hebben wij zouden afd hebben jullie zouden afd hebben zij zouden afd hebben jij af 52 forms beschaven 128 +
325 fen fend t ik # jij t hij t wij fen jullie fen zij fen ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal fen jij zult fen hij zal fen wij zullen fen jullie zullen fen zij zullen fen ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou fen jij zou fen hij zou fen wij zouden fen jullie zouden fen zij zouden fen ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms beseffen 128 +
327 aan aand agen ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik heb agen jij hebt agen hij heeft agen wij hebben agen jullie hebben agen zij hebben agen ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had agen jij had agen hij had agen wij hadden agen jullie hadden agen zij hadden agen ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal agen hebben jij zult agen hebben hij zal agen hebben wij zullen agen hebben jullie zullen agen hebben zij zullen agen hebben ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou agen hebben jij zou agen hebben hij zou agen hebben wij zouden agen hebben jullie zouden agen hebben zij zouden agen hebben jij a 52 forms beslaan 128 +
329 sen send t ik # jij t hij t wij sen jullie sen zij sen ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal sen jij zult sen hij zal sen wij zullen sen jullie zullen sen zij zullen sen ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou sen jij zou sen hij zou sen wij zouden sen jullie zouden sen zij zouden sen ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms beslissen 128 +
331 uiten uitend oten ik uit jij uit hij uit wij uiten jullie uiten zij uiten ik heb oten jij hebt oten hij heeft oten wij hebben oten jullie hebben oten zij hebben oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik had oten jij had oten hij had oten wij hadden oten jullie hadden oten zij hadden oten ik zal uiten jij zult uiten hij zal uiten wij zullen uiten jullie zullen uiten zij zullen uiten ik zal oten hebben jij zult oten hebben hij zal oten hebben wij zullen oten hebben jullie zullen oten hebben zij zullen oten hebben ik zou uiten jij zou uiten hij zou uiten wij zouden uiten jullie zouden uiten zij zouden uiten ik zou oten hebben jij zou oten hebben hij zou oten hebben wij zouden oten hebben jullie zouden oten hebben zij zouden oten hebben jij uit 52 forms besluiten 128 +
333 eken ekend oken ik eek jij eekt hij eekt wij eken jullie eken zij eken ik heb oken jij hebt oken hij heeft oken wij hebben oken jullie hebben oken zij hebben oken ik ak jij ak hij ak wij aken jullie aken zij aken ik had oken jij had oken hij had oken wij hadden oken jullie hadden oken zij hadden oken ik zal eken jij zult eken hij zal eken wij zullen eken jullie zullen eken zij zullen eken ik zal oken hebben jij zult oken hebben hij zal oken hebben wij zullen oken hebben jullie zullen oken hebben zij zullen oken hebben ik zou eken jij zou eken hij zou eken wij zouden eken jullie zouden eken zij zouden eken ik zou oken hebben jij zou oken hebben hij zou oken hebben wij zouden oken hebben jullie zouden oken hebben zij zouden oken hebben jij eek 52 forms bespreken 128 +
335 aan aand aan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik heb aan jij hebt aan hij heeft aan wij hebben aan jullie hebben aan zij hebben aan ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had aan jij had aan hij had aan wij hadden aan jullie hadden aan zij hadden aan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal aan hebben jij zult aan hebben hij zal aan hebben wij zullen aan hebben jullie zullen aan hebben zij zullen aan hebben ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou aan hebben jij zou aan hebben hij zou aan hebben wij zouden aan hebben jullie zouden aan hebben zij zouden aan hebben jij a 52 forms bestaan 128 +
337 len lend d ik # jij t hij t wij len jullie len zij len ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms bestellen 128 +
339 men mend d ik # jij t hij t wij men jullie men zij men ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal men jij zult men hij zal men wij zullen men jullie zullen men zij zullen men ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou men jij zou men hij zou men wij zouden men jullie zouden men zij zouden men ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms bestemmen 128 +
341 ren rend urd ik ur jij urt hij urt wij ren jullie ren zij ren ik heb urd jij hebt urd hij heeft urd wij hebben urd jullie hebben urd zij hebben urd ik urde jij urde hij urde wij urden jullie urden zij urden ik had urd jij had urd hij had urd wij hadden urd jullie hadden urd zij hadden urd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal urd hebben jij zult urd hebben hij zal urd hebben wij zullen urd hebben jullie zullen urd hebben zij zullen urd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou urd hebben jij zou urd hebben hij zou urd hebben wij zouden urd hebben jullie zouden urd hebben zij zouden urd hebben jij ur 52 forms besturen 128 +
343 pen pend t ik # jij t hij t wij pen jullie pen zij pen ik heb t jij hebt t hij heeft t wij hebben t jullie hebben t zij hebben t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had t jij had t hij had t wij hadden t jullie hadden t zij hadden t ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal t hebben jij zult t hebben hij zal t hebben wij zullen t hebben jullie zullen t hebben zij zullen t hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou t hebben jij zou t hebben hij zou t hebben wij zouden t hebben jullie zouden t hebben zij zouden t hebben jij # 52 forms betrappen 128 +
345 effen effend offen ef eft het eft effen effen effen heb offen hebt offen het heeft offen hebben offen hebben offen hebben offen of of het of offen offen offen had offen had offen het had offen hadden offen hadden offen hadden offen zal effen zult effen het zal effen zullen effen zullen effen zullen effen zal offen hebben zult offen hebben het zal offen hebben zullen offen hebben zullen offen hebben zullen offen hebben zou effen zou effen het zou effen zouden effen zouden effen zouden effen zou offen hebben zou offen hebben het zou offen hebben zouden offen hebben zouden offen hebben zouden offen hebben ef 52 forms betreffen 128 +
347 ekken ekkend okken ik ek jij ekt hij ekt wij ekken jullie ekken zij ekken ik heb okken jij hebt okken hij heeft okken wij hebben okken jullie hebben okken zij hebben okken ik ok jij ok hij ok wij okken jullie okken zij okken ik had okken jij had okken hij had okken wij hadden okken jullie hadden okken zij hadden okken ik zal ekken jij zult ekken hij zal ekken wij zullen ekken jullie zullen ekken zij zullen ekken ik zal okken hebben jij zult okken hebben hij zal okken hebben wij zullen okken hebben jullie zullen okken hebben zij zullen okken hebben ik zou ekken jij zou ekken hij zou ekken wij zouden ekken jullie zouden ekken zij zouden ekken ik zou okken hebben jij zou okken hebben hij zou okken hebben wij zouden okken hebben jullie zouden okken hebben zij zouden okken hebben jij ek 52 forms betrekken 128 +
349 en end ge+t ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+t jij hebt ge+t hij heeft ge+t wij hebben ge+t jullie hebben ge+t zij hebben ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+t jij had ge+t hij had ge+t wij hadden ge+t jullie hadden ge+t zij hadden ge+t ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+t hebben jij zult ge+t hebben hij zal ge+t hebben wij zullen ge+t hebben jullie zullen ge+t hebben zij zullen ge+t hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+t hebben jij zou ge+t hebben hij zou ge+t hebben wij zouden ge+t hebben jullie zouden ge+t hebben zij zouden ge+t hebben jij # 52 forms beuken 128 +
351 allen allend allen ik al jij alt hij alt wij allen jullie allen zij allen ik ben allen jij bent allen hij is allen wij zijn allen jullie zijn allen zij zijn allen ik iel jij iel hij iel wij ielen jullie ielen zij ielen ik was allen jij was allen hij was allen wij waren allen jullie waren allen zij waren allen ik zal allen jij zult allen hij zal allen wij zullen allen jullie zullen allen zij zullen allen ik zal allen zijn jij zult allen zijn hij zal allen zijn wij zullen allen zijn jullie zullen allen zijn zij zullen allen zijn ik zou allen jij zou allen hij zou allen wij zouden allen jullie zouden allen zij zouden allen ik zou allen zijn jij zou allen zijn hij zou allen zijn wij zouden allen zijn jullie zouden allen zijn zij zouden allen zijn jij al 52 forms bevallen 128 +
353 angen angend angen ang angt het angt angen angen angen heb angen hebt angen het heeft angen hebben angen hebben angen hebben angen ing ing het ing ingen ingen ingen had angen had angen het had angen hadden angen hadden angen hadden angen zal angen zult angen het zal angen zullen angen zullen angen zullen angen zal angen hebben zult angen hebben het zal angen hebben zullen angen hebben zullen angen hebben zullen angen hebben zou angen zou angen het zou angen zouden angen zouden angen zouden angen zou angen hebben zou angen hebben het zou angen hebben zouden angen hebben zouden angen hebben zouden angen hebben ang 52 forms bevangen 128 +
355 aren arend aren ik aar jij aart hij aart wij aren jullie aren zij aren ik heb aren jij hebt aren hij heeft aren wij hebben aren jullie hebben aren zij hebben aren ik oer jij oer hij oer wij oeren jullie oeren zij oeren ik had aren jij had aren hij had aren wij hadden aren jullie hadden aren zij hadden aren ik zal aren jij zult aren hij zal aren wij zullen aren jullie zullen aren zij zullen aren ik zal aren hebben jij zult aren hebben hij zal aren hebben wij zullen aren hebben jullie zullen aren hebben zij zullen aren hebben ik zou aren jij zou aren hij zou aren wij zouden aren jullie zouden aren zij zouden aren ik zou aren hebben jij zou aren hebben hij zou aren hebben wij zouden aren hebben jullie zouden aren hebben zij zouden aren hebben jij aar 52 forms bevaren 128 +
357 elen elend olen ik eel jij eelt hij eelt wij elen jullie elen zij elen ik heb olen jij hebt olen hij heeft olen wij hebben olen jullie hebben olen zij hebben olen ik al jij al hij al wij alen jullie alen zij alen ik had olen jij had olen hij had olen wij hadden olen jullie hadden olen zij hadden olen ik zal elen jij zult elen hij zal elen wij zullen elen jullie zullen elen zij zullen elen ik zal olen hebben jij zult olen hebben hij zal olen hebben wij zullen olen hebben jullie zullen olen hebben zij zullen olen hebben ik zou elen jij zou elen hij zou elen wij zouden elen jullie zouden elen zij zouden elen ik zou olen hebben jij zou olen hebben hij zou olen hebben wij zouden olen hebben jullie zouden olen hebben zij zouden olen hebben jij eel 52 forms bevelen 128 +
359 inden indend onden ik ind jij indt hij indt wij inden jullie inden zij inden ik heb onden jij hebt onden hij heeft onden wij hebben onden jullie hebben onden zij hebben onden ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had onden jij had onden hij had onden wij hadden onden jullie hadden onden zij hadden onden ik zal inden jij zult inden hij zal inden wij zullen inden jullie zullen inden zij zullen inden ik zal onden hebben jij zult onden hebben hij zal onden hebben wij zullen onden hebben jullie zullen onden hebben zij zullen onden hebben ik zou inden jij zou inden hij zou inden wij zouden inden jullie zouden inden zij zouden inden ik zou onden hebben jij zou onden hebben hij zou onden hebben wij zouden onden hebben jullie zouden onden hebben zij zouden onden hebben jij ind 52 forms bevinden 128 +
361 raden radend geraden ik raad # jij raadt # hij raadt # wij raden # jullie raden # zij raden # ik heb geraden jij hebt geraden hij heeft geraden wij hebben geraden jullie hebben geraden zij hebben geraden ik ried # raadde # jij ried # raadde # hij ried # raadde # wij rieden # raadden # jullie rieden # raadden # zij rieden # raadden # ik had geraden jij had geraden hij had geraden wij hadden geraden jullie hadden geraden zij hadden geraden ik zal raden jij zult raden hij zal raden wij zullen raden jullie zullen raden zij zullen raden ik zal geraden hebben jij zult geraden hebben hij zal geraden hebben wij zullen geraden hebben jullie zullen geraden hebben zij zullen geraden hebben ik zou raden jij zou raden hij zou raden wij zouden raden jullie zouden raden zij zouden raden ik zou geraden hebben jij zou geraden hebben hij zou geraden hebben wij zouden geraden hebben jullie zouden geraden hebben zij zouden geraden hebben jij raad # 58 forms bevoorraden 128 +
363 ken kend akt ik ak jij akt hij akt wij ken jullie ken zij ken ik heb akt jij hebt akt hij heeft akt wij hebben akt jullie hebben akt zij hebben akt ik akte jij akte hij akte wij akten jullie akten zij akten ik had akt jij had akt hij had akt wij hadden akt jullie hadden akt zij hadden akt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal akt hebben jij zult akt hebben hij zal akt hebben wij zullen akt hebben jullie zullen akt hebben zij zullen akt hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou akt hebben jij zou akt hebben hij zou akt hebben wij zouden akt hebben jullie zouden akt hebben zij zouden akt hebben jij ak 52 forms bewaken 128 +
365 ren rend ard ik ar jij art hij art wij ren jullie ren zij ren ik heb ard jij hebt ard hij heeft ard wij hebben ard jullie hebben ard zij hebben ard ik arde jij arde hij arde wij arden jullie arden zij arden ik had ard jij had ard hij had ard wij hadden ard jullie hadden ard zij hadden ard ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ard hebben jij zult ard hebben hij zal ard hebben wij zullen ard hebben jullie zullen ard hebben zij zullen ard hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ard hebben jij zou ard hebben hij zou ard hebben wij zouden ard hebben jullie zouden ard hebben zij zouden ard hebben jij ar 52 forms bewaren 128 +
367 egen egend ogen ik eeg jij eegt hij eegt wij egen jullie egen zij egen ik heb ogen jij hebt ogen hij heeft ogen wij hebben ogen jullie hebben ogen zij hebben ogen ik oog jij oog hij oog wij ogen jullie ogen zij ogen ik had ogen jij had ogen hij had ogen wij hadden ogen jullie hadden ogen zij hadden ogen ik zal egen jij zult egen hij zal egen wij zullen egen jullie zullen egen zij zullen egen ik zal ogen hebben jij zult ogen hebben hij zal ogen hebben wij zullen ogen hebben jullie zullen ogen hebben zij zullen ogen hebben ik zou egen jij zou egen hij zou egen wij zouden egen jullie zouden egen zij zouden egen ik zou ogen hebben jij zou ogen hebben hij zou ogen hebben wij zouden ogen hebben jullie zouden ogen hebben zij zouden ogen hebben jij eeg 52 forms bewegen 128 +
369 ijzen ijzend ezen ik ijs jij ijst hij ijst wij ijzen jullie ijzen zij ijzen ik heb ezen jij hebt ezen hij heeft ezen wij hebben ezen jullie hebben ezen zij hebben ezen ik ees jij ees hij ees wij ezen jullie ezen zij ezen ik had ezen jij had ezen hij had ezen wij hadden ezen jullie hadden ezen zij hadden ezen ik zal ijzen jij zult ijzen hij zal ijzen wij zullen ijzen jullie zullen ijzen zij zullen ijzen ik zal ezen hebben jij zult ezen hebben hij zal ezen hebben wij zullen ezen hebben jullie zullen ezen hebben zij zullen ezen hebben ik zou ijzen jij zou ijzen hij zou ijzen wij zouden ijzen jullie zouden ijzen zij zouden ijzen ik zou ezen hebben jij zou ezen hebben hij zou ezen hebben wij zouden ezen hebben jullie zouden ezen hebben zij zouden ezen hebben jij ijs 52 forms bewijzen 128 +
371 ien iend ien ik ie jij iet hij iet wij ien jullie ien zij ien ik heb ien jij hebt ien hij heeft ien wij hebben ien jullie hebben ien zij hebben ien ik ag jij ag hij ag wij agen jullie agen zij agen ik had ien jij had ien hij had ien wij hadden ien jullie hadden ien zij hadden ien ik zal ien jij zult ien hij zal ien wij zullen ien jullie zullen ien zij zullen ien ik zal ien hebben jij zult ien hebben hij zal ien hebben wij zullen ien hebben jullie zullen ien hebben zij zullen ien hebben ik zou ien jij zou ien hij zou ien wij zouden ien jullie zouden ien zij zouden ien ik zou ien hebben jij zou ien hebben hij zou ien hebben wij zouden ien hebben jullie zouden ien hebben zij zouden ien hebben jij ie 52 forms bezien 128 +
373 itten ittend eten ik it jij it hij it wij itten jullie itten zij itten ik heb eten jij hebt eten hij heeft eten wij hebben eten jullie hebben eten zij hebben eten ik at jij at hij at wij aten jullie aten zij aten ik had eten jij had eten hij had eten wij hadden eten jullie hadden eten zij hadden eten ik zal itten jij zult itten hij zal itten wij zullen itten jullie zullen itten zij zullen itten ik zal eten hebben jij zult eten hebben hij zal eten hebben wij zullen eten hebben jullie zullen eten hebben zij zullen eten hebben ik zou itten jij zou itten hij zou itten wij zouden itten jullie zouden itten zij zouden itten ik zou eten hebben jij zou eten hebben hij zou eten hebben wij zouden eten hebben jullie zouden eten hebben zij zouden eten hebben jij it 52 forms bezitten 128 +
375 eken ekend cht ik ek jij ekt hij ekt wij eken jullie eken zij eken ik heb cht jij hebt cht hij heeft cht wij hebben cht jullie hebben cht zij hebben cht ik cht jij cht hij cht wij chten jullie chten zij chten ik had cht jij had cht hij had cht wij hadden cht jullie hadden cht zij hadden cht ik zal eken jij zult eken hij zal eken wij zullen eken jullie zullen eken zij zullen eken ik zal cht hebben jij zult cht hebben hij zal cht hebben wij zullen cht hebben jullie zullen cht hebben zij zullen cht hebben ik zou eken jij zou eken hij zou eken wij zouden eken jullie zouden eken zij zouden eken ik zou cht hebben jij zou cht hebben hij zou cht hebben wij zouden cht hebben jullie zouden cht hebben zij zouden cht hebben jij ek 52 forms bezoeken 128 +
377 dragen dragend gedragen ik draag # jij draagt # hij draagt # wij dragen # jullie dragen # zij dragen # ik heb gedragen jij hebt gedragen hij heeft gedragen wij hebben gedragen jullie hebben gedragen zij hebben gedragen ik droeg # jij droeg # hij droeg # wij droegen # jullie droegen # zij droegen # ik had gedragen jij had gedragen hij had gedragen wij hadden gedragen jullie hadden gedragen zij hadden gedragen ik zal dragen jij zult dragen hij zal dragen wij zullen dragen jullie zullen dragen zij zullen dragen ik zal gedragen hebben jij zult gedragen hebben hij zal gedragen hebben wij zullen gedragen hebben jullie zullen gedragen hebben zij zullen gedragen hebben ik zou dragen jij zou dragen hij zou dragen wij zouden dragen jullie zouden dragen zij zouden dragen ik zou gedragen hebben jij zou gedragen hebben hij zou gedragen hebben wij zouden gedragen hebben jullie zouden gedragen hebben zij zouden gedragen hebben jij draag # 52 forms bijdragen 128 +
379 voegen voegend gevoegd ik voeg # jij voegt # hij voegt # wij voegen # jullie voegen # zij voegen # ik heb gevoegd jij hebt gevoegd hij heeft gevoegd wij hebben gevoegd jullie hebben gevoegd zij hebben gevoegd ik voegde # jij voegde # hij voegde # wij voegden # jullie voegden # zij voegden # ik had gevoegd jij had gevoegd hij had gevoegd wij hadden gevoegd jullie hadden gevoegd zij hadden gevoegd ik zal voegen jij zult voegen hij zal voegen wij zullen voegen jullie zullen voegen zij zullen voegen ik zal gevoegd hebben jij zult gevoegd hebben hij zal gevoegd hebben wij zullen gevoegd hebben jullie zullen gevoegd hebben zij zullen gevoegd hebben ik zou voegen jij zou voegen hij zou voegen wij zouden voegen jullie zouden voegen zij zouden voegen ik zou gevoegd hebben jij zou gevoegd hebben hij zou gevoegd hebben wij zouden gevoegd hebben jullie zouden gevoegd hebben zij zouden gevoegd hebben jij voeg # 52 forms bijvoegen 128 +
381 vullen vullend gevuld ik vul # jij vult # hij vult # wij vullen # jullie vullen # zij vullen # ik heb gevuld jij hebt gevuld hij heeft gevuld wij hebben gevuld jullie hebben gevuld zij hebben gevuld ik vulde # jij vulde # hij vulde # wij vulden # jullie vulden # zij vulden # ik had gevuld jij had gevuld hij had gevuld wij hadden gevuld jullie hadden gevuld zij hadden gevuld ik zal vullen jij zult vullen hij zal vullen wij zullen vullen jullie zullen vullen zij zullen vullen ik zal gevuld hebben jij zult gevuld hebben hij zal gevuld hebben wij zullen gevuld hebben jullie zullen gevuld hebben zij zullen gevuld hebben ik zou vullen jij zou vullen hij zou vullen wij zouden vullen jullie zouden vullen zij zouden vullen ik zou gevuld hebben jij zou gevuld hebben hij zou gevuld hebben wij zouden gevuld hebben jullie zouden gevuld hebben zij zouden gevuld hebben jij vul # 52 forms bijvullen 128 +
383 wonen wonend gewoond ik woon # jij woont # hij woont # wij wonen # jullie wonen # zij wonen # ik heb gewoond jij hebt gewoond hij heeft gewoond wij hebben gewoond jullie hebben gewoond zij hebben gewoond ik woonde # jij woonde # hij woonde # wij woonden # jullie woonden # zij woonden # ik had gewoond jij had gewoond hij had gewoond wij hadden gewoond jullie hadden gewoond zij hadden gewoond ik zal wonen jij zult wonen hij zal wonen wij zullen wonen jullie zullen wonen zij zullen wonen ik zal gewoond hebben jij zult gewoond hebben hij zal gewoond hebben wij zullen gewoond hebben jullie zullen gewoond hebben zij zullen gewoond hebben ik zou wonen jij zou wonen hij zou wonen wij zouden wonen jullie zouden wonen zij zouden wonen ik zou gewoond hebben jij zou gewoond hebben hij zou gewoond hebben wij zouden gewoond hebben jullie zouden gewoond hebben zij zouden gewoond hebben jij woon # 52 forms bijwonen 128 +
385 komen komend gekomen ik kom # jij komt # hij komt # wij komen # jullie komen # zij komen # ik ben gekomen jij bent gekomen hij is gekomen wij zijn gekomen jullie zijn gekomen zij zijn gekomen ik kwam # jij kwam # hij kwam # wij kwamen # jullie kwamen # zij kwamen # ik was gekomen jij was gekomen hij was gekomen wij waren gekomen jullie waren gekomen zij waren gekomen ik zal komen jij zult komen hij zal komen wij zullen komen jullie zullen komen zij zullen komen ik zal gekomen zijn jij zult gekomen zijn hij zal gekomen zijn wij zullen gekomen zijn jullie zullen gekomen zijn zij zullen gekomen zijn ik zou komen jij zou komen hij zou komen wij zouden komen jullie zouden komen zij zouden komen ik zou gekomen zijn jij zou gekomen zijn hij zou gekomen zijn wij zouden gekomen zijn jullie zouden gekomen zijn zij zouden gekomen zijn jij kom # 52 forms binnenkomen 128 +
387 fen fend ge+t ik # jij t hij t wij fen jullie fen zij fen ik heb ge+t jij hebt ge+t hij heeft ge+t wij hebben ge+t jullie hebben ge+t zij hebben ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+t jij had ge+t hij had ge+t wij hadden ge+t jullie hadden ge+t zij hadden ge+t ik zal fen jij zult fen hij zal fen wij zullen fen jullie zullen fen zij zullen fen ik zal ge+t hebben jij zult ge+t hebben hij zal ge+t hebben wij zullen ge+t hebben jullie zullen ge+t hebben zij zullen ge+t hebben ik zou fen jij zou fen hij zou fen wij zouden fen jullie zouden fen zij zouden fen ik zou ge+t hebben jij zou ge+t hebben hij zou ge+t hebben wij zouden ge+t hebben jullie zouden ge+t hebben zij zouden ge+t hebben jij # 52 forms blaffen 128 +
389 zen zend ge+osd ik os jij ost hij ost wij zen jullie zen zij zen ik heb ge+osd jij hebt ge+osd hij heeft ge+osd wij hebben ge+osd jullie hebben ge+osd zij hebben ge+osd ik osde jij osde hij osde wij osden jullie osden zij osden ik had ge+osd jij had ge+osd hij had ge+osd wij hadden ge+osd jullie hadden ge+osd zij hadden ge+osd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal ge+osd hebben jij zult ge+osd hebben hij zal ge+osd hebben wij zullen ge+osd hebben jullie zullen ge+osd hebben zij zullen ge+osd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou ge+osd hebben jij zou ge+osd hebben hij zou ge+osd hebben wij zouden ge+osd hebben jullie zouden ge+osd hebben zij zouden ge+osd hebben jij os 52 forms blozen 128 +
391 sen send ge+t ik # jij t hij t wij sen jullie sen zij sen ik heb ge+t jij hebt ge+t hij heeft ge+t wij hebben ge+t jullie hebben ge+t zij hebben ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+t jij had ge+t hij had ge+t wij hadden ge+t jullie hadden ge+t zij hadden ge+t ik zal sen jij zult sen hij zal sen wij zullen sen jullie zullen sen zij zullen sen ik zal ge+t hebben jij zult ge+t hebben hij zal ge+t hebben wij zullen ge+t hebben jullie zullen ge+t hebben zij zullen ge+t hebben ik zou sen jij zou sen hij zou sen wij zouden sen jullie zouden sen zij zouden sen ik zou ge+t hebben jij zou ge+t hebben hij zou ge+t hebben wij zouden ge+t hebben jullie zouden ge+t hebben zij zouden ge+t hebben jij # 52 forms blussen 128 +
393 ten tend ge+# ik # jij # hij # wij ten jullie ten zij ten ik heb ge+# jij hebt ge+# hij heeft ge+# wij hebben ge+# jullie hebben ge+# zij hebben ge+# ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+# jij had ge+# hij had ge+# wij hadden ge+# jullie hadden ge+# zij hadden ge+# ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ge+# hebben jij zult ge+# hebben hij zal ge+# hebben wij zullen ge+# hebben jullie zullen ge+# hebben zij zullen ge+# hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ge+# hebben jij zou ge+# hebben hij zou ge+# hebben wij zouden ge+# hebben jullie zouden ge+# hebben zij zouden ge+# hebben jij # 52 forms boycotten 128 +
395 den dend ge+den ik ad jij adt hij adt wij den jullie den zij den ik heb ge+den jij hebt ge+den hij heeft ge+den wij hebben ge+den jullie hebben ge+den zij hebben ge+den ik adde jij adde hij adde wij adden jullie adden zij adden ik had ge+den jij had ge+den hij had ge+den wij hadden ge+den jullie hadden ge+den zij hadden ge+den ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+den hebben jij zult ge+den hebben hij zal ge+den hebben wij zullen ge+den hebben jullie zullen ge+den hebben zij zullen ge+den hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+den hebben jij zou ge+den hebben hij zou ge+den hebben wij zouden ge+den hebben jullie zouden ge+den hebben zij zouden ge+den hebben jij ad 52 forms braden 128 +
397 men mend ge+d ik # jij t hij t wij men jullie men zij men ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal men jij zult men hij zal men wij zullen men jullie zullen men zij zullen men ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou men jij zou men hij zou men wij zouden men jullie zouden men zij zouden men ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms brommen 128 +
399 en end ge+en ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+en jij hebt ge+en hij heeft ge+en wij hebben ge+en jullie hebben ge+en zij hebben ge+en ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+en jij had ge+en hij had ge+en wij hadden ge+en jullie hadden ge+en zij hadden ge+en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+en hebben jij zult ge+en hebben hij zal ge+en hebben wij zullen ge+en hebben jullie zullen ge+en hebben zij zullen ge+en hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+en hebben jij zou ge+en hebben hij zou ge+en hebben wij zouden ge+en hebben jullie zouden ge+en hebben zij zouden ge+en hebben jij # 52 forms brouwen 128 +
401 ken kend ge+t ik # jij t hij t wij ken jullie ken zij ken ik heb ge+t jij hebt ge+t hij heeft ge+t wij hebben ge+t jullie hebben ge+t zij hebben ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+t jij had ge+t hij had ge+t wij hadden ge+t jullie hadden ge+t zij hadden ge+t ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+t hebben jij zult ge+t hebben hij zal ge+t hebben wij zullen ge+t hebben jullie zullen ge+t hebben zij zullen ge+t hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+t hebben jij zou ge+t hebben hij zou ge+t hebben wij zouden ge+t hebben jullie zouden ge+t hebben zij zouden ge+t hebben jij # 52 forms bukken 128 +
403 ven vend ge+fd ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+fd jij hebt ge+fd hij heeft ge+fd wij hebben ge+fd jullie hebben ge+fd zij hebben ge+fd ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had ge+fd jij had ge+fd hij had ge+fd wij hadden ge+fd jullie hadden ge+fd zij hadden ge+fd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+fd hebben jij zult ge+fd hebben hij zal ge+fd hebben wij zullen ge+fd hebben jullie zullen ge+fd hebben zij zullen ge+fd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+fd hebben jij zou ge+fd hebben hij zou ge+fd hebben wij zouden ge+fd hebben jullie zouden ge+fd hebben zij zouden ge+fd hebben jij f 52 forms dalven 128 +
405 en end ge+d # t het t en en en heb ge+d hebt ge+d het heeft ge+d hebben ge+d hebben ge+d hebben ge+d de de het de den den den had ge+d had ge+d het had ge+d hadden ge+d hadden ge+d hadden ge+d zal en zult en het zal en zullen en zullen en zullen en zal ge+d hebben zult ge+d hebben het zal ge+d hebben zullen ge+d hebben zullen ge+d hebben zullen ge+d hebben zou en zou en het zou en zouden en zouden en zouden en zou ge+d hebben zou ge+d hebben het zou ge+d hebben zouden ge+d hebben zouden ge+d hebben zouden ge+d hebben # 52 forms dauwen 128 +
407 nemen nemend genomen ik neem # jij neemt # hij neemt # wij nemen # jullie nemen # zij nemen # ik heb genomen jij hebt genomen hij heeft genomen wij hebben genomen jullie hebben genomen zij hebben genomen ik nam # jij nam # hij nam # wij namen # jullie namen # zij namen # ik had genomen jij had genomen hij had genomen wij hadden genomen jullie hadden genomen zij hadden genomen ik zal nemen jij zult nemen hij zal nemen wij zullen nemen jullie zullen nemen zij zullen nemen ik zal genomen hebben jij zult genomen hebben hij zal genomen hebben wij zullen genomen hebben jullie zullen genomen hebben zij zullen genomen hebben ik zou nemen jij zou nemen hij zou nemen wij zouden nemen jullie zouden nemen zij zouden nemen ik zou genomen hebben jij zou genomen hebben hij zou genomen hebben wij zouden genomen hebben jullie zouden genomen hebben zij zouden genomen hebben jij neem # 52 forms deelnemen 128 +
409 ven vend ge+fd ge+fd ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+fd ge+fd jij hebt ge+fd ge+fd hij heeft ge+fd ge+fd wij hebben ge+fd ge+fd jullie hebben ge+fd ge+fd zij hebben ge+fd ge+fd ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had ge+fd ge+fd jij had ge+fd ge+fd hij had ge+fd ge+fd wij hadden ge+fd ge+fd jullie hadden ge+fd ge+fd zij hadden ge+fd ge+fd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+fd ge+fd hebben jij zult ge+fd ge+fd hebben hij zal ge+fd ge+fd hebben wij zullen ge+fd ge+fd hebben jullie zullen ge+fd ge+fd hebben zij zullen ge+fd ge+fd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+fd ge+fd hebben jij zou ge+fd ge+fd hebben hij zou ge+fd ge+fd hebben wij zouden ge+fd ge+fd hebben jullie zouden ge+fd ge+fd hebben zij zouden ge+fd ge+fd hebben jij f 77 forms delven 128 +
411 brengen brengend gebracht ik breng # jij brengt # hij brengt # wij brengen # jullie brengen # zij brengen # ik heb gebracht jij hebt gebracht hij heeft gebracht wij hebben gebracht jullie hebben gebracht zij hebben gebracht ik bracht # jij bracht # hij bracht # wij brachten # jullie brachten # zij brachten # ik had gebracht jij had gebracht hij had gebracht wij hadden gebracht jullie hadden gebracht zij hadden gebracht ik zal brengen jij zult brengen hij zal brengen wij zullen brengen jullie zullen brengen zij zullen brengen ik zal gebracht hebben jij zult gebracht hebben hij zal gebracht hebben wij zullen gebracht hebben jullie zullen gebracht hebben zij zullen gebracht hebben ik zou brengen jij zou brengen hij zou brengen wij zouden brengen jullie zouden brengen zij zouden brengen ik zou gebracht hebben jij zou gebracht hebben hij zou gebracht hebben wij zouden gebracht hebben jullie zouden gebracht hebben zij zouden gebracht hebben jij breng # 52 forms doorbrengen 128 +
413 drenken drenkend gedrenkt ik drenk # jij drenkt # hij drenkt # wij drenken # jullie drenken # zij drenken # ik heb gedrenkt jij hebt gedrenkt hij heeft gedrenkt wij hebben gedrenkt jullie hebben gedrenkt zij hebben gedrenkt ik drenkte # jij drenkte # hij drenkte # wij drenkten # jullie drenkten # zij drenkten # ik had gedrenkt jij had gedrenkt hij had gedrenkt wij hadden gedrenkt jullie hadden gedrenkt zij hadden gedrenkt ik zal drenken jij zult drenken hij zal drenken wij zullen drenken jullie zullen drenken zij zullen drenken ik zal gedrenkt hebben jij zult gedrenkt hebben hij zal gedrenkt hebben wij zullen gedrenkt hebben jullie zullen gedrenkt hebben zij zullen gedrenkt hebben ik zou drenken jij zou drenken hij zou drenken wij zouden drenken jullie zouden drenken zij zouden drenken ik zou gedrenkt hebben jij zou gedrenkt hebben hij zou gedrenkt hebben wij zouden gedrenkt hebben jullie zouden gedrenkt hebben zij zouden gedrenkt hebben jij drenk # 52 forms doordrenken 128 +
415 ven vend ge+afd ik af jij aft hij aft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+afd jij hebt ge+afd hij heeft ge+afd wij hebben ge+afd jullie hebben ge+afd zij hebben ge+afd ik afde jij afde hij afde wij afden jullie afden zij afden ik had ge+afd jij had ge+afd hij had ge+afd wij hadden ge+afd jullie hadden ge+afd zij hadden ge+afd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+afd hebben jij zult ge+afd hebben hij zal ge+afd hebben wij zullen ge+afd hebben jullie zullen ge+afd hebben zij zullen ge+afd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+afd hebben jij zou ge+afd hebben hij zou ge+afd hebben wij zouden ge+afd hebben jullie zouden ge+afd hebben zij zouden ge+afd hebben jij af 52 forms draven 128 +
417 gen gend ge+d ik # jij t hij t wij gen jullie gen zij gen ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms dreggen 128 +
419 gen gend ge+ogd ik og jij ogt hij ogt wij gen jullie gen zij gen ik heb ge+ogd jij hebt ge+ogd hij heeft ge+ogd wij hebben ge+ogd jullie hebben ge+ogd zij hebben ge+ogd ik ogde jij ogde hij ogde wij ogden jullie ogden zij ogden ik had ge+ogd jij had ge+ogd hij had ge+ogd wij hadden ge+ogd jullie hadden ge+ogd zij hadden ge+ogd ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal ge+ogd hebben jij zult ge+ogd hebben hij zal ge+ogd hebben wij zullen ge+ogd hebben jullie zullen ge+ogd hebben zij zullen ge+ogd hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou ge+ogd hebben jij zou ge+ogd hebben hij zou ge+ogd hebben wij zouden ge+ogd hebben jullie zouden ge+ogd hebben zij zouden ge+ogd hebben jij og 52 forms drogen 128 +
421 men mend ge+omd ik om jij omt hij omt wij men jullie men zij men ik heb ge+omd jij hebt ge+omd hij heeft ge+omd wij hebben ge+omd jullie hebben ge+omd zij hebben ge+omd ik omde jij omde hij omde wij omden jullie omden zij omden ik had ge+omd jij had ge+omd hij had ge+omd wij hadden ge+omd jullie hadden ge+omd zij hadden ge+omd ik zal men jij zult men hij zal men wij zullen men jullie zullen men zij zullen men ik zal ge+omd hebben jij zult ge+omd hebben hij zal ge+omd hebben wij zullen ge+omd hebben jullie zullen ge+omd hebben zij zullen ge+omd hebben ik zou men jij zou men hij zou men wij zouden men jullie zouden men zij zouden men ik zou ge+omd hebben jij zou ge+omd hebben hij zou ge+omd hebben wij zouden ge+omd hebben jullie zouden ge+omd hebben zij zouden ge+omd hebben jij om 52 forms dromen 128 +
423 leggen leggend gelegd ik leg # jij legt # hij legt # wij leggen # jullie leggen # zij leggen # ik heb gelegd jij hebt gelegd hij heeft gelegd wij hebben gelegd jullie hebben gelegd zij hebben gelegd ik legde # jij legde # hij legde # wij legden # jullie legden # zij legden # ik had gelegd jij had gelegd hij had gelegd wij hadden gelegd jullie hadden gelegd zij hadden gelegd ik zal leggen jij zult leggen hij zal leggen wij zullen leggen jullie zullen leggen zij zullen leggen ik zal gelegd hebben jij zult gelegd hebben hij zal gelegd hebben wij zullen gelegd hebben jullie zullen gelegd hebben zij zullen gelegd hebben ik zou leggen jij zou leggen hij zou leggen wij zouden leggen jullie zouden leggen zij zouden leggen ik zou gelegd hebben jij zou gelegd hebben hij zou gelegd hebben wij zouden gelegd hebben jullie zouden gelegd hebben zij zouden gelegd hebben jij leg # 52 forms droogleggen 128 +
425 eren erend ge+ïrd ik er jij ert hij ert wij eren jullie eren zij eren ik heb ge+ïrd jij hebt ge+ïrd hij heeft ge+ïrd wij hebben ge+ïrd jullie hebben ge+ïrd zij hebben ge+ïrd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had ge+ïrd jij had ge+ïrd hij had ge+ïrd wij hadden ge+ïrd jullie hadden ge+ïrd zij hadden ge+ïrd ik zal eren jij zult eren hij zal eren wij zullen eren jullie zullen eren zij zullen eren ik zal ge+ïrd hebben jij zult ge+ïrd hebben hij zal ge+ïrd hebben wij zullen ge+ïrd hebben jullie zullen ge+ïrd hebben zij zullen ge+ïrd hebben ik zou eren jij zou eren hij zou eren wij zouden eren jullie zouden eren zij zouden eren ik zou ge+ïrd hebben jij zou ge+ïrd hebben hij zou ge+ïrd hebben wij zouden ge+ïrd hebben jullie zouden ge+ïrd hebben zij zouden ge+ïrd hebben jij er 52 forms ergeren 128 +
427 vallen vallend gevallen ik val # jij valt # hij valt # wij vallen # jullie vallen # zij vallen # ik heb gevallen jij hebt gevallen hij heeft gevallen wij hebben gevallen jullie hebben gevallen zij hebben gevallen ik viel # jij viel # hij viel # wij vielen # jullie vielen # zij vielen # ik had gevallen jij had gevallen hij had gevallen wij hadden gevallen jullie hadden gevallen zij hadden gevallen ik zal vallen jij zult vallen hij zal vallen wij zullen vallen jullie zullen vallen zij zullen vallen ik zal gevallen hebben jij zult gevallen hebben hij zal gevallen hebben wij zullen gevallen hebben jullie zullen gevallen hebben zij zullen gevallen hebben ik zou vallen jij zou vallen hij zou vallen wij zouden vallen jullie zouden vallen zij zouden vallen ik zou gevallen hebben jij zou gevallen hebben hij zou gevallen hebben wij zouden gevallen hebben jullie zouden gevallen hebben zij zouden gevallen hebben jij val # 52 forms flauwvallen 128 +
429 slaan slaand geslagen ik sla # jij slaat # hij slaat # wij slaan # jullie slaan # zij slaan # ik heb geslagen jij hebt geslagen hij heeft geslagen wij hebben geslagen jullie hebben geslagen zij hebben geslagen ik sloeg # jij sloeg # hij sloeg # wij sloegen # jullie sloegen # zij sloegen # ik had geslagen jij had geslagen hij had geslagen wij hadden geslagen jullie hadden geslagen zij hadden geslagen ik zal slaan jij zult slaan hij zal slaan wij zullen slaan jullie zullen slaan zij zullen slaan ik zal geslagen hebben jij zult geslagen hebben hij zal geslagen hebben wij zullen geslagen hebben jullie zullen geslagen hebben zij zullen geslagen hebben ik zou slaan jij zou slaan hij zou slaan wij zouden slaan jullie zouden slaan zij zouden slaan ik zou geslagen hebben jij zou geslagen hebben hij zou geslagen hebben wij zouden geslagen hebben jullie zouden geslagen hebben zij zouden geslagen hebben jij sla # 52 forms gadeslaan 128 +
431 en end eld ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb eld jij hebt eld hij heeft eld wij hebben eld jullie hebben eld zij hebben eld ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had eld jij had eld hij had eld wij hadden eld jullie hadden eld zij hadden eld ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal eld hebben jij zult eld hebben hij zal eld hebben wij zullen eld hebben jullie zullen eld hebben zij zullen eld hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou eld hebben jij zou eld hebben hij zou eld hebben wij zouden eld hebben jullie zouden eld hebben zij zouden eld hebben jij # 52 forms gaffelen 128 +
433 len lend ald ik # jij t hij t wij len jullie len zij len ik heb ald jij hebt ald hij heeft ald wij hebben ald jullie hebben ald zij hebben ald ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ald jij had ald hij had ald wij hadden ald jullie hadden ald zij hadden ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ald hebben jij zult ald hebben hij zal ald hebben wij zullen ald hebben jullie zullen ald hebben zij zullen ald hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ald hebben jij zou ald hebben hij zou ald hebben wij zouden ald hebben jullie zouden ald hebben zij zouden ald hebben jij # 52 forms gallen 128 +
435 ren rend neerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb neerd jij hebt neerd hij heeft neerd wij hebben neerd jullie hebben neerd zij hebben neerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had neerd jij had neerd hij had neerd wij hadden neerd jullie hadden neerd zij hadden neerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal neerd hebben jij zult neerd hebben hij zal neerd hebben wij zullen neerd hebben jullie zullen neerd hebben zij zullen neerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou neerd hebben jij zou neerd hebben hij zou neerd hebben wij zouden neerd hebben jullie zouden neerd hebben zij zouden neerd hebben jij er 52 forms galonneren 128 +
437 ren rend seerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb seerd jij hebt seerd hij heeft seerd wij hebben seerd jullie hebben seerd zij hebben seerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had seerd jij had seerd hij had seerd wij hadden seerd jullie hadden seerd zij hadden seerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal seerd hebben jij zult seerd hebben hij zal seerd hebben wij zullen seerd hebben jullie zullen seerd hebben zij zullen seerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou seerd hebben jij zou seerd hebben hij zou seerd hebben wij zouden seerd hebben jullie zouden seerd hebben zij zouden seerd hebben jij er 52 forms galvaniseren 128 +
439 ren rend deerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb deerd jij hebt deerd hij heeft deerd wij hebben deerd jullie hebben deerd zij hebben deerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had deerd jij had deerd hij had deerd wij hadden deerd jullie hadden deerd zij hadden deerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal deerd hebben jij zult deerd hebben hij zal deerd hebben wij zullen deerd hebben jullie zullen deerd hebben zij zullen deerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou deerd hebben jij zou deerd hebben hij zou deerd hebben wij zouden deerd hebben jullie zouden deerd hebben zij zouden deerd hebben jij er 52 forms garanderen 128 +
441 ven vend arfd ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb arfd jij hebt arfd hij heeft arfd wij hebben arfd jullie hebben arfd zij hebben arfd ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had arfd jij had arfd hij had arfd wij hadden arfd jullie hadden arfd zij hadden arfd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal arfd hebben jij zult arfd hebben hij zal arfd hebben wij zullen arfd hebben jullie zullen arfd hebben zij zullen arfd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou arfd hebben jij zou arfd hebben hij zou arfd hebben wij zouden arfd hebben jullie zouden arfd hebben zij zouden arfd hebben jij f 52 forms garven 128 +
443 ren rend teerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb teerd jij hebt teerd hij heeft teerd wij hebben teerd jullie hebben teerd zij hebben teerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had teerd jij had teerd hij had teerd wij hadden teerd jullie hadden teerd zij hadden teerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal teerd hebben jij zult teerd hebben hij zal teerd hebben wij zullen teerd hebben jullie zullen teerd hebben zij zullen teerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou teerd hebben jij zou teerd hebben hij zou teerd hebben wij zouden teerd hebben jullie zouden teerd hebben zij zouden teerd hebben jij er 52 forms gasteren 128 +
445 ieden iedend oden ik ied jij iedt hij iedt wij ieden jullie ieden zij ieden ik heb oden jij hebt oden hij heeft oden wij hebben oden jullie hebben oden zij hebben oden ik ood jij ood hij ood wij oden jullie oden zij oden ik had oden jij had oden hij had oden wij hadden oden jullie hadden oden zij hadden oden ik zal ieden jij zult ieden hij zal ieden wij zullen ieden jullie zullen ieden zij zullen ieden ik zal oden hebben jij zult oden hebben hij zal oden hebben wij zullen oden hebben jullie zullen oden hebben zij zullen oden hebben ik zou ieden jij zou ieden hij zou ieden wij zouden ieden jullie zouden ieden zij zouden ieden ik zou oden hebben jij zou oden hebben hij zou oden hebben wij zouden oden hebben jullie zouden oden hebben zij zouden oden hebben jij ied 52 forms gebieden 128 +
447 gen gend ogd ik og jij ogt hij ogt wij gen jullie gen zij gen ik heb ogd jij hebt ogd hij heeft ogd wij hebben ogd jullie hebben ogd zij hebben ogd ik ogde jij ogde hij ogde wij ogden jullie ogden zij ogden ik had ogd jij had ogd hij had ogd wij hadden ogd jullie hadden ogd zij hadden ogd ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal ogd hebben jij zult ogd hebben hij zal ogd hebben wij zullen ogd hebben jullie zullen ogd hebben zij zullen ogd hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou ogd hebben jij zou ogd hebben hij zou ogd hebben wij zouden ogd hebben jullie zouden ogd hebben zij zouden ogd hebben jij og 52 forms gedogen 128 +
449 lijken lijkend geleken ik lijk jij lijkt hij lijkt wij lijken jullie lijken zij lijken ik heb geleken jij hebt geleken hij heeft geleken wij hebben geleken jullie hebben geleken zij hebben geleken ik leek jij leek hij leek wij leken jullie leken zij leken ik had geleken jij had geleken hij had geleken wij hadden geleken jullie hadden geleken zij hadden geleken ik zal lijken jij zult lijken hij zal lijken wij zullen lijken jullie zullen lijken zij zullen lijken ik zal geleken hebben jij zult geleken hebben hij zal geleken hebben wij zullen geleken hebben jullie zullen geleken hebben zij zullen geleken hebben ik zou lijken jij zou lijken hij zou lijken wij zouden lijken jullie zouden lijken zij zouden lijken ik zou geleken hebben jij zou geleken hebben hij zou geleken hebben wij zouden geleken hebben jullie zouden geleken hebben zij zouden geleken hebben jij lijk 52 forms gelijken 128 +
451 wensen wensend gewenst ik wens # jij wenst # hij wenst # wij wensen # jullie wensen # zij wensen # ik heb gewenst jij hebt gewenst hij heeft gewenst wij hebben gewenst jullie hebben gewenst zij hebben gewenst ik wenste # jij wenste # hij wenste # wij wensten # jullie wensten # zij wensten # ik had gewenst jij had gewenst hij had gewenst wij hadden gewenst jullie hadden gewenst zij hadden gewenst ik zal wensen jij zult wensen hij zal wensen wij zullen wensen jullie zullen wensen zij zullen wensen ik zal gewenst hebben jij zult gewenst hebben hij zal gewenst hebben wij zullen gewenst hebben jullie zullen gewenst hebben zij zullen gewenst hebben ik zou wensen jij zou wensen hij zou wensen wij zouden wensen jullie zouden wensen zij zouden wensen ik zou gewenst hebben jij zou gewenst hebben hij zou gewenst hebben wij zouden gewenst hebben jullie zouden gewenst hebben zij zouden gewenst hebben jij wens # 52 forms gelukwensen 128 +
453 ezen ezend ezen ik ees jij eest hij eest wij ezen jullie ezen zij ezen ik heb ezen jij hebt ezen hij heeft ezen wij hebben ezen jullie hebben ezen zij hebben ezen ik as jij as hij as wij azen jullie azen zij azen ik had ezen jij had ezen hij had ezen wij hadden ezen jullie hadden ezen zij hadden ezen ik zal ezen jij zult ezen hij zal ezen wij zullen ezen jullie zullen ezen zij zullen ezen ik zal ezen hebben jij zult ezen hebben hij zal ezen hebben wij zullen ezen hebben jullie zullen ezen hebben zij zullen ezen hebben ik zou ezen jij zou ezen hij zou ezen wij zouden ezen jullie zouden ezen zij zouden ezen ik zou ezen hebben jij zou ezen hebben hij zou ezen hebben wij zouden ezen hebben jullie zouden ezen hebben zij zouden ezen hebben jij ees 52 forms genezen 128 +
455 ieten ietend oten ik iet jij iet hij iet wij ieten jullie ieten zij ieten ik heb oten jij hebt oten hij heeft oten wij hebben oten jullie hebben oten zij hebben oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik had oten jij had oten hij had oten wij hadden oten jullie hadden oten zij hadden oten ik zal ieten jij zult ieten hij zal ieten wij zullen ieten jullie zullen ieten zij zullen ieten ik zal oten hebben jij zult oten hebben hij zal oten hebben wij zullen oten hebben jullie zullen oten hebben zij zullen oten hebben ik zou ieten jij zou ieten hij zou ieten wij zouden ieten jullie zouden ieten zij zouden ieten ik zou oten hebben jij zou oten hebben hij zou oten hebben wij zouden oten hebben jullie zouden oten hebben zij zouden oten hebben jij iet 52 forms genieten 128 +
457 schatten schattend geschat ik schat # jij schat # hij schat # wij schatten # jullie schatten # zij schatten # ik heb geschat jij hebt geschat hij heeft geschat wij hebben geschat jullie hebben geschat zij hebben geschat ik schatte # jij schatte # hij schatte # wij schatten # jullie schatten # zij schatten # ik had geschat jij had geschat hij had geschat wij hadden geschat jullie hadden geschat zij hadden geschat ik zal schatten jij zult schatten hij zal schatten wij zullen schatten jullie zullen schatten zij zullen schatten ik zal geschat hebben jij zult geschat hebben hij zal geschat hebben wij zullen geschat hebben jullie zullen geschat hebben zij zullen geschat hebben ik zou schatten jij zou schatten hij zou schatten wij zouden schatten jullie zouden schatten zij zouden schatten ik zou geschat hebben jij zou geschat hebben hij zou geschat hebben wij zouden geschat hebben jullie zouden geschat hebben zij zouden geschat hebben jij schat # 52 forms geringschatten 128 +
459 en end # # t het t en en en heb # hebt # het heeft # hebben # hebben # hebben # de de het de den den den had # had # het had # hadden # hadden # hadden # zal en zult en het zal en zullen en zullen en zullen en zal # hebben zult # hebben het zal # hebben zullen # hebben zullen # hebben zullen # hebben zou en zou en het zou en zouden en zouden en zouden en zou # hebben zou # hebben het zou # hebben zouden # hebben zouden # hebben zouden # hebben # 52 forms geschieden 128 +
461 uren urend geurd ik ur jij urt hij urt wij uren jullie uren zij uren ik heb geurd jij hebt geurd hij heeft geurd wij hebben geurd jullie hebben geurd zij hebben geurd ik urde jij urde hij urde wij urden jullie urden zij urden ik had geurd jij had geurd hij had geurd wij hadden geurd jullie hadden geurd zij hadden geurd ik zal uren jij zult uren hij zal uren wij zullen uren jullie zullen uren zij zullen uren ik zal geurd hebben jij zult geurd hebben hij zal geurd hebben wij zullen geurd hebben jullie zullen geurd hebben zij zullen geurd hebben ik zou uren jij zou uren hij zou uren wij zouden uren jullie zouden uren zij zouden uren ik zou geurd hebben jij zou geurd hebben hij zou geurd hebben wij zouden geurd hebben jullie zouden geurd hebben zij zouden geurd hebben jij ur 52 forms geuren 128 +
463 worden wordend geworden ik word # jij wordt # hij wordt # wij worden # jullie worden # zij worden # ik heb geworden jij hebt geworden hij heeft geworden wij hebben geworden jullie hebben geworden zij hebben geworden ik werd # jij werd # hij werd # wij werden # jullie werden # zij werden # ik had geworden jij had geworden hij had geworden wij hadden geworden jullie hadden geworden zij hadden geworden ik zal worden jij zult worden hij zal worden wij zullen worden jullie zullen worden zij zullen worden ik zal geworden hebben jij zult geworden hebben hij zal geworden hebben wij zullen geworden hebben jullie zullen geworden hebben zij zullen geworden hebben ik zou worden jij zou worden hij zou worden wij zouden worden jullie zouden worden zij zouden worden ik zou geworden hebben jij zou geworden hebben hij zou geworden hebben wij zouden geworden hebben jullie zouden geworden hebben zij zouden geworden hebben jij word # 52 forms gewaarworden 128 +
465 len lend ild ik # jij t hij t wij len jullie len zij len ik heb ild jij hebt ild hij heeft ild wij hebben ild jullie hebben ild zij hebben ild ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ild jij had ild hij had ild wij hadden ild jullie hadden ild zij hadden ild ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ild hebben jij zult ild hebben hij zal ild hebben wij zullen ild hebben jullie zullen ild hebben zij zullen ild hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ild hebben jij zou ild hebben hij zou ild hebben wij zouden ild hebben jullie zouden ild hebben zij zouden ild hebben jij # 52 forms gillen 128 +
467 ren rend reerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb reerd jij hebt reerd hij heeft reerd wij hebben reerd jullie hebben reerd zij hebben reerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had reerd jij had reerd hij had reerd wij hadden reerd jullie hadden reerd zij hadden reerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal reerd hebben jij zult reerd hebben hij zal reerd hebben wij zullen reerd hebben jullie zullen reerd hebben zij zullen reerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou reerd hebben jij zou reerd hebben hij zou reerd hebben wij zouden reerd hebben jullie zouden reerd hebben zij zouden reerd hebben jij er 52 forms gireren 128 +
469 en end st ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb st jij hebt st hij heeft st wij hebben st jullie hebben st zij hebben st ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had st jij had st hij had st wij hadden st jullie hadden st zij hadden st ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal st hebben jij zult st hebben hij zal st hebben wij zullen st hebben jullie zullen st hebben zij zullen st hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou st hebben jij zou st hebben hij zou st hebben wij zouden st hebben jullie zouden st hebben zij zouden st hebben jij # 52 forms gisten 128 +
471 ren rend ceerd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb ceerd jij hebt ceerd hij heeft ceerd wij hebben ceerd jullie hebben ceerd zij hebben ceerd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had ceerd jij had ceerd hij had ceerd wij hadden ceerd jullie hadden ceerd zij hadden ceerd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ceerd hebben jij zult ceerd hebben hij zal ceerd hebben wij zullen ceerd hebben jullie zullen ceerd hebben zij zullen ceerd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ceerd hebben jij zou ceerd hebben hij zou ceerd hebben wij zouden ceerd hebben jullie zouden ceerd hebben zij zouden ceerd hebben jij er 52 forms glaceren 128 +
473 zen zend ansd ik s jij st hij st wij zen jullie zen zij zen ik heb ansd jij hebt ansd hij heeft ansd wij hebben ansd jullie hebben ansd zij hebben ansd ik sde jij sde hij sde wij sden jullie sden zij sden ik had ansd jij had ansd hij had ansd wij hadden ansd jullie hadden ansd zij hadden ansd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal ansd hebben jij zult ansd hebben hij zal ansd hebben wij zullen ansd hebben jullie zullen ansd hebben zij zullen ansd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou ansd hebben jij zou ansd hebben hij zou ansd hebben wij zouden ansd hebben jullie zouden ansd hebben zij zouden ansd hebben jij s 52 forms glanzen 128 +
475 en end cht ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb cht jij hebt cht hij heeft cht wij hebben cht jullie hebben cht zij hebben cht ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had cht jij had cht hij had cht wij hadden cht jullie hadden cht zij hadden cht ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal cht hebben jij zult cht hebben hij zal cht hebben wij zullen cht hebben jullie zullen cht hebben zij zullen cht hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou cht hebben jij zou cht hebben hij zou cht hebben wij zouden cht hebben jullie zouden cht hebben zij zouden cht hebben jij # 52 forms glimlachen 128 +
477 en end eid ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb eid jij hebt eid hij heeft eid wij hebben eid jullie hebben eid zij hebben eid ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had eid jij had eid hij had eid wij hadden eid jullie hadden eid zij hadden eid ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal eid hebben jij zult eid hebben hij zal eid hebben wij zullen eid hebben jullie zullen eid hebben zij zullen eid hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou eid hebben jij zou eid hebben hij zou eid hebben wij zouden eid hebben jullie zouden eid hebben zij zouden eid hebben jij # 52 forms gloeien 128 +
479 ven vend olfd ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb olfd jij hebt olfd hij heeft olfd wij hebben olfd jullie hebben olfd zij hebben olfd ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had olfd jij had olfd hij had olfd wij hadden olfd jullie hadden olfd zij hadden olfd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal olfd hebben jij zult olfd hebben hij zal olfd hebben wij zullen olfd hebben jullie zullen olfd hebben zij zullen olfd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou olfd hebben jij zou olfd hebben hij zou olfd hebben wij zouden olfd hebben jullie zouden olfd hebben zij zouden olfd hebben jij f 52 forms golven 128 empty +
481 en end oid ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb oid jij hebt oid hij heeft oid wij hebben oid jullie hebben oid zij hebben oid ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had oid jij had oid hij had oid wij hadden oid jullie hadden oid zij hadden oid ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal oid hebben jij zult oid hebben hij zal oid hebben wij zullen oid hebben jullie zullen oid hebben zij zullen oid hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou oid hebben jij zou oid hebben hij zou oid hebben wij zouden oid hebben jullie zouden oid hebben zij zouden oid hebben jij # 52 forms gooien 128 +
483 zen zend raasd ik as jij ast hij ast wij zen jullie zen zij zen ik heb raasd jij hebt raasd hij heeft raasd wij hebben raasd jullie hebben raasd zij hebben raasd ik asde jij asde hij asde wij asden jullie asden zij asden ik had raasd jij had raasd hij had raasd wij hadden raasd jullie hadden raasd zij hadden raasd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal raasd hebben jij zult raasd hebben hij zal raasd hebben wij zullen raasd hebben jullie zullen raasd hebben zij zullen raasd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou raasd hebben jij zou raasd hebben hij zou raasd hebben wij zouden raasd hebben jullie zouden raasd hebben zij zouden raasd hebben jij as 52 forms grazen 128 +
485 zen zend ensd ik s jij st hij st wij zen jullie zen zij zen ik heb ensd jij hebt ensd hij heeft ensd wij hebben ensd jullie hebben ensd zij hebben ensd ik sde jij sde hij sde wij sden jullie sden zij sden ik had ensd jij had ensd hij had ensd wij hadden ensd jullie hadden ensd zij hadden ensd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal ensd hebben jij zult ensd hebben hij zal ensd hebben wij zullen ensd hebben jullie zullen ensd hebben zij zullen ensd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou ensd hebben jij zou ensd hebben hij zou ensd hebben wij zouden ensd hebben jullie zouden ensd hebben zij zouden ensd hebben jij s 52 forms grenzen 128 +
487 en end eid ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik ben eid jij bent eid hij is eid wij zijn eid jullie zijn eid zij zijn eid ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik was eid jij was eid hij was eid wij waren eid jullie waren eid zij waren eid ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal eid zijn jij zult eid zijn hij zal eid zijn wij zullen eid zijn jullie zullen eid zijn zij zullen eid zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou eid zijn jij zou eid zijn hij zou eid zijn wij zouden eid zijn jullie zouden eid zijn zij zouden eid zijn jij # 52 forms groeien 128 +
489 en end et ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb et jij hebt et hij heeft et wij hebben et jullie hebben et zij hebben et ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had et jij had et hij had et wij hadden et jullie hadden et zij hadden et ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal et hebben jij zult et hebben hij zal et hebben wij zullen et hebben jullie zullen et hebben zij zullen et hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou et hebben jij zou et hebben hij zou et hebben wij zouden et hebben jullie zouden et hebben zij zouden et hebben jij # 52 forms groeten 128 +
491 en end nd ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb nd jij hebt nd hij heeft nd wij hebben nd jullie hebben nd zij hebben nd ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had nd jij had nd hij had nd wij hadden nd jullie hadden nd zij hadden nd ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal nd hebben jij zult nd hebben hij zal nd hebben wij zullen nd hebben jullie zullen nd hebben zij zullen nd hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou nd hebben jij zou nd hebben hij zou nd hebben wij zouden nd hebben jullie zouden nd hebben zij zouden nd hebben jij # 52 forms gronden 128 +
493 en end uwd ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb uwd jij hebt uwd hij heeft uwd wij hebben uwd jullie hebben uwd zij hebben uwd ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had uwd jij had uwd hij had uwd wij hadden uwd jullie hadden uwd zij hadden uwd ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal uwd hebben jij zult uwd hebben hij zal uwd hebben wij zullen uwd hebben jullie zullen uwd hebben zij zullen uwd hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou uwd hebben jij zou uwd hebben hij zou uwd hebben wij zouden uwd hebben jullie zouden uwd hebben zij zouden uwd hebben jij # 52 forms gruwen 128 +
495 nen nend und ik # jij t hij t wij nen jullie nen zij nen ik heb und jij hebt und hij heeft und wij hebben und jullie hebben und zij hebben und ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had und jij had und hij had und wij hadden und jullie hadden und zij hadden und ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal und hebben jij zult und hebben hij zal und hebben wij zullen und hebben jullie zullen und hebben zij zullen und hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou und hebben jij zou und hebben hij zou und hebben wij zouden und hebben jullie zouden und hebben zij zouden und hebben jij # 52 forms gunnen 128 +
497 enken enkend ge+acht ik enk jij enkt hij enkt wij enken jullie enken zij enken ik heb ge+acht jij hebt ge+acht hij heeft ge+acht wij hebben ge+acht jullie hebben ge+acht zij hebben ge+acht ik acht jij acht hij acht wij achten jullie achten zij achten ik had ge+acht jij had ge+acht hij had ge+acht wij hadden ge+acht jullie hadden ge+acht zij hadden ge+acht ik zal enken jij zult enken hij zal enken wij zullen enken jullie zullen enken zij zullen enken ik zal ge+acht hebben jij zult ge+acht hebben hij zal ge+acht hebben wij zullen ge+acht hebben jullie zullen ge+acht hebben zij zullen ge+acht hebben ik zou enken jij zou enken hij zou enken wij zouden enken jullie zouden enken zij zouden enken ik zou ge+acht hebben jij zou ge+acht hebben hij zou ge+acht hebben wij zouden ge+acht hebben jullie zouden ge+acht hebben zij zouden ge+acht hebben jij enk 52 forms herdenken 128 +
499 iezen iezend ozen ik ies jij iest hij iest wij iezen jullie iezen zij iezen ik heb ozen jij hebt ozen hij heeft ozen wij hebben ozen jullie hebben ozen zij hebben ozen ik oos jij oos hij oos wij ozen jullie ozen zij ozen ik had ozen jij had ozen hij had ozen wij hadden ozen jullie hadden ozen zij hadden ozen ik zal iezen jij zult iezen hij zal iezen wij zullen iezen jullie zullen iezen zij zullen iezen ik zal ozen hebben jij zult ozen hebben hij zal ozen hebben wij zullen ozen hebben jullie zullen ozen hebben zij zullen ozen hebben ik zou iezen jij zou iezen hij zou iezen wij zouden iezen jullie zouden iezen zij zouden iezen ik zou ozen hebben jij zou ozen hebben hij zou ozen hebben wij zouden ozen hebben jullie zouden ozen hebben zij zouden ozen hebben jij ies 52 forms herkiezen 128 +
501 ven vend ge+fd ge+ven ik f jij ft hij ft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+fd ge+ven jij hebt ge+fd ge+ven hij heeft ge+fd ge+ven wij hebben ge+fd ge+ven jullie hebben ge+fd ge+ven zij hebben ge+fd ge+ven ik fde jij fde hij fde wij fden jullie fden zij fden ik had ge+fd ge+ven jij had ge+fd ge+ven hij had ge+fd ge+ven wij hadden ge+fd ge+ven jullie hadden ge+fd ge+ven zij hadden ge+fd ge+ven ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+fd ge+ven hebben jij zult ge+fd ge+ven hebben hij zal ge+fd ge+ven hebben wij zullen ge+fd ge+ven hebben jullie zullen ge+fd ge+ven hebben zij zullen ge+fd ge+ven hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+fd ge+ven hebben jij zou ge+fd ge+ven hebben hij zou ge+fd ge+ven hebben wij zouden ge+fd ge+ven hebben jullie zouden ge+fd ge+ven hebben zij zouden ge+fd ge+ven hebben jij f 77 forms hoeven 128 +
503 achten achtend geacht ik acht # jij acht # hij acht # wij achten # jullie achten # zij achten # ik heb geacht jij hebt geacht hij heeft geacht wij hebben geacht jullie hebben geacht zij hebben geacht ik achtte # jij achtte # hij achtte # wij achtten # jullie achtten # zij achtten # ik had geacht jij had geacht hij had geacht wij hadden geacht jullie hadden geacht zij hadden geacht ik zal achten jij zult achten hij zal achten wij zullen achten jullie zullen achten zij zullen achten ik zal geacht hebben jij zult geacht hebben hij zal geacht hebben wij zullen geacht hebben jullie zullen geacht hebben zij zullen geacht hebben ik zou achten jij zou achten hij zou achten wij zouden achten jullie zouden achten zij zouden achten ik zou geacht hebben jij zou geacht hebben hij zou geacht hebben wij zouden geacht hebben jullie zouden geacht hebben zij zouden geacht hebben jij acht # 52 forms hoogachten 128 +
505 storten stortend gestort ik stort # jij stort # hij stort # wij storten # jullie storten # zij storten # ik ben gestort jij bent gestort hij is gestort wij zijn gestort jullie zijn gestort zij zijn gestort ik stortte # jij stortte # hij stortte # wij stortten # jullie stortten # zij stortten # ik was gestort jij was gestort hij was gestort wij waren gestort jullie waren gestort zij waren gestort ik zal storten jij zult storten hij zal storten wij zullen storten jullie zullen storten zij zullen storten ik zal gestort zijn jij zult gestort zijn hij zal gestort zijn wij zullen gestort zijn jullie zullen gestort zijn zij zullen gestort zijn ik zou storten jij zou storten hij zou storten wij zouden storten jullie zouden storten zij zouden storten ik zou gestort zijn jij zou gestort zijn hij zou gestort zijn wij zouden gestort zijn jullie zouden gestort zijn zij zouden gestort zijn jij stort # 52 forms ineenstorten 128 +
507 en end ge+t # t het t en en en heb ge+t hebt ge+t het heeft ge+t hebben ge+t hebben ge+t hebben ge+t te te het te ten ten ten had ge+t had ge+t het had ge+t hadden ge+t hadden ge+t hadden ge+t zal en zult en het zal en zullen en zullen en zullen en zal ge+t hebben zult ge+t hebben het zal ge+t hebben zullen ge+t hebben zullen ge+t hebben zullen ge+t hebben zou en zou en het zou en zouden en zouden en zouden en zou ge+t hebben zou ge+t hebben het zou ge+t hebben zouden ge+t hebben zouden ge+t hebben zouden ge+t hebben # 52 forms jeuken 128 +
509 nen nend ge+d ik # jij t hij t wij nen jullie nen zij nen ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms kennen 128 +
511 den dend ge+# ik # jij t hij t wij den jullie den zij den ik heb ge+# jij hebt ge+# hij heeft ge+# wij hebben ge+# jullie hebben ge+# zij hebben ge+# ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+# jij had ge+# hij had ge+# wij hadden ge+# jullie hadden ge+# zij hadden ge+# ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+# hebben jij zult ge+# hebben hij zal ge+# hebben wij zullen ge+# hebben jullie zullen ge+# hebben zij zullen ge+# hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+# hebben jij zou ge+# hebben hij zou ge+# hebben wij zouden ge+# hebben jullie zouden ge+# hebben zij zouden ge+# hebben jij # 52 forms kladden 128 +
513 gen gend ge+agd ik ag jij agt hij agt wij gen jullie gen zij gen ik heb ge+agd jij hebt ge+agd hij heeft ge+agd wij hebben ge+agd jullie hebben ge+agd zij hebben ge+agd ik agde jij agde hij agde wij agden jullie agden zij agden ik had ge+agd jij had ge+agd hij had ge+agd wij hadden ge+agd jullie hadden ge+agd zij hadden ge+agd ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal ge+agd hebben jij zult ge+agd hebben hij zal ge+agd hebben wij zullen ge+agd hebben jullie zullen ge+agd hebben zij zullen ge+agd hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou ge+agd hebben jij zou ge+agd hebben hij zou ge+agd hebben wij zouden ge+agd hebben jullie zouden ge+agd hebben zij zouden ge+agd hebben jij ag 52 forms klagen 128 +
515 den dend ge+ed ik ed jij edt hij edt wij den jullie den zij den ik heb ge+ed jij hebt ge+ed hij heeft ge+ed wij hebben ge+ed jullie hebben ge+ed zij hebben ge+ed ik edde jij edde hij edde wij edden jullie edden zij edden ik had ge+ed jij had ge+ed hij had ge+ed wij hadden ge+ed jullie hadden ge+ed zij hadden ge+ed ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+ed hebben jij zult ge+ed hebben hij zal ge+ed hebben wij zullen ge+ed hebben jullie zullen ge+ed hebben zij zullen ge+ed hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+ed hebben jij zou ge+ed hebben hij zou ge+ed hebben wij zouden ge+ed hebben jullie zouden ge+ed hebben zij zouden ge+ed hebben jij ed 52 forms kleden 128 +
517 ven vend ge+efd ik ef jij eft hij eft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+efd jij hebt ge+efd hij heeft ge+efd wij hebben ge+efd jullie hebben ge+efd zij hebben ge+efd ik efde jij efde hij efde wij efden jullie efden zij efden ik had ge+efd jij had ge+efd hij had ge+efd wij hadden ge+efd jullie hadden ge+efd zij hadden ge+efd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+efd hebben jij zult ge+efd hebben hij zal ge+efd hebben wij zullen ge+efd hebben jullie zullen ge+efd hebben zij zullen ge+efd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+efd hebben jij zou ge+efd hebben hij zou ge+efd hebben wij zouden ge+efd hebben jullie zouden ge+efd hebben zij zouden ge+efd hebben jij ef 52 forms kleven 128 +
519 pen pend ge+t ik # jij t hij t wij pen jullie pen zij pen ik heb ge+t jij hebt ge+t hij heeft ge+t wij hebben ge+t jullie hebben ge+t zij hebben ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+t jij had ge+t hij had ge+t wij hadden ge+t jullie hadden ge+t zij hadden ge+t ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal ge+t hebben jij zult ge+t hebben hij zal ge+t hebben wij zullen ge+t hebben jullie zullen ge+t hebben zij zullen ge+t hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou ge+t hebben jij zou ge+t hebben hij zou ge+t hebben wij zouden ge+t hebben jullie zouden ge+t hebben zij zouden ge+t hebben jij # 52 forms kloppen 128 +
521 ven vend ge+ofd ik of jij oft hij oft wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+ofd jij hebt ge+ofd hij heeft ge+ofd wij hebben ge+ofd jullie hebben ge+ofd zij hebben ge+ofd ik ofde jij ofde hij ofde wij ofden jullie ofden zij ofden ik had ge+ofd jij had ge+ofd hij had ge+ofd wij hadden ge+ofd jullie hadden ge+ofd zij hadden ge+ofd ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+ofd hebben jij zult ge+ofd hebben hij zal ge+ofd hebben wij zullen ge+ofd hebben jullie zullen ge+ofd hebben zij zullen ge+ofd hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+ofd hebben jij zou ge+ofd hebben hij zou ge+ofd hebben wij zouden ge+ofd hebben jullie zouden ge+ofd hebben zij zouden ge+ofd hebben jij of 52 forms kloven 128 +
523 en end ge+# # # het # en en en heb ge+# hebt ge+# het heeft ge+# hebben ge+# hebben ge+# hebben ge+# te te het te ten ten ten had ge+# had ge+# het had ge+# hadden ge+# hadden ge+# hadden ge+# zal en zult en het zal en zullen en zullen en zullen en zal ge+# hebben zult ge+# hebben het zal ge+# hebben zullen ge+# hebben zullen ge+# hebben zullen ge+# hebben zou en zou en het zou en zouden en zouden en zouden en zou ge+# hebben zou ge+# hebben het zou ge+# hebben zouden ge+# hebben zouden ge+# hebben zouden ge+# hebben # 52 forms kosten 128 +
525 ben bend ge+d ik # jij t hij t wij ben jullie ben zij ben ik heb ge+d jij hebt ge+d hij heeft ge+d wij hebben ge+d jullie hebben ge+d zij hebben ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+d jij had ge+d hij had ge+d wij hadden ge+d jullie hadden ge+d zij hadden ge+d ik zal ben jij zult ben hij zal ben wij zullen ben jullie zullen ben zij zullen ben ik zal ge+d hebben jij zult ge+d hebben hij zal ge+d hebben wij zullen ge+d hebben jullie zullen ge+d hebben zij zullen ge+d hebben ik zou ben jij zou ben hij zou ben wij zouden ben jullie zouden ben zij zouden ben ik zou ge+d hebben jij zou ge+d hebben hij zou ge+d hebben wij zouden ge+d hebben jullie zouden ge+d hebben zij zouden ge+d hebben jij # 52 forms krabben 128 +
527 len lend ge+eld ik el jij elt hij elt wij len jullie len zij len ik heb ge+eld jij hebt ge+eld hij heeft ge+eld wij hebben ge+eld jullie hebben ge+eld zij hebben ge+eld ik elde jij elde hij elde wij elden jullie elden zij elden ik had ge+eld jij had ge+eld hij had ge+eld wij hadden ge+eld jullie hadden ge+eld zij hadden ge+eld ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+eld hebben jij zult ge+eld hebben hij zal ge+eld hebben wij zullen ge+eld hebben jullie zullen ge+eld hebben zij zullen ge+eld hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+eld hebben jij zou ge+eld hebben hij zou ge+eld hebben wij zouden ge+eld hebben jullie zouden ge+eld hebben zij zouden ge+eld hebben jij el 52 forms krakelen 128 +
529 ken kend ge+akt ik ak jij akt hij akt wij ken jullie ken zij ken ik heb ge+akt jij hebt ge+akt hij heeft ge+akt wij hebben ge+akt jullie hebben ge+akt zij hebben ge+akt ik akte jij akte hij akte wij akten jullie akten zij akten ik had ge+akt jij had ge+akt hij had ge+akt wij hadden ge+akt jullie hadden ge+akt zij hadden ge+akt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+akt hebben jij zult ge+akt hebben hij zal ge+akt hebben wij zullen ge+akt hebben jullie zullen ge+akt hebben zij zullen ge+akt hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+akt hebben jij zou ge+akt hebben hij zou ge+akt hebben wij zouden ge+akt hebben jullie zouden ge+akt hebben zij zouden ge+akt hebben jij ak 52 forms kraken 128 +
531 nen nend ge+ond ik on jij ont hij ont wij nen jullie nen zij nen ik heb ge+ond jij hebt ge+ond hij heeft ge+ond wij hebben ge+ond jullie hebben ge+ond zij hebben ge+ond ik onde jij onde hij onde wij onden jullie onden zij onden ik had ge+ond jij had ge+ond hij had ge+ond wij hadden ge+ond jullie hadden ge+ond zij hadden ge+ond ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ge+ond hebben jij zult ge+ond hebben hij zal ge+ond hebben wij zullen ge+ond hebben jullie zullen ge+ond hebben zij zullen ge+ond hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ge+ond hebben jij zou ge+ond hebben hij zou ge+ond hebben wij zouden ge+ond hebben jullie zouden ge+ond hebben zij zouden ge+ond hebben jij on 52 forms kronen 128 +
533 spreken sprekend gesproken ik spreek # jij spreekt # hij spreekt # wij spreken # jullie spreken # zij spreken # ik heb gesproken jij hebt gesproken hij heeft gesproken wij hebben gesproken jullie hebben gesproken zij hebben gesproken ik sprak # jij sprak # hij sprak # wij spraken # jullie spraken # zij spraken # ik had gesproken jij had gesproken hij had gesproken wij hadden gesproken jullie hadden gesproken zij hadden gesproken ik zal spreken jij zult spreken hij zal spreken wij zullen spreken jullie zullen spreken zij zullen spreken ik zal gesproken hebben jij zult gesproken hebben hij zal gesproken hebben wij zullen gesproken hebben jullie zullen gesproken hebben zij zullen gesproken hebben ik zou spreken jij zou spreken hij zou spreken wij zouden spreken jullie zouden spreken zij zouden spreken ik zou gesproken hebben jij zou gesproken hebben hij zou gesproken hebben wij zouden gesproken hebben jullie zouden gesproken hebben zij zouden gesproken hebben jij spreek... kwaadspreken 128 +
535 ken kend ge+ekt ik ek jij ekt hij ekt wij ken jullie ken zij ken ik heb ge+ekt jij hebt ge+ekt hij heeft ge+ekt wij hebben ge+ekt jullie hebben ge+ekt zij hebben ge+ekt ik ekte jij ekte hij ekte wij ekten jullie ekten zij ekten ik had ge+ekt jij had ge+ekt hij had ge+ekt wij hadden ge+ekt jullie hadden ge+ekt zij hadden ge+ekt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+ekt hebben jij zult ge+ekt hebben hij zal ge+ekt hebben wij zullen ge+ekt hebben jullie zullen ge+ekt hebben zij zullen ge+ekt hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+ekt hebben jij zou ge+ekt hebben hij zou ge+ekt hebben wij zouden ge+ekt hebben jullie zouden ge+ekt hebben zij zouden ge+ekt hebben jij ek 52 forms kweken 128 +
537 raken rakend geraakt ik raak # jij raakt # hij raakt # wij raken # jullie raken # zij raken # ik ben geraakt jij bent geraakt hij is geraakt wij zijn geraakt jullie zijn geraakt zij zijn geraakt ik raakte # jij raakte # hij raakte # wij raakten # jullie raakten # zij raakten # ik was geraakt jij was geraakt hij was geraakt wij waren geraakt jullie waren geraakt zij waren geraakt ik zal raken jij zult raken hij zal raken wij zullen raken jullie zullen raken zij zullen raken ik zal geraakt zijn jij zult geraakt zijn hij zal geraakt zijn wij zullen geraakt zijn jullie zullen geraakt zijn zij zullen geraakt zijn ik zou raken jij zou raken hij zou raken wij zouden raken jullie zouden raken zij zouden raken ik zou geraakt zijn jij zou geraakt zijn hij zou geraakt zijn wij zouden geraakt zijn jullie zouden geraakt zijn zij zouden geraakt zijn jij raak # 52 forms kwijtraken 128 +
539 schelden scheldend gescholden ik scheld # jij scheldt # hij scheldt # wij schelden # jullie schelden # zij schelden # ik heb gescholden jij hebt gescholden hij heeft gescholden wij hebben gescholden jullie hebben gescholden zij hebben gescholden ik schold # jij schold # hij schold # wij scholden # jullie scholden # zij scholden # ik had gescholden jij had gescholden hij had gescholden wij hadden gescholden jullie hadden gescholden zij hadden gescholden ik zal schelden jij zult schelden hij zal schelden wij zullen schelden jullie zullen schelden zij zullen schelden ik zal gescholden hebben jij zult gescholden hebben hij zal gescholden hebben wij zullen gescholden hebben jullie zullen gescholden hebben zij zullen gescholden hebben ik zou schelden jij zou schelden hij zou schelden wij zouden schelden jullie zouden schelden zij zouden schelden ik zou gescholden hebben jij zou gescholden hebben hij zou gescholden hebben wij zouden gescholden hebben jullie zouden gescholden... kwijtschelden 128 +
541 en end ge+en ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb ge+en jij hebt ge+en hij heeft ge+en wij hebben ge+en jullie hebben ge+en zij hebben ge+en ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+en jij had ge+en hij had ge+en wij hadden ge+en jullie hadden ge+en zij hadden ge+en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+en hebben jij zult ge+en hebben hij zal ge+en hebben wij zullen ge+en hebben jullie zullen ge+en hebben zij zullen ge+en hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+en hebben jij zou ge+en hebben hij zou ge+en hebben wij zouden ge+en hebben jullie zouden ge+en hebben zij zouden ge+en hebben jij # 52 forms lachen 128 +
543 en end ge+# ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik ben ge+# jij bent ge+# hij is ge+# wij zijn ge+# jullie zijn ge+# zij zijn ge+# ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik was ge+# jij was ge+# hij was ge+# wij waren ge+# jullie waren ge+# zij waren ge+# ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+# zijn jij zult ge+# zijn hij zal ge+# zijn wij zullen ge+# zijn jullie zullen ge+# zijn zij zullen ge+# zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+# zijn jij zou ge+# zijn hij zou ge+# zijn wij zouden ge+# zijn jullie zouden ge+# zijn zij zouden ge+# zijn jij # 52 forms landen 128 +
545 lopen lopend gelopen ik loop # jij loopt # hij loopt # wij lopen # jullie lopen # zij lopen # ik ben gelopen jij bent gelopen hij is gelopen wij zijn gelopen jullie zijn gelopen zij zijn gelopen ik liep # jij liep # hij liep # wij liepen # jullie liepen # zij liepen # ik was gelopen jij was gelopen hij was gelopen wij waren gelopen jullie waren gelopen zij waren gelopen ik zal lopen jij zult lopen hij zal lopen wij zullen lopen jullie zullen lopen zij zullen lopen ik zal gelopen zijn jij zult gelopen zijn hij zal gelopen zijn wij zullen gelopen zijn jullie zullen gelopen zijn zij zullen gelopen zijn ik zou lopen jij zou lopen hij zou lopen wij zouden lopen jullie zouden lopen zij zouden lopen ik zou gelopen zijn jij zou gelopen zijn hij zou gelopen zijn wij zouden gelopen zijn jullie zouden gelopen zijn zij zouden gelopen zijn jij loop # 52 forms leeglopen 128 +
547 hebben hebbend gehad ik heb # jij hebt # hij heeft # wij hebben # jullie hebben # zij hebben # ik heb gehad jij hebt gehad hij heeft gehad wij hebben gehad jullie hebben gehad zij hebben gehad ik had # jij had # hij had # wij hadden # jullie hadden # zij hadden # ik had gehad jij had gehad hij had gehad wij hadden gehad jullie hadden gehad zij hadden gehad ik zal hebben jij zult hebben hij zal hebben wij zullen hebben jullie zullen hebben zij zullen hebben ik zal gehad hebben jij zult gehad hebben hij zal gehad hebben wij zullen gehad hebben jullie zullen gehad hebben zij zullen gehad hebben ik zou hebben jij zou hebben hij zou hebben wij zouden hebben jullie zouden hebben zij zouden hebben ik zou gehad hebben jij zou gehad hebben hij zou gehad hebben wij zouden gehad hebben jullie zouden gehad hebben zij zouden gehad hebben jij heb # 52 forms liefhebben 128 +
549 ken kend ge+t # t het t ken ken ken heb ge+t hebt ge+t het heeft ge+t hebben ge+t hebben ge+t hebben ge+t te te het te ten ten ten had ge+t had ge+t het had ge+t hadden ge+t hadden ge+t hadden ge+t zal ken zult ken het zal ken zullen ken zullen ken zullen ken zal ge+t hebben zult ge+t hebben het zal ge+t hebben zullen ge+t hebben zullen ge+t hebben zullen ge+t hebben zou ken zou ken het zou ken zouden ken zouden ken zouden ken zou ge+t hebben zou ge+t hebben het zou ge+t hebben zouden ge+t hebben zouden ge+t hebben zouden ge+t hebben # 52 forms lukken 128 +
551 delen delend gedeeld ik deel # jij deelt # hij deelt # wij delen # jullie delen # zij delen # ik heb gedeeld jij hebt gedeeld hij heeft gedeeld wij hebben gedeeld jullie hebben gedeeld zij hebben gedeeld ik deelde # jij deelde # hij deelde # wij deelden # jullie deelden # zij deelden # ik had gedeeld jij had gedeeld hij had gedeeld wij hadden gedeeld jullie hadden gedeeld zij hadden gedeeld ik zal delen jij zult delen hij zal delen wij zullen delen jullie zullen delen zij zullen delen ik zal gedeeld hebben jij zult gedeeld hebben hij zal gedeeld hebben wij zullen gedeeld hebben jullie zullen gedeeld hebben zij zullen gedeeld hebben ik zou delen jij zou delen hij zou delen wij zouden delen jullie zouden delen zij zouden delen ik zou gedeeld hebben jij zou gedeeld hebben hij zou gedeeld hebben wij zouden gedeeld hebben jullie zouden gedeeld hebben zij zouden gedeeld hebben jij deel # 52 forms mededelen 128 +
553 steren sterend gesterd ik ster # jij stert # hij stert # wij steren # jullie steren # zij steren # ik heb gesterd jij hebt gesterd hij heeft gesterd wij hebben gesterd jullie hebben gesterd zij hebben gesterd ik sterde # jij sterde # hij sterde # wij sterden # jullie sterden # zij sterden # ik had gesterd jij had gesterd hij had gesterd wij hadden gesterd jullie hadden gesterd zij hadden gesterd ik zal steren jij zult steren hij zal steren wij zullen steren jullie zullen steren zij zullen steren ik zal gesterd hebben jij zult gesterd hebben hij zal gesterd hebben wij zullen gesterd hebben jullie zullen gesterd hebben zij zullen gesterd hebben ik zou steren jij zou steren hij zou steren wij zouden steren jullie zouden steren zij zouden steren ik zou gesterd hebben jij zou gesterd hebben hij zou gesterd hebben wij zouden gesterd hebben jullie zouden gesterd hebben zij zouden gesterd hebben jij ster # 52 forms meesteren 128 +
555 ten tend ge+ten ik t jij t hij t wij ten jullie ten zij ten ik heb ge+ten jij hebt ge+ten hij heeft ge+ten wij hebben ge+ten jullie hebben ge+ten zij hebben ge+ten ik st jij st hij st wij sten jullie sten zij sten ik had ge+ten jij had ge+ten hij had ge+ten wij hadden ge+ten jullie hadden ge+ten zij hadden ge+ten ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ge+ten hebben jij zult ge+ten hebben hij zal ge+ten hebben wij zullen ge+ten hebben jullie zullen ge+ten hebben zij zullen ge+ten hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ge+ten hebben jij zou ge+ten hebben hij zou ge+ten hebben wij zouden ge+ten hebben jullie zouden ge+ten hebben zij zouden ge+ten hebben jij t 52 forms moeten 128 +
557 en end d # t het t en en en heb d hebt d het heeft d hebben d hebben d hebben d de de het de den den den had d had d het had d hadden d hadden d hadden d zal en zult en het zal en zullen en zullen en zullen en zal d hebben zult d hebben het zal d hebben zullen d hebben zullen d hebben zullen d hebben zou en zou en het zou en zouden en zouden en zouden en zou d hebben zou d hebben het zou d hebben zouden d hebben zouden d hebben zouden d hebben # 52 forms motregenen 128 +
559 zen zend ge+sd ik s jij st hij st wij zen jullie zen zij zen ik heb ge+sd jij hebt ge+sd hij heeft ge+sd wij hebben ge+sd jullie hebben ge+sd zij hebben ge+sd ik sde jij sde hij sde wij sden jullie sden zij sden ik had ge+sd jij had ge+sd hij had ge+sd wij hadden ge+sd jullie hadden ge+sd zij hadden ge+sd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal ge+sd hebben jij zult ge+sd hebben hij zal ge+sd hebben wij zullen ge+sd hebben jullie zullen ge+sd hebben zij zullen ge+sd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou ge+sd hebben jij zou ge+sd hebben hij zou ge+sd hebben wij zouden ge+sd hebben jullie zouden ge+sd hebben zij zouden ge+sd hebben jij s 52 forms niezen 128 +
561 zen zend sd ik s jij st hij st wij zen jullie zen zij zen ik heb sd jij hebt sd hij heeft sd wij hebben sd jullie hebben sd zij hebben sd ik sde jij sde hij sde wij sden jullie sden zij sden ik had sd jij had sd hij had sd wij hadden sd jullie hadden sd zij hadden sd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal sd hebben jij zult sd hebben hij zal sd hebben wij zullen sd hebben jullie zullen sd hebben zij zullen sd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou sd hebben jij zou sd hebben hij zou sd hebben wij zouden sd hebben jullie zouden sd hebben zij zouden sd hebben jij s 52 forms omhelzen 128 +
563 werpen werpend geworpen ik werp # jij werpt # hij werpt # wij werpen # jullie werpen # zij werpen # ik heb geworpen jij hebt geworpen hij heeft geworpen wij hebben geworpen jullie hebben geworpen zij hebben geworpen ik wierp # jij wierp # hij wierp # wij wierpen # jullie wierpen # zij wierpen # ik had geworpen jij had geworpen hij had geworpen wij hadden geworpen jullie hadden geworpen zij hadden geworpen ik zal werpen jij zult werpen hij zal werpen wij zullen werpen jullie zullen werpen zij zullen werpen ik zal geworpen hebben jij zult geworpen hebben hij zal geworpen hebben wij zullen geworpen hebben jullie zullen geworpen hebben zij zullen geworpen hebben ik zou werpen jij zou werpen hij zou werpen wij zouden werpen jullie zouden werpen zij zouden werpen ik zou geworpen hebben jij zou geworpen hebben hij zou geworpen hebben wij zouden geworpen hebben jullie zouden geworpen hebben zij zouden geworpen hebben jij werp # 52 forms omverwerpen 128 +
565 duiken duikend gedoken ik duik # jij duikt # hij duikt # wij duiken # jullie duiken # zij duiken # ik ben gedoken jij bent gedoken hij is gedoken wij zijn gedoken jullie zijn gedoken zij zijn gedoken ik dook # jij dook # hij dook # wij doken # jullie doken # zij doken # ik was gedoken jij was gedoken hij was gedoken wij waren gedoken jullie waren gedoken zij waren gedoken ik zal duiken jij zult duiken hij zal duiken wij zullen duiken jullie zullen duiken zij zullen duiken ik zal gedoken zijn jij zult gedoken zijn hij zal gedoken zijn wij zullen gedoken zijn jullie zullen gedoken zijn zij zullen gedoken zijn ik zou duiken jij zou duiken hij zou duiken wij zouden duiken jullie zouden duiken zij zouden duiken ik zou gedoken zijn jij zou gedoken zijn hij zou gedoken zijn wij zouden gedoken zijn jullie zouden gedoken zijn zij zouden gedoken zijn jij duik # 52 forms onderduiken 128 +
567 gaan gaand gaan gegaan ik ga ga # jij gaat gaat # hij gaat gaat # wij gaan gaan # jullie gaan gaan # zij gaan gaan # ik ben gaan gegaan jij bent gaan gegaan hij is gaan gegaan wij zijn gaan gegaan jullie zijn gaan gegaan zij zijn gaan gegaan ik ging ging # jij ging ging # hij ging ging # wij gingen gingen # jullie gingen gingen # zij gingen gingen # ik was gaan gegaan jij was gaan gegaan hij was gaan gegaan wij waren gaan gegaan jullie waren gaan gegaan zij waren gaan gegaan ik zal gaan jij zult gaan hij zal gaan wij zullen gaan jullie zullen gaan zij zullen gaan ik zal gaan gegaan zijn jij zult gaan gegaan zijn hij zal gaan gegaan zijn wij zullen gaan gegaan zijn jullie zullen gaan gegaan zijn zij zullen gaan gegaan zijn ik zou gaan jij zou gaan hij zou gaan wij zouden gaan jullie zouden gaan zij zouden gaan ik zou gaan gegaan zijn jij zou gaan gegaan zijn hij zou gaan gegaan zijn wij zouden gaan gegaan zijn jullie zouden gaan gegaan zijn zij zouden gaan gegaan zijn... ondergaan 128 +
569 ouden oudend ouden ik oud ou jij oudt hij oudt wij ouden jullie ouden zij ouden ik heb ouden jij hebt ouden hij heeft ouden wij hebben ouden jullie hebben ouden zij hebben ouden ik ield jij ield hij ield wij ielden jullie ielden zij ielden ik had ouden jij had ouden hij had ouden wij hadden ouden jullie hadden ouden zij hadden ouden ik zal ouden jij zult ouden hij zal ouden wij zullen ouden jullie zullen ouden zij zullen ouden ik zal ouden hebben jij zult ouden hebben hij zal ouden hebben wij zullen ouden hebben jullie zullen ouden hebben zij zullen ouden hebben ik zou ouden jij zou ouden hij zou ouden wij zouden ouden jullie zouden ouden zij zouden ouden ik zou ouden hebben jij zou ouden hebben hij zou ouden hebben wij zouden ouden hebben jullie zouden ouden hebben zij zouden ouden hebben jij oud ou 54 forms onderhouden 128 +
571 emen emend omen ik eem jij eemt hij eemt wij emen jullie emen zij emen ik heb omen jij hebt omen hij heeft omen wij hebben omen jullie hebben omen zij hebben omen ik am jij am hij am wij amen jullie amen zij amen ik had omen jij had omen hij had omen wij hadden omen jullie hadden omen zij hadden omen ik zal emen jij zult emen hij zal emen wij zullen emen jullie zullen emen zij zullen emen ik zal omen hebben jij zult omen hebben hij zal omen hebben wij zullen omen hebben jullie zullen omen hebben zij zullen omen hebben ik zou emen jij zou emen hij zou emen wij zouden emen jullie zouden emen zij zouden emen ik zou omen hebben jij zou omen hebben hij zou omen hebben wij zouden omen hebben jullie zouden omen hebben zij zouden omen hebben jij eem 52 forms ondernemen 128 +
573 en end en ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik heb en jij hebt en hij heeft en wij hebben en jullie hebben en zij hebben en ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had en jij had en hij had en wij hadden en jullie hadden en zij hadden en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal en hebben jij zult en hebben hij zal en hebben wij zullen en hebben jullie zullen en hebben zij zullen en hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou en hebben jij zou en hebben hij zou en hebben wij zouden en hebben jullie zouden en hebben zij zouden en hebben jij # 52 forms onderscheiden 128 +
575 agen agend aagd ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb aagd jij hebt aagd hij heeft aagd wij hebben aagd jullie hebben aagd zij hebben aagd ik oeg aagde jij oeg aagde hij oeg aagde wij oegen aagden jullie oegen aagden zij oegen aagden ik had aagd jij had aagd hij had aagd wij hadden aagd jullie hadden aagd zij hadden aagd ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal aagd hebben jij zult aagd hebben hij zal aagd hebben wij zullen aagd hebben jullie zullen aagd hebben zij zullen aagd hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou aagd hebben jij zou aagd hebben hij zou aagd hebben wij zouden aagd hebben jullie zouden aagd hebben zij zouden aagd hebben jij aag 58 forms ondervragen 128 +
577 erpen erpend orpen ik erp jij erpt hij erpt wij erpen jullie erpen zij erpen ik heb orpen jij hebt orpen hij heeft orpen wij hebben orpen jullie hebben orpen zij hebben orpen ik ierp jij ierp hij ierp wij ierpen jullie ierpen zij ierpen ik had orpen jij had orpen hij had orpen wij hadden orpen jullie hadden orpen zij hadden orpen ik zal erpen jij zult erpen hij zal erpen wij zullen erpen jullie zullen erpen zij zullen erpen ik zal orpen hebben jij zult orpen hebben hij zal orpen hebben wij zullen orpen hebben jullie zullen orpen hebben zij zullen orpen hebben ik zou erpen jij zou erpen hij zou erpen wij zouden erpen jullie zouden erpen zij zouden erpen ik zou orpen hebben jij zou orpen hebben hij zou orpen hebben wij zouden orpen hebben jullie zouden orpen hebben zij zouden orpen hebben jij erp 52 forms onderwerpen 128 +
579 ijten ijtend eten ik ijt jij ijt hij ijt wij ijten jullie ijten zij ijten ik heb eten jij hebt eten hij heeft eten wij hebben eten jullie hebben eten zij hebben eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik had eten jij had eten hij had eten wij hadden eten jullie hadden eten zij hadden eten ik zal ijten jij zult ijten hij zal ijten wij zullen ijten jullie zullen ijten zij zullen ijten ik zal eten hebben jij zult eten hebben hij zal eten hebben wij zullen eten hebben jullie zullen eten hebben zij zullen eten hebben ik zou ijten jij zou ijten hij zou ijten wij zouden ijten jullie zouden ijten zij zouden ijten ik zou eten hebben jij zou eten hebben hij zou eten hebben wij zouden eten hebben jullie zouden eten hebben zij zouden eten hebben jij ijt 52 forms ontbijten 128 +
581 oen oend aan ik oe jij oet hij oet wij oen jullie oen zij oen ik heb aan jij hebt aan hij heeft aan wij hebben aan jullie hebben aan zij hebben aan ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had aan jij had aan hij had aan wij hadden aan jullie hadden aan zij hadden aan ik zal oen jij zult oen hij zal oen wij zullen oen jullie zullen oen zij zullen oen ik zal aan hebben jij zult aan hebben hij zal aan hebben wij zullen aan hebben jullie zullen aan hebben zij zullen aan hebben ik zou oen jij zou oen hij zou oen wij zouden oen jullie zouden oen zij zouden oen ik zou aan hebben jij zou aan hebben hij zou aan hebben wij zouden aan hebben jullie zouden aan hebben zij zouden aan hebben jij oe 52 forms ontdoen 128 +
583 aan aand aan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik ben aan jij bent aan hij is aan wij zijn aan jullie zijn aan zij zijn aan ik ing jij ing hij ing wij ingen jullie ingen zij ingen ik was aan jij was aan hij was aan wij waren aan jullie waren aan zij waren aan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal aan zijn jij zult aan zijn hij zal aan zijn wij zullen aan zijn jullie zullen aan zijn zij zullen aan zijn ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou aan zijn jij zou aan zijn hij zou aan zijn wij zouden aan zijn jullie zouden aan zijn zij zouden aan zijn jij a 52 forms ontgaan 128 +
585 innen innend onnen ik in jij int hij int wij innen jullie innen zij innen ik heb onnen jij hebt onnen hij heeft onnen wij hebben onnen jullie hebben onnen zij hebben onnen ik on jij on hij on wij onnen jullie onnen zij onnen ik had onnen jij had onnen hij had onnen wij hadden onnen jullie hadden onnen zij hadden onnen ik zal innen jij zult innen hij zal innen wij zullen innen jullie zullen innen zij zullen innen ik zal onnen hebben jij zult onnen hebben hij zal onnen hebben wij zullen onnen hebben jullie zullen onnen hebben zij zullen onnen hebben ik zou innen jij zou innen hij zou innen wij zouden innen jullie zouden innen zij zouden innen ik zou onnen hebben jij zou onnen hebben hij zou onnen hebben wij zouden onnen hebben jullie zouden onnen hebben zij zouden onnen hebben jij in 52 forms ontginnen 128 +
587 effen effend even ik ef jij eft hij eft wij effen jullie effen zij effen ik heb even jij hebt even hij heeft even wij hebben even jullie hebben even zij hebben even ik ief jij ief hij ief wij ieven jullie ieven zij ieven ik had even jij had even hij had even wij hadden even jullie hadden even zij hadden even ik zal effen jij zult effen hij zal effen wij zullen effen jullie zullen effen zij zullen effen ik zal even hebben jij zult even hebben hij zal even hebben wij zullen even hebben jullie zullen even hebben zij zullen even hebben ik zou effen jij zou effen hij zou effen wij zouden effen jullie zouden effen zij zouden effen ik zou even hebben jij zou even hebben hij zou even hebben wij zouden even hebben jullie zouden even hebben zij zouden even hebben jij ef 52 forms ontheffen 128 +
589 nen nend end ik en jij ent hij ent wij nen jullie nen zij nen ik heb end jij hebt end hij heeft end wij hebben end jullie hebben end zij hebben end ik ende jij ende hij ende wij enden jullie enden zij enden ik had end jij had end hij had end wij hadden end jullie hadden end zij hadden end ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal end hebben jij zult end hebben hij zal end hebben wij zullen end hebben jullie zullen end hebben zij zullen end hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou end hebben jij zou end hebben hij zou end hebben wij zouden end hebben jullie zouden end hebben zij zouden end hebben jij en 52 forms ontlenen 128 +
591 open opend open ik oop jij oopt hij oopt wij open jullie open zij open ik ben open jij bent open hij is open wij zijn open jullie zijn open zij zijn open ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik was open jij was open hij was open wij waren open jullie waren open zij waren open ik zal open jij zult open hij zal open wij zullen open jullie zullen open zij zullen open ik zal open zijn jij zult open zijn hij zal open zijn wij zullen open zijn jullie zullen open zijn zij zullen open zijn ik zou open jij zou open hij zou open wij zouden open jullie zouden open zij zouden open ik zou open zijn jij zou open zijn hij zou open zijn wij zouden open zijn jullie zouden open zijn zij zouden open zijn jij oop 52 forms ontlopen 128 +
593 uiken uikend oken ik uik jij uikt hij uikt wij uiken jullie uiken zij uiken ik ben oken jij bent oken hij is oken wij zijn oken jullie zijn oken zij zijn oken ik ook jij ook hij ook wij oken jullie oken zij oken ik was oken jij was oken hij was oken wij waren oken jullie waren oken zij waren oken ik zal uiken jij zult uiken hij zal uiken wij zullen uiken jullie zullen uiken zij zullen uiken ik zal oken zijn jij zult oken zijn hij zal oken zijn wij zullen oken zijn jullie zullen oken zijn zij zullen oken zijn ik zou uiken jij zou uiken hij zou uiken wij zouden uiken jullie zouden uiken zij zouden uiken ik zou oken zijn jij zou oken zijn hij zou oken zijn wij zouden oken zijn jullie zouden oken zijn zij zouden oken zijn jij uik 52 forms ontluiken 128 +
595 fen fend t ik # jij t hij t wij fen jullie fen zij fen ik ben t jij bent t hij is t wij zijn t jullie zijn t zij zijn t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was t jij was t hij was t wij waren t jullie waren t zij waren t ik zal fen jij zult fen hij zal fen wij zullen fen jullie zullen fen zij zullen fen ik zal t zijn jij zult t zijn hij zal t zijn wij zullen t zijn jullie zullen t zijn zij zullen t zijn ik zou fen jij zou fen hij zou fen wij zouden fen jullie zouden fen zij zouden fen ik zou t zijn jij zou t zijn hij zou t zijn wij zouden t zijn jullie zouden t zijn zij zouden t zijn jij # 52 forms ontploffen 128 +
597 aden adend aden ik aad jij aadt hij aadt wij aden jullie aden zij aden ik heb aden jij hebt aden hij heeft aden wij hebben aden jullie hebben aden zij hebben aden ik ied aadde jij ied aadde hij ied aadde wij ieden aadden jullie ieden aadden zij ieden aadden ik had aden jij had aden hij had aden wij hadden aden jullie hadden aden zij hadden aden ik zal aden jij zult aden hij zal aden wij zullen aden jullie zullen aden zij zullen aden ik zal aden hebben jij zult aden hebben hij zal aden hebben wij zullen aden hebben jullie zullen aden hebben zij zullen aden hebben ik zou aden jij zou aden hij zou aden wij zouden aden jullie zouden aden zij zouden aden ik zou aden hebben jij zou aden hebben hij zou aden hebben wij zouden aden hebben jullie zouden aden hebben zij zouden aden hebben jij aad 58 forms ontraden 128 +
599 pen pend t ik # jij t hij t wij pen jullie pen zij pen ik ben t jij bent t hij is t wij zijn t jullie zijn t zij zijn t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was t jij was t hij was t wij waren t jullie waren t zij waren t ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal t zijn jij zult t zijn hij zal t zijn wij zullen t zijn jullie zullen t zijn zij zullen t zijn ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou t zijn jij zou t zijn hij zou t zijn wij zouden t zijn jullie zouden t zijn zij zouden t zijn jij # 52 forms ontsnappen 128 +
601 nen nend nen ik # jij t hij t wij nen jullie nen zij nen ik heb nen jij hebt nen hij heeft nen wij hebben nen jullie hebben nen zij hebben nen ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had nen jij had nen hij had nen wij hadden nen jullie hadden nen zij hadden nen ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal nen hebben jij zult nen hebben hij zal nen hebben wij zullen nen hebben jullie zullen nen hebben zij zullen nen hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou nen hebben jij zou nen hebben hij zou nen hebben wij zouden nen hebben jullie zouden nen hebben zij zouden nen hebben jij # 52 forms ontspannen 128 +
603 ren rend ord ik or jij ort hij ort wij ren jullie ren zij ren ik ben ord jij bent ord hij is ord wij zijn ord jullie zijn ord zij zijn ord ik orde jij orde hij orde wij orden jullie orden zij orden ik was ord jij was ord hij was ord wij waren ord jullie waren ord zij waren ord ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ord zijn jij zult ord zijn hij zal ord zijn wij zullen ord zijn jullie zullen ord zijn zij zullen ord zijn ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ord zijn jij zou ord zijn hij zou ord zijn wij zouden ord zijn jullie zouden ord zijn zij zouden ord zijn jij or 52 forms ontsporen 128 +
605 ingen ingend ongen ik ing jij ingt hij ingt wij ingen jullie ingen zij ingen ik ben ongen jij bent ongen hij is ongen wij zijn ongen jullie zijn ongen zij zijn ongen ik ong jij ong hij ong wij ongen jullie ongen zij ongen ik was ongen jij was ongen hij was ongen wij waren ongen jullie waren ongen zij waren ongen ik zal ingen jij zult ingen hij zal ingen wij zullen ingen jullie zullen ingen zij zullen ingen ik zal ongen zijn jij zult ongen zijn hij zal ongen zijn wij zullen ongen zijn jullie zullen ongen zijn zij zullen ongen zijn ik zou ingen jij zou ingen hij zou ingen wij zouden ingen jullie zouden ingen zij zouden ingen ik zou ongen zijn jij zou ongen zijn hij zou ongen zijn wij zouden ongen zijn jullie zouden ongen zijn zij zouden ongen zijn jij ing 52 forms ontspringen 128 +
607 aan aand aan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik ben aan jij bent aan hij is aan wij zijn aan jullie zijn aan zij zijn aan ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik was aan jij was aan hij was aan wij waren aan jullie waren aan zij waren aan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal aan zijn jij zult aan zijn hij zal aan zijn wij zullen aan zijn jullie zullen aan zijn zij zullen aan zijn ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou aan zijn jij zou aan zijn hij zou aan zijn wij zouden aan zijn jullie zouden aan zijn zij zouden aan zijn jij a 52 forms ontstaan 128 +
609 angen angend angen ik ang jij angt hij angt wij angen jullie angen zij angen ik heb angen jij hebt angen hij heeft angen wij hebben angen jullie hebben angen zij hebben angen ik ing jij ing hij ing wij ingen jullie ingen zij ingen ik had angen jij had angen hij had angen wij hadden angen jullie hadden angen zij hadden angen ik zal angen jij zult angen hij zal angen wij zullen angen jullie zullen angen zij zullen angen ik zal angen hebben jij zult angen hebben hij zal angen hebben wij zullen angen hebben jullie zullen angen hebben zij zullen angen hebben ik zou angen jij zou angen hij zou angen wij zouden angen jullie zouden angen zij zouden angen ik zou angen hebben jij zou angen hebben hij zou angen hebben wij zouden angen hebben jullie zouden angen hebben zij zouden angen hebben jij ang 52 forms ontvangen 128 +
611 en end # ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik ben # jij bent # hij is # wij zijn # jullie zijn # zij zijn # ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was # jij was # hij was # wij waren # jullie waren # zij waren # ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal # zijn jij zult # zijn hij zal # zijn wij zullen # zijn jullie zullen # zijn zij zullen # zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou # zijn jij zou # zijn hij zou # zijn wij zouden # zijn jullie zouden # zijn zij zouden # zijn jij # 52 forms ontvluchten 128 +
613 ken kend akt ik ak jij akt hij akt wij ken jullie ken zij ken ik ben akt jij bent akt hij is akt wij zijn akt jullie zijn akt zij zijn akt ik akte jij akte hij akte wij akten jullie akten zij akten ik was akt jij was akt hij was akt wij waren akt jullie waren akt zij waren akt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal akt zijn jij zult akt zijn hij zal akt zijn wij zullen akt zijn jullie zullen akt zijn zij zullen akt zijn ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou akt zijn jij zou akt zijn hij zou akt zijn wij zouden akt zijn jullie zouden akt zijn zij zouden akt zijn jij ak 52 forms ontwaken 128 +
615 ggen ggend gd ik g jij gt hij gt wij ggen jullie ggen zij ggen ik heb gd jij hebt gd hij heeft gd wij hebben gd jullie hebben gd zij hebben gd ik i gde jij i gde hij i gde wij ien gden jullie ien gden zij ien gden ik had gd jij had gd hij had gd wij hadden gd jullie hadden gd zij hadden gd ik zal ggen jij zult ggen hij zal ggen wij zullen ggen jullie zullen ggen zij zullen ggen ik zal gd hebben jij zult gd hebben hij zal gd hebben wij zullen gd hebben jullie zullen gd hebben zij zullen gd hebben ik zou ggen jij zou ggen hij zou ggen wij zouden ggen jullie zouden ggen zij zouden ggen ik zou gd hebben jij zou gd hebben hij zou gd hebben wij zouden gd hebben jullie zouden gd hebben zij zouden gd hebben jij g 58 forms ontzeggen 128 +
617 doen doend gedaan ik doe # jij doet # hij doet # wij doen # jullie doen # zij doen # ik heb gedaan jij hebt gedaan hij heeft gedaan wij hebben gedaan jullie hebben gedaan zij hebben gedaan ik deed # jij deed # hij deed # wij deden # jullie deden # zij deden # ik had gedaan jij had gedaan hij had gedaan wij hadden gedaan jullie hadden gedaan zij hadden gedaan ik zal doen jij zult doen hij zal doen wij zullen doen jullie zullen doen zij zullen doen ik zal gedaan hebben jij zult gedaan hebben hij zal gedaan hebben wij zullen gedaan hebben jullie zullen gedaan hebben zij zullen gedaan hebben ik zou doen jij zou doen hij zou doen wij zouden doen jullie zouden doen zij zouden doen ik zou gedaan hebben jij zou gedaan hebben hij zou gedaan hebben wij zouden gedaan hebben jullie zouden gedaan hebben zij zouden gedaan hebben jij doe # 52 forms overdoen 128 +
619 drijven drijvend gedreven ik drijf # jij drijft # hij drijft # wij drijven # jullie drijven # zij drijven # ik heb gedreven jij hebt gedreven hij heeft gedreven wij hebben gedreven jullie hebben gedreven zij hebben gedreven ik dreef # jij dreef # hij dreef # wij dreven # jullie dreven # zij dreven # ik had gedreven jij had gedreven hij had gedreven wij hadden gedreven jullie hadden gedreven zij hadden gedreven ik zal drijven jij zult drijven hij zal drijven wij zullen drijven jullie zullen drijven zij zullen drijven ik zal gedreven hebben jij zult gedreven hebben hij zal gedreven hebben wij zullen gedreven hebben jullie zullen gedreven hebben zij zullen gedreven hebben ik zou drijven jij zou drijven hij zou drijven wij zouden drijven jullie zouden drijven zij zouden drijven ik zou gedreven hebben jij zou gedreven hebben hij zou gedreven hebben wij zouden gedreven hebben jullie zouden gedreven hebben zij zouden gedreven hebben jij drijf # 52 forms overdrijven 128 +
621 stemmen stemmend gestemd ik stem # jij stemt # hij stemt # wij stemmen # jullie stemmen # zij stemmen # ik heb gestemd jij hebt gestemd hij heeft gestemd wij hebben gestemd jullie hebben gestemd zij hebben gestemd ik stemde # jij stemde # hij stemde # wij stemden # jullie stemden # zij stemden # ik had gestemd jij had gestemd hij had gestemd wij hadden gestemd jullie hadden gestemd zij hadden gestemd ik zal stemmen jij zult stemmen hij zal stemmen wij zullen stemmen jullie zullen stemmen zij zullen stemmen ik zal gestemd hebben jij zult gestemd hebben hij zal gestemd hebben wij zullen gestemd hebben jullie zullen gestemd hebben zij zullen gestemd hebben ik zou stemmen jij zou stemmen hij zou stemmen wij zouden stemmen jullie zouden stemmen zij zouden stemmen ik zou gestemd hebben jij zou gestemd hebben hij zou gestemd hebben wij zouden gestemd hebben jullie zouden gestemd hebben zij zouden gestemd hebben jij stem # 52 forms overeenstemmen 128 +
623 geven gevend gegeven ik geef # jij geeft # hij geeft # wij geven # jullie geven # zij geven # ik heb gegeven jij hebt gegeven hij heeft gegeven wij hebben gegeven jullie hebben gegeven zij hebben gegeven ik gaf # jij gaf # hij gaf # wij gaven # jullie gaven # zij gaven # ik had gegeven jij had gegeven hij had gegeven wij hadden gegeven jullie hadden gegeven zij hadden gegeven ik zal geven jij zult geven hij zal geven wij zullen geven jullie zullen geven zij zullen geven ik zal gegeven hebben jij zult gegeven hebben hij zal gegeven hebben wij zullen gegeven hebben jullie zullen gegeven hebben zij zullen gegeven hebben ik zou geven jij zou geven hij zou geven wij zouden geven jullie zouden geven zij zouden geven ik zou gegeven hebben jij zou gegeven hebben hij zou gegeven hebben wij zouden gegeven hebben jullie zouden gegeven hebben zij zouden gegeven hebben jij geef # 52 forms overgeven 128 +
625 halen halend gehaald ik haal # jij haalt # hij haalt # wij halen # jullie halen # zij halen # ik heb gehaald jij hebt gehaald hij heeft gehaald wij hebben gehaald jullie hebben gehaald zij hebben gehaald ik haalde # jij haalde # hij haalde # wij haalden # jullie haalden # zij haalden # ik had gehaald jij had gehaald hij had gehaald wij hadden gehaald jullie hadden gehaald zij hadden gehaald ik zal halen jij zult halen hij zal halen wij zullen halen jullie zullen halen zij zullen halen ik zal gehaald hebben jij zult gehaald hebben hij zal gehaald hebben wij zullen gehaald hebben jullie zullen gehaald hebben zij zullen gehaald hebben ik zou halen jij zou halen hij zou halen wij zouden halen jullie zouden halen zij zouden halen ik zou gehaald hebben jij zou gehaald hebben hij zou gehaald hebben wij zouden gehaald hebben jullie zouden gehaald hebben zij zouden gehaald hebben jij haal # 52 forms overhalen 128 +
627 komen komend komen gekomen ik kom kom # jij komt komt # hij komt komt # wij komen komen # jullie komen komen # zij komen komen # ik ben komen gekomen jij bent komen gekomen hij is komen gekomen wij zijn komen gekomen jullie zijn komen gekomen zij zijn komen gekomen ik kwam kwam # jij kwam kwam # hij kwam kwam # wij kwamen kwamen # jullie kwamen kwamen # zij kwamen kwamen # ik was komen gekomen jij was komen gekomen hij was komen gekomen wij waren komen gekomen jullie waren komen gekomen zij waren komen gekomen ik zal komen jij zult komen hij zal komen wij zullen komen jullie zullen komen zij zullen komen ik zal komen gekomen zijn jij zult komen gekomen zijn hij zal komen gekomen zijn wij zullen komen gekomen zijn jullie zullen komen gekomen zijn zij zullen komen gekomen zijn ik zou komen jij zou komen hij zou komen wij zouden komen jullie zouden komen zij zouden komen ik zou komen gekomen zijn jij zou komen gekomen zijn hij zou komen gekomen zijn wij zouden komen... overkomen 128 +
629 leggen leggend legd gelegd ik leg leg # jij legt legt # hij legt legt # wij leggen leggen # jullie leggen leggen # zij leggen leggen # ik heb legd gelegd jij hebt legd gelegd hij heeft legd gelegd wij hebben legd gelegd jullie hebben legd gelegd zij hebben legd gelegd ik legde legde # jij legde legde # hij legde legde # wij legden legden # jullie legden legden # zij legden legden # ik had legd gelegd jij had legd gelegd hij had legd gelegd wij hadden legd gelegd jullie hadden legd gelegd zij hadden legd gelegd ik zal leggen jij zult leggen hij zal leggen wij zullen leggen jullie zullen leggen zij zullen leggen ik zal legd gelegd hebben jij zult legd gelegd hebben hij zal legd gelegd hebben wij zullen legd gelegd hebben jullie zullen legd gelegd hebben zij zullen legd gelegd hebben ik zou leggen jij zou leggen hij zou leggen wij zouden leggen jullie zouden leggen zij zouden leggen ik zou legd gelegd hebben jij zou legd gelegd hebben hij zou legd gelegd hebben wij zouden... overleggen 128 +
631 ijden ijdend eden ik ijd jij ijdt hij ijdt wij ijden jullie ijden zij ijden ik ben eden jij bent eden hij is eden wij zijn eden jullie zijn eden zij zijn eden ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik was eden jij was eden hij was eden wij waren eden jullie waren eden zij waren eden ik zal ijden jij zult ijden hij zal ijden wij zullen ijden jullie zullen ijden zij zullen ijden ik zal eden zijn jij zult eden zijn hij zal eden zijn wij zullen eden zijn jullie zullen eden zijn zij zullen eden zijn ik zou ijden jij zou ijden hij zou ijden wij zouden ijden jullie zouden ijden zij zouden ijden ik zou eden zijn jij zou eden zijn hij zou eden zijn wij zouden eden zijn jullie zouden eden zijn zij zouden eden zijn jij ijd 52 forms overlijden 128 +
633 plaatsen plaatsend geplaatst ik plaats # jij plaatst # hij plaatst # wij plaatsen # jullie plaatsen # zij plaatsen # ik heb geplaatst jij hebt geplaatst hij heeft geplaatst wij hebben geplaatst jullie hebben geplaatst zij hebben geplaatst ik plaatste # jij plaatste # hij plaatste # wij plaatsten # jullie plaatsten # zij plaatsten # ik had geplaatst jij had geplaatst hij had geplaatst wij hadden geplaatst jullie hadden geplaatst zij hadden geplaatst ik zal plaatsen jij zult plaatsen hij zal plaatsen wij zullen plaatsen jullie zullen plaatsen zij zullen plaatsen ik zal geplaatst hebben jij zult geplaatst hebben hij zal geplaatst hebben wij zullen geplaatst hebben jullie zullen geplaatst hebben zij zullen geplaatst hebben ik zou plaatsen jij zou plaatsen hij zou plaatsen wij zouden plaatsen jullie zouden plaatsen zij zouden plaatsen ik zou geplaatst hebben jij zou geplaatst hebben hij zou geplaatst hebben wij zouden geplaatst hebben jullie zouden geplaatst hebben zij... overplaatsen 128 +
635 planten plantend geplant ik plant # jij plant # hij plant # wij planten # jullie planten # zij planten # ik heb geplant jij hebt geplant hij heeft geplant wij hebben geplant jullie hebben geplant zij hebben geplant ik plantte # jij plantte # hij plantte # wij plantten # jullie plantten # zij plantten # ik had geplant jij had geplant hij had geplant wij hadden geplant jullie hadden geplant zij hadden geplant ik zal planten jij zult planten hij zal planten wij zullen planten jullie zullen planten zij zullen planten ik zal geplant hebben jij zult geplant hebben hij zal geplant hebben wij zullen geplant hebben jullie zullen geplant hebben zij zullen geplant hebben ik zou planten jij zou planten hij zou planten wij zouden planten jullie zouden planten zij zouden planten ik zou geplant hebben jij zou geplant hebben hij zou geplant hebben wij zouden geplant hebben jullie zouden geplant hebben zij zouden geplant hebben jij plant # 52 forms overplanten 128 +
637 schrijden schrijdend geschreden ik schrijd # jij schrijdt # hij schrijdt # wij schrijden # jullie schrijden # zij schrijden # ik heb geschreden jij hebt geschreden hij heeft geschreden wij hebben geschreden jullie hebben geschreden zij hebben geschreden ik schreed # jij schreed # hij schreed # wij schreden # jullie schreden # zij schreden # ik had geschreden jij had geschreden hij had geschreden wij hadden geschreden jullie hadden geschreden zij hadden geschreden ik zal schrijden jij zult schrijden hij zal schrijden wij zullen schrijden jullie zullen schrijden zij zullen schrijden ik zal geschreden hebben jij zult geschreden hebben hij zal geschreden hebben wij zullen geschreden hebben jullie zullen geschreden hebben zij zullen geschreden hebben ik zou schrijden jij zou schrijden hij zou schrijden wij zouden schrijden jullie zouden schrijden zij zouden schrijden ik zou geschreden hebben jij zou geschreden hebben hij zou geschreden hebben wij zouden geschreden hebben... overschrijden 128 +
639 schrijven schrijvend schreven geschreven ik schrijf schrijf # jij schrijft schrijft # hij schrijft schrijft # wij schrijven schrijven # jullie schrijven schrijven # zij schrijven schrijven # ik heb schreven geschreven jij hebt schreven geschreven hij heeft schreven geschreven wij hebben schreven geschreven jullie hebben schreven geschreven zij hebben schreven geschreven ik schreef schreef # jij schreef schreef # hij schreef schreef # wij schreven schreven # jullie schreven schreven # zij schreven schreven # ik had schreven geschreven jij had schreven geschreven hij had schreven geschreven wij hadden schreven geschreven jullie hadden schreven geschreven zij hadden schreven geschreven ik zal schrijven jij zult schrijven hij zal schrijven wij zullen schrijven jullie zullen schrijven zij zullen schrijven ik zal schreven geschreven hebben jij zult schreven geschreven hebben hij zal schreven geschreven hebben wij zullen schreven geschreven hebben jullie zullen schreven... overschrijven 128 +
641 stappen stappend gestapt ik stap # jij stapt # hij stapt # wij stappen # jullie stappen # zij stappen # ik ben gestapt jij bent gestapt hij is gestapt wij zijn gestapt jullie zijn gestapt zij zijn gestapt ik stapte # jij stapte # hij stapte # wij stapten # jullie stapten # zij stapten # ik was gestapt jij was gestapt hij was gestapt wij waren gestapt jullie waren gestapt zij waren gestapt ik zal stappen jij zult stappen hij zal stappen wij zullen stappen jullie zullen stappen zij zullen stappen ik zal gestapt zijn jij zult gestapt zijn hij zal gestapt zijn wij zullen gestapt zijn jullie zullen gestapt zijn zij zullen gestapt zijn ik zou stappen jij zou stappen hij zou stappen wij zouden stappen jullie zouden stappen zij zouden stappen ik zou gestapt zijn jij zou gestapt zijn hij zou gestapt zijn wij zouden gestapt zijn jullie zouden gestapt zijn zij zouden gestapt zijn jij stap # 52 forms overstappen 128 +
643 stemmen stemmend stemd gestemd ik stem stem # jij stemt stemt # hij stemt stemt # wij stemmen stemmen # jullie stemmen stemmen # zij stemmen stemmen # ik heb stemd gestemd jij hebt stemd gestemd hij heeft stemd gestemd wij hebben stemd gestemd jullie hebben stemd gestemd zij hebben stemd gestemd ik stemde stemde # jij stemde stemde # hij stemde stemde # wij stemden stemden # jullie stemden stemden # zij stemden stemden # ik had stemd gestemd jij had stemd gestemd hij had stemd gestemd wij hadden stemd gestemd jullie hadden stemd gestemd zij hadden stemd gestemd ik zal stemmen jij zult stemmen hij zal stemmen wij zullen stemmen jullie zullen stemmen zij zullen stemmen ik zal stemd gestemd hebben jij zult stemd gestemd hebben hij zal stemd gestemd hebben wij zullen stemd gestemd hebben jullie zullen stemd gestemd hebben zij zullen stemd gestemd hebben ik zou stemmen jij zou stemmen hij zou stemmen wij zouden stemmen jullie zouden stemmen zij zouden stemmen ik zou stemd... overstemmen 128 +
645 eden edend eden ik eed jij eedt hij eedt wij eden jullie eden zij eden ik heb eden jij hebt eden hij heeft eden wij hebben eden jullie hebben eden zij hebben eden ik ad jij ad hij ad wij aden jullie aden zij aden ik had eden jij had eden hij had eden wij hadden eden jullie hadden eden zij hadden eden ik zal eden jij zult eden hij zal eden wij zullen eden jullie zullen eden zij zullen eden ik zal eden hebben jij zult eden hebben hij zal eden hebben wij zullen eden hebben jullie zullen eden hebben zij zullen eden hebben ik zou eden jij zou eden hij zou eden wij zouden eden jullie zouden eden zij zouden eden ik zou eden hebben jij zou eden hebben hij zou eden hebben wij zouden eden hebben jullie zouden eden hebben zij zouden eden hebben jij eed 52 forms overtreden 128 +
647 effen effend offen ik ef jij eft hij eft wij effen jullie effen zij effen ik heb offen jij hebt offen hij heeft offen wij hebben offen jullie hebben offen zij hebben offen ik of jij of hij of wij offen jullie offen zij offen ik had offen jij had offen hij had offen wij hadden offen jullie hadden offen zij hadden offen ik zal effen jij zult effen hij zal effen wij zullen effen jullie zullen effen zij zullen effen ik zal offen hebben jij zult offen hebben hij zal offen hebben wij zullen offen hebben jullie zullen offen hebben zij zullen offen hebben ik zou effen jij zou effen hij zou effen wij zouden effen jullie zouden effen zij zouden effen ik zou offen hebben jij zou offen hebben hij zou offen hebben wij zouden offen hebben jullie zouden offen hebben zij zouden offen hebben jij ef 52 forms overtreffen 128 +
649 allen allend allen ik al jij alt hij alt wij allen jullie allen zij allen ik heb allen jij hebt allen hij heeft allen wij hebben allen jullie hebben allen zij hebben allen ik iel jij iel hij iel wij ielen jullie ielen zij ielen ik had allen jij had allen hij had allen wij hadden allen jullie hadden allen zij hadden allen ik zal allen jij zult allen hij zal allen wij zullen allen jullie zullen allen zij zullen allen ik zal allen hebben jij zult allen hebben hij zal allen hebben wij zullen allen hebben jullie zullen allen hebben zij zullen allen hebben ik zou allen jij zou allen hij zou allen wij zouden allen jullie zouden allen zij zouden allen ik zou allen hebben jij zou allen hebben hij zou allen hebben wij zouden allen hebben jullie zouden allen hebben zij zouden allen hebben jij al 52 forms overvallen 128 +
651 werken werkend gewerkt ik werk # jij werkt # hij werkt # wij werken # jullie werken # zij werken # ik heb gewerkt jij hebt gewerkt hij heeft gewerkt wij hebben gewerkt jullie hebben gewerkt zij hebben gewerkt ik werkte # jij werkte # hij werkte # wij werkten # jullie werkten # zij werkten # ik had gewerkt jij had gewerkt hij had gewerkt wij hadden gewerkt jullie hadden gewerkt zij hadden gewerkt ik zal werken jij zult werken hij zal werken wij zullen werken jullie zullen werken zij zullen werken ik zal gewerkt hebben jij zult gewerkt hebben hij zal gewerkt hebben wij zullen gewerkt hebben jullie zullen gewerkt hebben zij zullen gewerkt hebben ik zou werken jij zou werken hij zou werken wij zouden werken jullie zouden werken zij zouden werken ik zou gewerkt hebben jij zou gewerkt hebben hij zou gewerkt hebben wij zouden gewerkt hebben jullie zouden gewerkt hebben zij zouden gewerkt hebben jij werk # 52 forms overwerken 128 +
653 winteren winterend gewinterd ik winter # jij wintert # hij wintert # wij winteren # jullie winteren # zij winteren # ik heb gewinterd jij hebt gewinterd hij heeft gewinterd wij hebben gewinterd jullie hebben gewinterd zij hebben gewinterd ik winterde # jij winterde # hij winterde # wij winterden # jullie winterden # zij winterden # ik had gewinterd jij had gewinterd hij had gewinterd wij hadden gewinterd jullie hadden gewinterd zij hadden gewinterd ik zal winteren jij zult winteren hij zal winteren wij zullen winteren jullie zullen winteren zij zullen winteren ik zal gewinterd hebben jij zult gewinterd hebben hij zal gewinterd hebben wij zullen gewinterd hebben jullie zullen gewinterd hebben zij zullen gewinterd hebben ik zou winteren jij zou winteren hij zou winteren wij zouden winteren jullie zouden winteren zij zouden winteren ik zou gewinterd hebben jij zou gewinterd hebben hij zou gewinterd hebben wij zouden gewinterd hebben jullie zouden gewinterd hebben zij... overwinteren 128 +
655 zetten zettend gezet ik zet # jij zet # hij zet # wij zetten # jullie zetten # zij zetten # ik heb gezet jij hebt gezet hij heeft gezet wij hebben gezet jullie hebben gezet zij hebben gezet ik zette # jij zette # hij zette # wij zetten # jullie zetten # zij zetten # ik had gezet jij had gezet hij had gezet wij hadden gezet jullie hadden gezet zij hadden gezet ik zal zetten jij zult zetten hij zal zetten wij zullen zetten jullie zullen zetten zij zullen zetten ik zal gezet hebben jij zult gezet hebben hij zal gezet hebben wij zullen gezet hebben jullie zullen gezet hebben zij zullen gezet hebben ik zou zetten jij zou zetten hij zou zetten wij zouden zetten jullie zouden zetten zij zouden zetten ik zou gezet hebben jij zou gezet hebben hij zou gezet hebben wij zouden gezet hebben jullie zouden gezet hebben zij zouden gezet hebben jij zet # 52 forms overzetten 128 +
657 zien ziend zien gezien ik zie zie # jij ziet ziet # hij ziet ziet # wij zien zien # jullie zien zien # zij zien zien # ik heb zien gezien jij hebt zien gezien hij heeft zien gezien wij hebben zien gezien jullie hebben zien gezien zij hebben zien gezien ik zag zag # jij zag zag # hij zag zag # wij zagen zagen # jullie zagen zagen # zij zagen zagen # ik had zien gezien jij had zien gezien hij had zien gezien wij hadden zien gezien jullie hadden zien gezien zij hadden zien gezien ik zal zien jij zult zien hij zal zien wij zullen zien jullie zullen zien zij zullen zien ik zal zien gezien hebben jij zult zien gezien hebben hij zal zien gezien hebben wij zullen zien gezien hebben jullie zullen zien gezien hebben zij zullen zien gezien hebben ik zou zien jij zou zien hij zou zien wij zouden zien jullie zouden zien zij zouden zien ik zou zien gezien hebben jij zou zien gezien hebben hij zou zien gezien hebben wij zouden zien gezien hebben jullie zouden zien gezien hebben... overzien 128 +
659 ten tend ge+at ik at jij at hij at wij ten jullie ten zij ten ik heb ge+at jij hebt ge+at hij heeft ge+at wij hebben ge+at jullie hebben ge+at zij hebben ge+at ik atte jij atte hij atte wij atten jullie atten zij atten ik had ge+at jij had ge+at hij had ge+at wij hadden ge+at jullie hadden ge+at zij hadden ge+at ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ge+at hebben jij zult ge+at hebben hij zal ge+at hebben wij zullen ge+at hebben jullie zullen ge+at hebben zij zullen ge+at hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ge+at hebben jij zou ge+at hebben hij zou ge+at hebben wij zouden ge+at hebben jullie zouden ge+at hebben zij zouden ge+at hebben jij at 52 forms praten 128 +
661 en end ge+t ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik ben ge+t jij bent ge+t hij is ge+t wij zijn ge+t jullie zijn ge+t zij zijn ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was ge+t jij was ge+t hij was ge+t wij waren ge+t jullie waren ge+t zij waren ge+t ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+t zijn jij zult ge+t zijn hij zal ge+t zijn wij zullen ge+t zijn jullie zullen ge+t zijn zij zullen ge+t zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+t zijn jij zou ge+t zijn hij zou ge+t zijn wij zouden ge+t zijn jullie zouden ge+t zijn zij zouden ge+t zijn jij # 52 forms rijpen 128 +
663 draaien draaiend gedraaid ik draai # jij draait # hij draait # wij draaien # jullie draaien # zij draaien # ik heb gedraaid jij hebt gedraaid hij heeft gedraaid wij hebben gedraaid jullie hebben gedraaid zij hebben gedraaid ik draaide # jij draaide # hij draaide # wij draaiden # jullie draaiden # zij draaiden # ik had gedraaid jij had gedraaid hij had gedraaid wij hadden gedraaid jullie hadden gedraaid zij hadden gedraaid ik zal draaien jij zult draaien hij zal draaien wij zullen draaien jullie zullen draaien zij zullen draaien ik zal gedraaid hebben jij zult gedraaid hebben hij zal gedraaid hebben wij zullen gedraaid hebben jullie zullen gedraaid hebben zij zullen gedraaid hebben ik zou draaien jij zou draaien hij zou draaien wij zouden draaien jullie zouden draaien zij zouden draaien ik zou gedraaid hebben jij zou gedraaid hebben hij zou gedraaid hebben wij zouden gedraaid hebben jullie zouden gedraaid hebben zij zouden gedraaid hebben jij draai # 52 forms ronddraaien 128 +
665 hangen hangend gehangen ik hang # jij hangt # hij hangt # wij hangen # jullie hangen # zij hangen # ik heb gehangen jij hebt gehangen hij heeft gehangen wij hebben gehangen jullie hebben gehangen zij hebben gehangen ik hing # jij hing # hij hing # wij hingen # jullie hingen # zij hingen # ik had gehangen jij had gehangen hij had gehangen wij hadden gehangen jullie hadden gehangen zij hadden gehangen ik zal hangen jij zult hangen hij zal hangen wij zullen hangen jullie zullen hangen zij zullen hangen ik zal gehangen hebben jij zult gehangen hebben hij zal gehangen hebben wij zullen gehangen hebben jullie zullen gehangen hebben zij zullen gehangen hebben ik zou hangen jij zou hangen hij zou hangen wij zouden hangen jullie zouden hangen zij zouden hangen ik zou gehangen hebben jij zou gehangen hebben hij zou gehangen hebben wij zouden gehangen hebben jullie zouden gehangen hebben zij zouden gehangen hebben jij hang # 52 forms samenhangen 128 +
667 vatten vattend gevat ik vat # jij vat # hij vat # wij vatten # jullie vatten # zij vatten # ik heb gevat jij hebt gevat hij heeft gevat wij hebben gevat jullie hebben gevat zij hebben gevat ik vatte # jij vatte # hij vatte # wij vatten # jullie vatten # zij vatten # ik had gevat jij had gevat hij had gevat wij hadden gevat jullie hadden gevat zij hadden gevat ik zal vatten jij zult vatten hij zal vatten wij zullen vatten jullie zullen vatten zij zullen vatten ik zal gevat hebben jij zult gevat hebben hij zal gevat hebben wij zullen gevat hebben jullie zullen gevat hebben zij zullen gevat hebben ik zou vatten jij zou vatten hij zou vatten wij zouden vatten jullie zouden vatten zij zouden vatten ik zou gevat hebben jij zou gevat hebben hij zou gevat hebben wij zouden gevat hebben jullie zouden gevat hebben zij zouden gevat hebben jij vat # 52 forms samenvatten 128 +
669 den dend ge+ad ik ad jij adt hij adt wij den jullie den zij den ik heb ge+ad jij hebt ge+ad hij heeft ge+ad wij hebben ge+ad jullie hebben ge+ad zij hebben ge+ad ik adde jij adde hij adde wij adden jullie adden zij adden ik had ge+ad jij had ge+ad hij had ge+ad wij hadden ge+ad jullie hadden ge+ad zij hadden ge+ad ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+ad hebben jij zult ge+ad hebben hij zal ge+ad hebben wij zullen ge+ad hebben jullie zullen ge+ad hebben zij zullen ge+ad hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+ad hebben jij zou ge+ad hebben hij zou ge+ad hebben wij zouden ge+ad hebben jullie zouden ge+ad hebben zij zouden ge+ad hebben jij ad 52 forms schaden 128 +
671 men mend ge+amd ik am jij amt hij amt wij men jullie men zij men ik heb ge+amd jij hebt ge+amd hij heeft ge+amd wij hebben ge+amd jullie hebben ge+amd zij hebben ge+amd ik amde jij amde hij amde wij amden jullie amden zij amden ik had ge+amd jij had ge+amd hij had ge+amd wij hadden ge+amd jullie hadden ge+amd zij hadden ge+amd ik zal men jij zult men hij zal men wij zullen men jullie zullen men zij zullen men ik zal ge+amd hebben jij zult ge+amd hebben hij zal ge+amd hebben wij zullen ge+amd hebben jullie zullen ge+amd hebben zij zullen ge+amd hebben ik zou men jij zou men hij zou men wij zouden men jullie zouden men zij zouden men ik zou ge+amd hebben jij zou ge+amd hebben hij zou ge+amd hebben wij zouden ge+amd hebben jullie zouden ge+amd hebben zij zouden ge+amd hebben jij am 52 forms schamen 128 +
673 ren rend ge+ard ik ar jij art hij art wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+ard jij hebt ge+ard hij heeft ge+ard wij hebben ge+ard jullie hebben ge+ard zij hebben ge+ard ik arde jij arde hij arde wij arden jullie arden zij arden ik had ge+ard jij had ge+ard hij had ge+ard wij hadden ge+ard jullie hadden ge+ard zij hadden ge+ard ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+ard hebben jij zult ge+ard hebben hij zal ge+ard hebben wij zullen ge+ard hebben jullie zullen ge+ard hebben zij zullen ge+ard hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+ard hebben jij zou ge+ard hebben hij zou ge+ard hebben wij zouden ge+ard hebben jullie zouden ge+ard hebben zij zouden ge+ard hebben jij ar 52 forms scharen 128 +
675 enden endend ge+onden ik end jij endt hij endt wij enden jullie enden zij enden ik heb ge+onden jij hebt ge+onden hij heeft ge+onden wij hebben ge+onden jullie hebben ge+onden zij hebben ge+onden ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had ge+onden jij had ge+onden hij had ge+onden wij hadden ge+onden jullie hadden ge+onden zij hadden ge+onden ik zal enden jij zult enden hij zal enden wij zullen enden jullie zullen enden zij zullen enden ik zal ge+onden hebben jij zult ge+onden hebben hij zal ge+onden hebben wij zullen ge+onden hebben jullie zullen ge+onden hebben zij zullen ge+onden hebben ik zou enden jij zou enden hij zou enden wij zouden enden jullie zouden enden zij zouden enden ik zou ge+onden hebben jij zou ge+onden hebben hij zou ge+onden hebben wij zouden ge+onden hebben jullie zouden ge+onden hebben zij zouden ge+onden hebben jij end 52 forms schenden 128 +
677 enken enkend ge+onken ik enk jij enkt hij enkt wij enken jullie enken zij enken ik heb ge+onken jij hebt ge+onken hij heeft ge+onken wij hebben ge+onken jullie hebben ge+onken zij hebben ge+onken ik onk jij onk hij onk wij onken jullie onken zij onken ik had ge+onken jij had ge+onken hij had ge+onken wij hadden ge+onken jullie hadden ge+onken zij hadden ge+onken ik zal enken jij zult enken hij zal enken wij zullen enken jullie zullen enken zij zullen enken ik zal ge+onken hebben jij zult ge+onken hebben hij zal ge+onken hebben wij zullen ge+onken hebben jullie zullen ge+onken hebben zij zullen ge+onken hebben ik zou enken jij zou enken hij zou enken wij zouden enken jullie zouden enken zij zouden enken ik zou ge+onken hebben jij zou ge+onken hebben hij zou ge+onken hebben wij zouden ge+onken hebben jullie zouden ge+onken hebben zij zouden ge+onken hebben jij enk 52 forms schenken 128 +
679 eppen eppend ge+apen ik ep jij ept hij ept wij eppen jullie eppen zij eppen ik heb ge+apen jij hebt ge+apen hij heeft ge+apen wij hebben ge+apen jullie hebben ge+apen zij hebben ge+apen ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik had ge+apen jij had ge+apen hij had ge+apen wij hadden ge+apen jullie hadden ge+apen zij hadden ge+apen ik zal eppen jij zult eppen hij zal eppen wij zullen eppen jullie zullen eppen zij zullen eppen ik zal ge+apen hebben jij zult ge+apen hebben hij zal ge+apen hebben wij zullen ge+apen hebben jullie zullen ge+apen hebben zij zullen ge+apen hebben ik zou eppen jij zou eppen hij zou eppen wij zouden eppen jullie zouden eppen zij zouden eppen ik zou ge+apen hebben jij zou ge+apen hebben hij zou ge+apen hebben wij zouden ge+apen hebben jullie zouden ge+apen hebben zij zouden ge+apen hebben jij ep 52 forms scheppen 128 +
681 eren erend ge+oren ik eer jij eert hij eert wij eren jullie eren zij eren ik heb ge+oren jij hebt ge+oren hij heeft ge+oren wij hebben ge+oren jullie hebben ge+oren zij hebben ge+oren ik oor jij oor hij oor wij oren jullie oren zij oren ik had ge+oren jij had ge+oren hij had ge+oren wij hadden ge+oren jullie hadden ge+oren zij hadden ge+oren ik zal eren jij zult eren hij zal eren wij zullen eren jullie zullen eren zij zullen eren ik zal ge+oren hebben jij zult ge+oren hebben hij zal ge+oren hebben wij zullen ge+oren hebben jullie zullen ge+oren hebben zij zullen ge+oren hebben ik zou eren jij zou eren hij zou eren wij zouden eren jullie zouden eren zij zouden eren ik zou ge+oren hebben jij zou ge+oren hebben hij zou ge+oren hebben wij zouden ge+oren hebben jullie zouden ge+oren hebben zij zouden ge+oren hebben jij eer 52 forms scheren 128 +
683 ieten ietend ge+oten ik iet jij iet hij iet wij ieten jullie ieten zij ieten ik heb ge+oten jij hebt ge+oten hij heeft ge+oten wij hebben ge+oten jullie hebben ge+oten zij hebben ge+oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik had ge+oten jij had ge+oten hij had ge+oten wij hadden ge+oten jullie hadden ge+oten zij hadden ge+oten ik zal ieten jij zult ieten hij zal ieten wij zullen ieten jullie zullen ieten zij zullen ieten ik zal ge+oten hebben jij zult ge+oten hebben hij zal ge+oten hebben wij zullen ge+oten hebben jullie zullen ge+oten hebben zij zullen ge+oten hebben ik zou ieten jij zou ieten hij zou ieten wij zouden ieten jullie zouden ieten zij zouden ieten ik zou ge+oten hebben jij zou ge+oten hebben hij zou ge+oten hebben wij zouden ge+oten hebben jullie zouden ge+oten hebben zij zouden ge+oten hebben jij iet 52 forms schieten 128 +
685 ijnen ijnend ge+enen ik ijn jij ijnt hij ijnt wij ijnen jullie ijnen zij ijnen ik heb ge+enen jij hebt ge+enen hij heeft ge+enen wij hebben ge+enen jullie hebben ge+enen zij hebben ge+enen ik een jij een hij een wij enen jullie enen zij enen ik had ge+enen jij had ge+enen hij had ge+enen wij hadden ge+enen jullie hadden ge+enen zij hadden ge+enen ik zal ijnen jij zult ijnen hij zal ijnen wij zullen ijnen jullie zullen ijnen zij zullen ijnen ik zal ge+enen hebben jij zult ge+enen hebben hij zal ge+enen hebben wij zullen ge+enen hebben jullie zullen ge+enen hebben zij zullen ge+enen hebben ik zou ijnen jij zou ijnen hij zou ijnen wij zouden ijnen jullie zouden ijnen zij zouden ijnen ik zou ge+enen hebben jij zou ge+enen hebben hij zou ge+enen hebben wij zouden ge+enen hebben jullie zouden ge+enen hebben zij zouden ge+enen hebben jij ijn 52 forms schijnen 128 +
687 ijten ijtend ge+eten ik ijt jij ijt hij ijt wij ijten jullie ijten zij ijten ik heb ge+eten jij hebt ge+eten hij heeft ge+eten wij hebben ge+eten jullie hebben ge+eten zij hebben ge+eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik had ge+eten jij had ge+eten hij had ge+eten wij hadden ge+eten jullie hadden ge+eten zij hadden ge+eten ik zal ijten jij zult ijten hij zal ijten wij zullen ijten jullie zullen ijten zij zullen ijten ik zal ge+eten hebben jij zult ge+eten hebben hij zal ge+eten hebben wij zullen ge+eten hebben jullie zullen ge+eten hebben zij zullen ge+eten hebben ik zou ijten jij zou ijten hij zou ijten wij zouden ijten jullie zouden ijten zij zouden ijten ik zou ge+eten hebben jij zou ge+eten hebben hij zou ge+eten hebben wij zouden ge+eten hebben jullie zouden ge+eten hebben zij zouden ge+eten hebben jij ijt 52 forms schijten 128 +
689 ijden ijdend ge+eden ik ijd jij ijdt hij ijdt wij ijden jullie ijden zij ijden ik heb ge+eden jij hebt ge+eden hij heeft ge+eden wij hebben ge+eden jullie hebben ge+eden zij hebben ge+eden ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had ge+eden jij had ge+eden hij had ge+eden wij hadden ge+eden jullie hadden ge+eden zij hadden ge+eden ik zal ijden jij zult ijden hij zal ijden wij zullen ijden jullie zullen ijden zij zullen ijden ik zal ge+eden hebben jij zult ge+eden hebben hij zal ge+eden hebben wij zullen ge+eden hebben jullie zullen ge+eden hebben zij zullen ge+eden hebben ik zou ijden jij zou ijden hij zou ijden wij zouden ijden jullie zouden ijden zij zouden ijden ik zou ge+eden hebben jij zou ge+eden hebben hij zou ge+eden hebben wij zouden ge+eden hebben jullie zouden ge+eden hebben zij zouden ge+eden hebben jij ijd 52 forms schrijden 128 +
691 ijven ijvend ge+even ik ijf jij ijft hij ijft wij ijven jullie ijven zij ijven ik heb ge+even jij hebt ge+even hij heeft ge+even wij hebben ge+even jullie hebben ge+even zij hebben ge+even ik eef jij eef hij eef wij even jullie even zij even ik had ge+even jij had ge+even hij had ge+even wij hadden ge+even jullie hadden ge+even zij hadden ge+even ik zal ijven jij zult ijven hij zal ijven wij zullen ijven jullie zullen ijven zij zullen ijven ik zal ge+even hebben jij zult ge+even hebben hij zal ge+even hebben wij zullen ge+even hebben jullie zullen ge+even hebben zij zullen ge+even hebben ik zou ijven jij zou ijven hij zou ijven wij zouden ijven jullie zouden ijven zij zouden ijven ik zou ge+even hebben jij zou ge+even hebben hij zou ge+even hebben wij zouden ge+even hebben jullie zouden ge+even hebben zij zouden ge+even hebben jij ijf 52 forms schrijven 128 +
693 ikken ikkend ge+okken ik ik jij ikt hij ikt wij ikken jullie ikken zij ikken ik ben ge+okken jij bent ge+okken hij is ge+okken wij zijn ge+okken jullie zijn ge+okken zij zijn ge+okken ik ok jij ok hij ok wij okken jullie okken zij okken ik was ge+okken jij was ge+okken hij was ge+okken wij waren ge+okken jullie waren ge+okken zij waren ge+okken ik zal ikken jij zult ikken hij zal ikken wij zullen ikken jullie zullen ikken zij zullen ikken ik zal ge+okken zijn jij zult ge+okken zijn hij zal ge+okken zijn wij zullen ge+okken zijn jullie zullen ge+okken zijn zij zullen ge+okken zijn ik zou ikken jij zou ikken hij zou ikken wij zouden ikken jullie zouden ikken zij zouden ikken ik zou ge+okken zijn jij zou ge+okken zijn hij zou ge+okken zijn wij zouden ge+okken zijn jullie zouden ge+okken zijn zij zouden ge+okken zijn jij ik 52 forms schrikken 128 +
695 uilen uilend ge+uild ge+olen ik uil jij uilt hij uilt wij uilen jullie uilen zij uilen ik heb ge+uild ge+olen jij hebt ge+uild ge+olen hij heeft ge+uild ge+olen wij hebben ge+uild ge+olen jullie hebben ge+uild ge+olen zij hebben ge+uild ge+olen ik ool uilde jij ool uilde hij ool uilde wij oolen uilden jullie oolen uilden zij oolen uilden ik had ge+uild ge+olen jij had ge+uild ge+olen hij had ge+uild ge+olen wij hadden ge+uild ge+olen jullie hadden ge+uild ge+olen zij hadden ge+uild ge+olen ik zal uilen jij zult uilen hij zal uilen wij zullen uilen jullie zullen uilen zij zullen uilen ik zal ge+uild ge+olen hebben jij zult ge+uild ge+olen hebben hij zal ge+uild ge+olen hebben wij zullen ge+uild ge+olen hebben jullie zullen ge+uild ge+olen hebben zij zullen ge+uild ge+olen hebben ik zou uilen jij zou uilen hij zou uilen wij zouden uilen jullie zouden uilen zij zouden uilen ik zou ge+uild ge+olen hebben jij zou ge+uild ge+olen hebben hij zou ge+uild ge+olen hebben wij... schuilen 128 +
697 uiven uivend ge+oven ik uif jij uift hij uift wij uiven jullie uiven zij uiven ik heb ge+oven jij hebt ge+oven hij heeft ge+oven wij hebben ge+oven jullie hebben ge+oven zij hebben ge+oven ik oof jij oof hij oof wij oven jullie oven zij oven ik had ge+oven jij had ge+oven hij had ge+oven wij hadden ge+oven jullie hadden ge+oven zij hadden ge+oven ik zal uiven jij zult uiven hij zal uiven wij zullen uiven jullie zullen uiven zij zullen uiven ik zal ge+oven hebben jij zult ge+oven hebben hij zal ge+oven hebben wij zullen ge+oven hebben jullie zullen ge+oven hebben zij zullen ge+oven hebben ik zou uiven jij zou uiven hij zou uiven wij zouden uiven jullie zouden uiven zij zouden uiven ik zou ge+oven hebben jij zou ge+oven hebben hij zou ge+oven hebben wij zouden ge+oven hebben jullie zouden ge+oven hebben zij zouden ge+oven hebben jij uif 52 forms schuiven 128 +
699 pen pend ge+ept ik ep jij ept hij ept wij pen jullie pen zij pen ik heb ge+ept jij hebt ge+ept hij heeft ge+ept wij hebben ge+ept jullie hebben ge+ept zij hebben ge+ept ik epte jij epte hij epte wij epten jullie epten zij epten ik had ge+ept jij had ge+ept hij had ge+ept wij hadden ge+ept jullie hadden ge+ept zij hadden ge+ept ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal ge+ept hebben jij zult ge+ept hebben hij zal ge+ept hebben wij zullen ge+ept hebben jullie zullen ge+ept hebben zij zullen ge+ept hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou ge+ept hebben jij zou ge+ept hebben hij zou ge+ept hebben wij zouden ge+ept hebben jullie zouden ge+ept hebben zij zouden ge+ept hebben jij ep 52 forms slepen 128 +
721 ren rend ge+ord ik or jij ort hij ort wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+ord jij hebt ge+ord hij heeft ge+ord wij hebben ge+ord jullie hebben ge+ord zij hebben ge+ord ik orde jij orde hij orde wij orden jullie orden zij orden ik had ge+ord jij had ge+ord hij had ge+ord wij hadden ge+ord jullie hadden ge+ord zij hadden ge+ord ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+ord hebben jij zult ge+ord hebben hij zal ge+ord hebben wij zullen ge+ord hebben jullie zullen ge+ord hebben zij zullen ge+ord hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+ord hebben jij zou ge+ord hebben hij zou ge+ord hebben wij zouden ge+ord hebben jullie zouden ge+ord hebben zij zouden ge+ord hebben jij or 52 forms smoren 128 +
723 nen nend ge+nen ik # jij t hij t wij nen jullie nen zij nen ik heb ge+nen jij hebt ge+nen hij heeft ge+nen wij hebben ge+nen jullie hebben ge+nen zij hebben ge+nen ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had ge+nen jij had ge+nen hij had ge+nen wij hadden ge+nen jullie hadden ge+nen zij hadden ge+nen ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ge+nen hebben jij zult ge+nen hebben hij zal ge+nen hebben wij zullen ge+nen hebben jullie zullen ge+nen hebben zij zullen ge+nen hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ge+nen hebben jij zou ge+nen hebben hij zou ge+nen hebben wij zouden ge+nen hebben jullie zouden ge+nen hebben zij zouden ge+nen hebben jij # 52 forms spannen 128 +
725 ijten ijtend ge+eten ik ijt jij ijt hij ijt wij ijten jullie ijten zij ijten ik ben ge+eten jij bent ge+eten hij is ge+eten wij zijn ge+eten jullie zijn ge+eten zij zijn ge+eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik was ge+eten jij was ge+eten hij was ge+eten wij waren ge+eten jullie waren ge+eten zij waren ge+eten ik zal ijten jij zult ijten hij zal ijten wij zullen ijten jullie zullen ijten zij zullen ijten ik zal ge+eten zijn jij zult ge+eten zijn hij zal ge+eten zijn wij zullen ge+eten zijn jullie zullen ge+eten zijn zij zullen ge+eten zijn ik zou ijten jij zou ijten hij zou ijten wij zouden ijten jullie zouden ijten zij zouden ijten ik zou ge+eten zijn jij zou ge+eten zijn hij zou ge+eten zijn wij zouden ge+eten zijn jullie zouden ge+eten zijn zij zouden ge+eten zijn jij ijt 52 forms splijten 128 +
727 eken ekend ge+oken ik eek jij eekt hij eekt wij eken jullie eken zij eken ik heb ge+oken jij hebt ge+oken hij heeft ge+oken wij hebben ge+oken jullie hebben ge+oken zij hebben ge+oken ik ak jij ak hij ak wij aken jullie aken zij aken ik had ge+oken jij had ge+oken hij had ge+oken wij hadden ge+oken jullie hadden ge+oken zij hadden ge+oken ik zal eken jij zult eken hij zal eken wij zullen eken jullie zullen eken zij zullen eken ik zal ge+oken hebben jij zult ge+oken hebben hij zal ge+oken hebben wij zullen ge+oken hebben jullie zullen ge+oken hebben zij zullen ge+oken hebben ik zou eken jij zou eken hij zou eken wij zouden eken jullie zouden eken zij zouden eken ik zou ge+oken hebben jij zou ge+oken hebben hij zou ge+oken hebben wij zouden ge+oken hebben jullie zouden ge+oken hebben zij zouden ge+oken hebben jij eek 52 forms spreken 128 +
729 ingen ingend ge+ongen ik ing jij ingt hij ingt wij ingen jullie ingen zij ingen ik heb ge+ongen jij hebt ge+ongen hij heeft ge+ongen wij hebben ge+ongen jullie hebben ge+ongen zij hebben ge+ongen ik ong jij ong hij ong wij ongen jullie ongen zij ongen ik had ge+ongen jij had ge+ongen hij had ge+ongen wij hadden ge+ongen jullie hadden ge+ongen zij hadden ge+ongen ik zal ingen jij zult ingen hij zal ingen wij zullen ingen jullie zullen ingen zij zullen ingen ik zal ge+ongen hebben jij zult ge+ongen hebben hij zal ge+ongen hebben wij zullen ge+ongen hebben jullie zullen ge+ongen hebben zij zullen ge+ongen hebben ik zou ingen jij zou ingen hij zou ingen wij zouden ingen jullie zouden ingen zij zouden ingen ik zou ge+ongen hebben jij zou ge+ongen hebben hij zou ge+ongen hebben wij zouden ge+ongen hebben jullie zouden ge+ongen hebben zij zouden ge+ongen hebben jij ing 52 forms springen 128 +
731 uiten uitend ge+oten ik uit jij uit hij uit wij uiten jullie uiten zij uiten ik heb ge+oten jij hebt ge+oten hij heeft ge+oten wij hebben ge+oten jullie hebben ge+oten zij hebben ge+oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik had ge+oten jij had ge+oten hij had ge+oten wij hadden ge+oten jullie hadden ge+oten zij hadden ge+oten ik zal uiten jij zult uiten hij zal uiten wij zullen uiten jullie zullen uiten zij zullen uiten ik zal ge+oten hebben jij zult ge+oten hebben hij zal ge+oten hebben wij zullen ge+oten hebben jullie zullen ge+oten hebben zij zullen ge+oten hebben ik zou uiten jij zou uiten hij zou uiten wij zouden uiten jullie zouden uiten zij zouden uiten ik zou ge+oten hebben jij zou ge+oten hebben hij zou ge+oten hebben wij zouden ge+oten hebben jullie zouden ge+oten hebben zij zouden ge+oten hebben jij uit 52 forms spruiten 128 +
733 ken kend ge+t ik # jij t hij t wij ken jullie ken zij ken ik ben ge+t jij bent ge+t hij is ge+t wij zijn ge+t jullie zijn ge+t zij zijn ge+t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was ge+t jij was ge+t hij was ge+t wij waren ge+t jullie waren ge+t zij waren ge+t ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+t zijn jij zult ge+t zijn hij zal ge+t zijn wij zullen ge+t zijn jullie zullen ge+t zijn zij zullen ge+t zijn ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+t zijn jij zou ge+t zijn hij zou ge+t zijn wij zouden ge+t zijn jullie zouden ge+t zijn zij zouden ge+t zijn jij # 52 forms stikken 128 +
735 ijken ijkend ge+eken ik ijk jij ijkt hij ijkt wij ijken jullie ijken zij ijken ik heb ge+eken jij hebt ge+eken hij heeft ge+eken wij hebben ge+eken jullie hebben ge+eken zij hebben ge+eken ik eek jij eek hij eek wij eken jullie eken zij eken ik had ge+eken jij had ge+eken hij had ge+eken wij hadden ge+eken jullie hadden ge+eken zij hadden ge+eken ik zal ijken jij zult ijken hij zal ijken wij zullen ijken jullie zullen ijken zij zullen ijken ik zal ge+eken hebben jij zult ge+eken hebben hij zal ge+eken hebben wij zullen ge+eken hebben jullie zullen ge+eken hebben zij zullen ge+eken hebben ik zou ijken jij zou ijken hij zou ijken wij zouden ijken jullie zouden ijken zij zouden ijken ik zou ge+eken hebben jij zou ge+eken hebben hij zou ge+eken hebben wij zouden ge+eken hebben jullie zouden ge+eken hebben zij zouden ge+eken hebben jij ijk 52 forms strijken 128 +
737 en end ge+d ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik ben ge+d jij bent ge+d hij is ge+d wij zijn ge+d jullie zijn ge+d zij zijn ge+d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik was ge+d jij was ge+d hij was ge+d wij waren ge+d jullie waren ge+d zij waren ge+d ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+d zijn jij zult ge+d zijn hij zal ge+d zijn wij zullen ge+d zijn jullie zullen ge+d zijn zij zullen ge+d zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+d zijn jij zou ge+d zijn hij zou ge+d zijn wij zouden ge+d zijn jullie zouden ge+d zijn zij zouden ge+d zijn jij # 52 forms struikelen 128 +
739 ren rend ge+urd ik ur jij urt hij urt wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+urd jij hebt ge+urd hij heeft ge+urd wij hebben ge+urd jullie hebben ge+urd zij hebben ge+urd ik urde jij urde hij urde wij urden jullie urden zij urden ik had ge+urd jij had ge+urd hij had ge+urd wij hadden ge+urd jullie hadden ge+urd zij hadden ge+urd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+urd hebben jij zult ge+urd hebben hij zal ge+urd hebben wij zullen ge+urd hebben jullie zullen ge+urd hebben zij zullen ge+urd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+urd hebben jij zou ge+urd hebben hij zou ge+urd hebben wij zouden ge+urd hebben jullie zouden ge+urd hebben zij zouden ge+urd hebben jij ur 52 forms sturen 128 +
741 wijzen wijzend gewezen ik wijs # jij wijst # hij wijst # wij wijzen # jullie wijzen # zij wijzen # ik heb gewezen jij hebt gewezen hij heeft gewezen wij hebben gewezen jullie hebben gewezen zij hebben gewezen ik wees # jij wees # hij wees # wij wezen # jullie wezen # zij wezen # ik had gewezen jij had gewezen hij had gewezen wij hadden gewezen jullie hadden gewezen zij hadden gewezen ik zal wijzen jij zult wijzen hij zal wijzen wij zullen wijzen jullie zullen wijzen zij zullen wijzen ik zal gewezen hebben jij zult gewezen hebben hij zal gewezen hebben wij zullen gewezen hebben jullie zullen gewezen hebben zij zullen gewezen hebben ik zou wijzen jij zou wijzen hij zou wijzen wij zouden wijzen jullie zouden wijzen zij zouden wijzen ik zou gewezen hebben jij zou gewezen hebben hij zou gewezen hebben wij zouden gewezen hebben jullie zouden gewezen hebben zij zouden gewezen hebben jij wijs # 52 forms terechtwijzen 128 +
743 betalen betalend gebetaald ik betaal # jij betaalt # hij betaalt # wij betalen # jullie betalen # zij betalen # ik heb gebetaald jij hebt gebetaald hij heeft gebetaald wij hebben gebetaald jullie hebben gebetaald zij hebben gebetaald ik betaalde # jij betaalde # hij betaalde # wij betaalden # jullie betaalden # zij betaalden # ik had gebetaald jij had gebetaald hij had gebetaald wij hadden gebetaald jullie hadden gebetaald zij hadden gebetaald ik zal betalen jij zult betalen hij zal betalen wij zullen betalen jullie zullen betalen zij zullen betalen ik zal gebetaald hebben jij zult gebetaald hebben hij zal gebetaald hebben wij zullen gebetaald hebben jullie zullen gebetaald hebben zij zullen gebetaald hebben ik zou betalen jij zou betalen hij zou betalen wij zouden betalen jullie zouden betalen zij zouden betalen ik zou gebetaald hebben jij zou gebetaald hebben hij zou gebetaald hebben wij zouden gebetaald hebben jullie zouden gebetaald hebben zij zouden gebetaald... terugbetalen 128 +
745 houden houdend gehouden ik houd # jij houdt # hij houdt # wij houden # jullie houden # zij houden # ik heb gehouden jij hebt gehouden hij heeft gehouden wij hebben gehouden jullie hebben gehouden zij hebben gehouden ik hield # jij hield # hij hield # wij hielden # jullie hielden # zij hielden # ik had gehouden jij had gehouden hij had gehouden wij hadden gehouden jullie hadden gehouden zij hadden gehouden ik zal houden jij zult houden hij zal houden wij zullen houden jullie zullen houden zij zullen houden ik zal gehouden hebben jij zult gehouden hebben hij zal gehouden hebben wij zullen gehouden hebben jullie zullen gehouden hebben zij zullen gehouden hebben ik zou houden jij zou houden hij zou houden wij zouden houden jullie zouden houden zij zouden houden ik zou gehouden hebben jij zou gehouden hebben hij zou gehouden hebben wij zouden gehouden hebben jullie zouden gehouden hebben zij zouden gehouden hebben jij houd # 52 forms terughouden 128 +
747 keren kerend gekeerd ik keer # jij keert # hij keert # wij keren # jullie keren # zij keren # ik heb gekeerd jij hebt gekeerd hij heeft gekeerd wij hebben gekeerd jullie hebben gekeerd zij hebben gekeerd ik keerde # jij keerde # hij keerde # wij keerden # jullie keerden # zij keerden # ik had gekeerd jij had gekeerd hij had gekeerd wij hadden gekeerd jullie hadden gekeerd zij hadden gekeerd ik zal keren jij zult keren hij zal keren wij zullen keren jullie zullen keren zij zullen keren ik zal gekeerd hebben jij zult gekeerd hebben hij zal gekeerd hebben wij zullen gekeerd hebben jullie zullen gekeerd hebben zij zullen gekeerd hebben ik zou keren jij zou keren hij zou keren wij zouden keren jullie zouden keren zij zouden keren ik zou gekeerd hebben jij zou gekeerd hebben hij zou gekeerd hebben wij zouden gekeerd hebben jullie zouden gekeerd hebben zij zouden gekeerd hebben jij keer # 52 forms terugkeren 128 +
749 reiken reikend gereikt ik reik # jij reikt # hij reikt # wij reiken # jullie reiken # zij reiken # ik heb gereikt jij hebt gereikt hij heeft gereikt wij hebben gereikt jullie hebben gereikt zij hebben gereikt ik reikte # jij reikte # hij reikte # wij reikten # jullie reikten # zij reikten # ik had gereikt jij had gereikt hij had gereikt wij hadden gereikt jullie hadden gereikt zij hadden gereikt ik zal reiken jij zult reiken hij zal reiken wij zullen reiken jullie zullen reiken zij zullen reiken ik zal gereikt hebben jij zult gereikt hebben hij zal gereikt hebben wij zullen gereikt hebben jullie zullen gereikt hebben zij zullen gereikt hebben ik zou reiken jij zou reiken hij zou reiken wij zouden reiken jullie zouden reiken zij zouden reiken ik zou gereikt hebben jij zou gereikt hebben hij zou gereikt hebben wij zouden gereikt hebben jullie zouden gereikt hebben zij zouden gereikt hebben jij reik # 52 forms toereiken 128 +
751 schrijven schrijvend geschreven ik schrijf # jij schrijft # hij schrijft # wij schrijven # jullie schrijven # zij schrijven # ik heb geschreven jij hebt geschreven hij heeft geschreven wij hebben geschreven jullie hebben geschreven zij hebben geschreven ik schreef # jij schreef # hij schreef # wij schreven # jullie schreven # zij schreven # ik had geschreven jij had geschreven hij had geschreven wij hadden geschreven jullie hadden geschreven zij hadden geschreven ik zal schrijven jij zult schrijven hij zal schrijven wij zullen schrijven jullie zullen schrijven zij zullen schrijven ik zal geschreven hebben jij zult geschreven hebben hij zal geschreven hebben wij zullen geschreven hebben jullie zullen geschreven hebben zij zullen geschreven hebben ik zou schrijven jij zou schrijven hij zou schrijven wij zouden schrijven jullie zouden schrijven zij zouden schrijven ik zou geschreven hebben jij zou geschreven hebben hij zou geschreven hebben wij zouden geschreven hebben... toeschrijven 128 +
753 wijden wijdend gewijd ik wijd # jij wijdt # hij wijdt # wij wijden # jullie wijden # zij wijden # ik heb gewijd jij hebt gewijd hij heeft gewijd wij hebben gewijd jullie hebben gewijd zij hebben gewijd ik wijdde # jij wijdde # hij wijdde # wij wijdden # jullie wijdden # zij wijdden # ik had gewijd jij had gewijd hij had gewijd wij hadden gewijd jullie hadden gewijd zij hadden gewijd ik zal wijden jij zult wijden hij zal wijden wij zullen wijden jullie zullen wijden zij zullen wijden ik zal gewijd hebben jij zult gewijd hebben hij zal gewijd hebben wij zullen gewijd hebben jullie zullen gewijd hebben zij zullen gewijd hebben ik zou wijden jij zou wijden hij zou wijden wij zouden wijden jullie zouden wijden zij zouden wijden ik zou gewijd hebben jij zou gewijd hebben hij zou gewijd hebben wij zouden gewijd hebben jullie zouden gewijd hebben zij zouden gewijd hebben jij wijd # 52 forms toewijden 128 +
755 zeggen zeggend gezegd ik zeg # jij zegt # hij zegt # wij zeggen # jullie zeggen # zij zeggen # ik heb gezegd jij hebt gezegd hij heeft gezegd wij hebben gezegd jullie hebben gezegd zij hebben gezegd ik zei # zegde # jij zei # zegde # hij zei # zegde # wij zeien # zegden # jullie zeien # zegden # zij zeien # zegden # ik had gezegd jij had gezegd hij had gezegd wij hadden gezegd jullie hadden gezegd zij hadden gezegd ik zal zeggen jij zult zeggen hij zal zeggen wij zullen zeggen jullie zullen zeggen zij zullen zeggen ik zal gezegd hebben jij zult gezegd hebben hij zal gezegd hebben wij zullen gezegd hebben jullie zullen gezegd hebben zij zullen gezegd hebben ik zou zeggen jij zou zeggen hij zou zeggen wij zouden zeggen jullie zouden zeggen zij zouden zeggen ik zou gezegd hebben jij zou gezegd hebben hij zou gezegd hebben wij zouden gezegd hebben jullie zouden gezegd hebben zij zouden gezegd hebben jij zeg # 58 forms toezeggen 128 +
757 ademen ademend geademd ik adem # jij ademt # hij ademt # wij ademen # jullie ademen # zij ademen # ik heb geademd jij hebt geademd hij heeft geademd wij hebben geademd jullie hebben geademd zij hebben geademd ik ademde # jij ademde # hij ademde # wij ademden # jullie ademden # zij ademden # ik had geademd jij had geademd hij had geademd wij hadden geademd jullie hadden geademd zij hadden geademd ik zal ademen jij zult ademen hij zal ademen wij zullen ademen jullie zullen ademen zij zullen ademen ik zal geademd hebben jij zult geademd hebben hij zal geademd hebben wij zullen geademd hebben jullie zullen geademd hebben zij zullen geademd hebben ik zou ademen jij zou ademen hij zou ademen wij zouden ademen jullie zouden ademen zij zouden ademen ik zou geademd hebben jij zou geademd hebben hij zou geademd hebben wij zouden geademd hebben jullie zouden geademd hebben zij zouden geademd hebben jij adem # 52 forms uitademen 128 +
759 blazen blazend geblazen ik blaas # jij blaast # hij blaast # wij blazen # jullie blazen # zij blazen # ik heb geblazen jij hebt geblazen hij heeft geblazen wij hebben geblazen jullie hebben geblazen zij hebben geblazen ik blies # jij blies # hij blies # wij bliezen # jullie bliezen # zij bliezen # ik had geblazen jij had geblazen hij had geblazen wij hadden geblazen jullie hadden geblazen zij hadden geblazen ik zal blazen jij zult blazen hij zal blazen wij zullen blazen jullie zullen blazen zij zullen blazen ik zal geblazen hebben jij zult geblazen hebben hij zal geblazen hebben wij zullen geblazen hebben jullie zullen geblazen hebben zij zullen geblazen hebben ik zou blazen jij zou blazen hij zou blazen wij zouden blazen jullie zouden blazen zij zouden blazen ik zou geblazen hebben jij zou geblazen hebben hij zou geblazen hebben wij zouden geblazen hebben jullie zouden geblazen hebben zij zouden geblazen hebben jij blaas # 52 forms uitblazen 128 +
761 breiden breidend gebreid ik breid # jij breidt # hij breidt # wij breiden # jullie breiden # zij breiden # ik heb gebreid jij hebt gebreid hij heeft gebreid wij hebben gebreid jullie hebben gebreid zij hebben gebreid ik breidde # jij breidde # hij breidde # wij breidden # jullie breidden # zij breidden # ik had gebreid jij had gebreid hij had gebreid wij hadden gebreid jullie hadden gebreid zij hadden gebreid ik zal breiden jij zult breiden hij zal breiden wij zullen breiden jullie zullen breiden zij zullen breiden ik zal gebreid hebben jij zult gebreid hebben hij zal gebreid hebben wij zullen gebreid hebben jullie zullen gebreid hebben zij zullen gebreid hebben ik zou breiden jij zou breiden hij zou breiden wij zouden breiden jullie zouden breiden zij zouden breiden ik zou gebreid hebben jij zou gebreid hebben hij zou gebreid hebben wij zouden gebreid hebben jullie zouden gebreid hebben zij zouden gebreid hebben jij breid # 52 forms uitbreiden 128 +
763 buiten buitend gebuit ik buit # jij buit # hij buit # wij buiten # jullie buiten # zij buiten # ik heb gebuit jij hebt gebuit hij heeft gebuit wij hebben gebuit jullie hebben gebuit zij hebben gebuit ik buitte # jij buitte # hij buitte # wij buitten # jullie buitten # zij buitten # ik had gebuit jij had gebuit hij had gebuit wij hadden gebuit jullie hadden gebuit zij hadden gebuit ik zal buiten jij zult buiten hij zal buiten wij zullen buiten jullie zullen buiten zij zullen buiten ik zal gebuit hebben jij zult gebuit hebben hij zal gebuit hebben wij zullen gebuit hebben jullie zullen gebuit hebben zij zullen gebuit hebben ik zou buiten jij zou buiten hij zou buiten wij zouden buiten jullie zouden buiten zij zouden buiten ik zou gebuit hebben jij zou gebuit hebben hij zou gebuit hebben wij zouden gebuit hebben jullie zouden gebuit hebben zij zouden gebuit hebben jij buit # 52 forms uitbuiten 128 +
765 dagen dagend gedaagd ik daag # jij daagt # hij daagt # wij dagen # jullie dagen # zij dagen # ik heb gedaagd jij hebt gedaagd hij heeft gedaagd wij hebben gedaagd jullie hebben gedaagd zij hebben gedaagd ik daagde # jij daagde # hij daagde # wij daagden # jullie daagden # zij daagden # ik had gedaagd jij had gedaagd hij had gedaagd wij hadden gedaagd jullie hadden gedaagd zij hadden gedaagd ik zal dagen jij zult dagen hij zal dagen wij zullen dagen jullie zullen dagen zij zullen dagen ik zal gedaagd hebben jij zult gedaagd hebben hij zal gedaagd hebben wij zullen gedaagd hebben jullie zullen gedaagd hebben zij zullen gedaagd hebben ik zou dagen jij zou dagen hij zou dagen wij zouden dagen jullie zouden dagen zij zouden dagen ik zou gedaagd hebben jij zou gedaagd hebben hij zou gedaagd hebben wij zouden gedaagd hebben jullie zouden gedaagd hebben zij zouden gedaagd hebben jij daag # 52 forms uitdagen 128 +
767 denken denkend gedacht ik denk # jij denkt # hij denkt # wij denken # jullie denken # zij denken # ik heb gedacht jij hebt gedacht hij heeft gedacht wij hebben gedacht jullie hebben gedacht zij hebben gedacht ik dacht # jij dacht # hij dacht # wij dachten # jullie dachten # zij dachten # ik had gedacht jij had gedacht hij had gedacht wij hadden gedacht jullie hadden gedacht zij hadden gedacht ik zal denken jij zult denken hij zal denken wij zullen denken jullie zullen denken zij zullen denken ik zal gedacht hebben jij zult gedacht hebben hij zal gedacht hebben wij zullen gedacht hebben jullie zullen gedacht hebben zij zullen gedacht hebben ik zou denken jij zou denken hij zou denken wij zouden denken jullie zouden denken zij zouden denken ik zou gedacht hebben jij zou gedacht hebben hij zou gedacht hebben wij zouden gedacht hebben jullie zouden gedacht hebben zij zouden gedacht hebben jij denk # 52 forms uitdenken 128 +
769 doven dovend gedoofd ik doof # jij dooft # hij dooft # wij doven # jullie doven # zij doven # ik heb gedoofd jij hebt gedoofd hij heeft gedoofd wij hebben gedoofd jullie hebben gedoofd zij hebben gedoofd ik doofde # jij doofde # hij doofde # wij doofden # jullie doofden # zij doofden # ik had gedoofd jij had gedoofd hij had gedoofd wij hadden gedoofd jullie hadden gedoofd zij hadden gedoofd ik zal doven jij zult doven hij zal doven wij zullen doven jullie zullen doven zij zullen doven ik zal gedoofd hebben jij zult gedoofd hebben hij zal gedoofd hebben wij zullen gedoofd hebben jullie zullen gedoofd hebben zij zullen gedoofd hebben ik zou doven jij zou doven hij zou doven wij zouden doven jullie zouden doven zij zouden doven ik zou gedoofd hebben jij zou gedoofd hebben hij zou gedoofd hebben wij zouden gedoofd hebben jullie zouden gedoofd hebben zij zouden gedoofd hebben jij doof # 52 forms uitdoven 128 +
771 drukken drukkend gedrukt ik druk # jij drukt # hij drukt # wij drukken # jullie drukken # zij drukken # ik heb gedrukt jij hebt gedrukt hij heeft gedrukt wij hebben gedrukt jullie hebben gedrukt zij hebben gedrukt ik drukte # jij drukte # hij drukte # wij drukten # jullie drukten # zij drukten # ik had gedrukt jij had gedrukt hij had gedrukt wij hadden gedrukt jullie hadden gedrukt zij hadden gedrukt ik zal drukken jij zult drukken hij zal drukken wij zullen drukken jullie zullen drukken zij zullen drukken ik zal gedrukt hebben jij zult gedrukt hebben hij zal gedrukt hebben wij zullen gedrukt hebben jullie zullen gedrukt hebben zij zullen gedrukt hebben ik zou drukken jij zou drukken hij zou drukken wij zouden drukken jullie zouden drukken zij zouden drukken ik zou gedrukt hebben jij zou gedrukt hebben hij zou gedrukt hebben wij zouden gedrukt hebben jullie zouden gedrukt hebben zij zouden gedrukt hebben jij druk # 52 forms uitdrukken 128 +
773 kiezen kiezend gekozen ik kies # jij kiest # hij kiest # wij kiezen # jullie kiezen # zij kiezen # ik heb gekozen jij hebt gekozen hij heeft gekozen wij hebben gekozen jullie hebben gekozen zij hebben gekozen ik koos # jij koos # hij koos # wij kozen # jullie kozen # zij kozen # ik had gekozen jij had gekozen hij had gekozen wij hadden gekozen jullie hadden gekozen zij hadden gekozen ik zal kiezen jij zult kiezen hij zal kiezen wij zullen kiezen jullie zullen kiezen zij zullen kiezen ik zal gekozen hebben jij zult gekozen hebben hij zal gekozen hebben wij zullen gekozen hebben jullie zullen gekozen hebben zij zullen gekozen hebben ik zou kiezen jij zou kiezen hij zou kiezen wij zouden kiezen jullie zouden kiezen zij zouden kiezen ik zou gekozen hebben jij zou gekozen hebben hij zou gekozen hebben wij zouden gekozen hebben jullie zouden gekozen hebben zij zouden gekozen hebben jij kies # 52 forms uitkiezen 128 +
775 kleden kledend gekleed ik kleed # jij kleedt # hij kleedt # wij kleden # jullie kleden # zij kleden # ik heb gekleed jij hebt gekleed hij heeft gekleed wij hebben gekleed jullie hebben gekleed zij hebben gekleed ik kleedde # jij kleedde # hij kleedde # wij kleedden # jullie kleedden # zij kleedden # ik had gekleed jij had gekleed hij had gekleed wij hadden gekleed jullie hadden gekleed zij hadden gekleed ik zal kleden jij zult kleden hij zal kleden wij zullen kleden jullie zullen kleden zij zullen kleden ik zal gekleed hebben jij zult gekleed hebben hij zal gekleed hebben wij zullen gekleed hebben jullie zullen gekleed hebben zij zullen gekleed hebben ik zou kleden jij zou kleden hij zou kleden wij zouden kleden jullie zouden kleden zij zouden kleden ik zou gekleed hebben jij zou gekleed hebben hij zou gekleed hebben wij zouden gekleed hebben jullie zouden gekleed hebben zij zouden gekleed hebben jij kleed # 52 forms uitkleden 128 +
777 lachen lachend gelachen ik lach # jij lacht # hij lacht # wij lachen # jullie lachen # zij lachen # ik heb gelachen jij hebt gelachen hij heeft gelachen wij hebben gelachen jullie hebben gelachen zij hebben gelachen ik lachte # jij lachte # hij lachte # wij lachten # jullie lachten # zij lachten # ik had gelachen jij had gelachen hij had gelachen wij hadden gelachen jullie hadden gelachen zij hadden gelachen ik zal lachen jij zult lachen hij zal lachen wij zullen lachen jullie zullen lachen zij zullen lachen ik zal gelachen hebben jij zult gelachen hebben hij zal gelachen hebben wij zullen gelachen hebben jullie zullen gelachen hebben zij zullen gelachen hebben ik zou lachen jij zou lachen hij zou lachen wij zouden lachen jullie zouden lachen zij zouden lachen ik zou gelachen hebben jij zou gelachen hebben hij zou gelachen hebben wij zouden gelachen hebben jullie zouden gelachen hebben zij zouden gelachen hebben jij lach # 52 forms uitlachen 128 +
779 nodigen nodigend genoodigd ik noodig # jij noodigt # hij noodigt # wij nodigen # jullie nodigen # zij nodigen # ik heb genoodigd jij hebt genoodigd hij heeft genoodigd wij hebben genoodigd jullie hebben genoodigd zij hebben genoodigd ik noodigde # jij noodigde # hij noodigde # wij noodigden # jullie noodigden # zij noodigden # ik had genoodigd jij had genoodigd hij had genoodigd wij hadden genoodigd jullie hadden genoodigd zij hadden genoodigd ik zal nodigen jij zult nodigen hij zal nodigen wij zullen nodigen jullie zullen nodigen zij zullen nodigen ik zal genoodigd hebben jij zult genoodigd hebben hij zal genoodigd hebben wij zullen genoodigd hebben jullie zullen genoodigd hebben zij zullen genoodigd hebben ik zou nodigen jij zou nodigen hij zou nodigen wij zouden nodigen jullie zouden nodigen zij zouden nodigen ik zou genoodigd hebben jij zou genoodigd hebben hij zou genoodigd hebben wij zouden genoodigd hebben jullie zouden genoodigd hebben zij zouden genoodigd... uitnodigen 128 +
781 oefenen oefenend geoefend ik oefen # jij oefent # hij oefent # wij oefenen # jullie oefenen # zij oefenen # ik heb geoefend jij hebt geoefend hij heeft geoefend wij hebben geoefend jullie hebben geoefend zij hebben geoefend ik oefende # jij oefende # hij oefende # wij oefenden # jullie oefenden # zij oefenden # ik had geoefend jij had geoefend hij had geoefend wij hadden geoefend jullie hadden geoefend zij hadden geoefend ik zal oefenen jij zult oefenen hij zal oefenen wij zullen oefenen jullie zullen oefenen zij zullen oefenen ik zal geoefend hebben jij zult geoefend hebben hij zal geoefend hebben wij zullen geoefend hebben jullie zullen geoefend hebben zij zullen geoefend hebben ik zou oefenen jij zou oefenen hij zou oefenen wij zouden oefenen jullie zouden oefenen zij zouden oefenen ik zou geoefend hebben jij zou geoefend hebben hij zou geoefend hebben wij zouden geoefend hebben jullie zouden geoefend hebben zij zouden geoefend hebben jij oefen # 52 forms uitoefenen 128 +
783 pluizen pluizend geplozen ik pluis # jij pluist # hij pluist # wij pluizen # jullie pluizen # zij pluizen # ik heb geplozen jij hebt geplozen hij heeft geplozen wij hebben geplozen jullie hebben geplozen zij hebben geplozen ik ploos # jij ploos # hij ploos # wij plozen # jullie plozen # zij plozen # ik had geplozen jij had geplozen hij had geplozen wij hadden geplozen jullie hadden geplozen zij hadden geplozen ik zal pluizen jij zult pluizen hij zal pluizen wij zullen pluizen jullie zullen pluizen zij zullen pluizen ik zal geplozen hebben jij zult geplozen hebben hij zal geplozen hebben wij zullen geplozen hebben jullie zullen geplozen hebben zij zullen geplozen hebben ik zou pluizen jij zou pluizen hij zou pluizen wij zouden pluizen jullie zouden pluizen zij zouden pluizen ik zou geplozen hebben jij zou geplozen hebben hij zou geplozen hebben wij zouden geplozen hebben jullie zouden geplozen hebben zij zouden geplozen hebben jij pluis # 52 forms uitpluizen 128 +
785 rekenen rekenend gerekend ik reken # jij rekent # hij rekent # wij rekenen # jullie rekenen # zij rekenen # ik heb gerekend jij hebt gerekend hij heeft gerekend wij hebben gerekend jullie hebben gerekend zij hebben gerekend ik rekende # jij rekende # hij rekende # wij rekenden # jullie rekenden # zij rekenden # ik had gerekend jij had gerekend hij had gerekend wij hadden gerekend jullie hadden gerekend zij hadden gerekend ik zal rekenen jij zult rekenen hij zal rekenen wij zullen rekenen jullie zullen rekenen zij zullen rekenen ik zal gerekend hebben jij zult gerekend hebben hij zal gerekend hebben wij zullen gerekend hebben jullie zullen gerekend hebben zij zullen gerekend hebben ik zou rekenen jij zou rekenen hij zou rekenen wij zouden rekenen jullie zouden rekenen zij zouden rekenen ik zou gerekend hebben jij zou gerekend hebben hij zou gerekend hebben wij zouden gerekend hebben jullie zouden gerekend hebben zij zouden gerekend hebben jij reken # 52 forms uitrekenen 128 +
787 rusten rustend gerust ik rust # jij rust # hij rust # wij rusten # jullie rusten # zij rusten # ik heb gerust jij hebt gerust hij heeft gerust wij hebben gerust jullie hebben gerust zij hebben gerust ik rustte # jij rustte # hij rustte # wij rustten # jullie rustten # zij rustten # ik had gerust jij had gerust hij had gerust wij hadden gerust jullie hadden gerust zij hadden gerust ik zal rusten jij zult rusten hij zal rusten wij zullen rusten jullie zullen rusten zij zullen rusten ik zal gerust hebben jij zult gerust hebben hij zal gerust hebben wij zullen gerust hebben jullie zullen gerust hebben zij zullen gerust hebben ik zou rusten jij zou rusten hij zou rusten wij zouden rusten jullie zouden rusten zij zouden rusten ik zou gerust hebben jij zou gerust hebben hij zou gerust hebben wij zouden gerust hebben jullie zouden gerust hebben zij zouden gerust hebben jij rust # 52 forms uitrusten 128 +
789 schakelen schakelend geschakeld ik schakel # jij schakelt # hij schakelt # wij schakelen # jullie schakelen # zij schakelen # ik heb geschakeld jij hebt geschakeld hij heeft geschakeld wij hebben geschakeld jullie hebben geschakeld zij hebben geschakeld ik schakelde # jij schakelde # hij schakelde # wij schakelden # jullie schakelden # zij schakelden # ik had geschakeld jij had geschakeld hij had geschakeld wij hadden geschakeld jullie hadden geschakeld zij hadden geschakeld ik zal schakelen jij zult schakelen hij zal schakelen wij zullen schakelen jullie zullen schakelen zij zullen schakelen ik zal geschakeld hebben jij zult geschakeld hebben hij zal geschakeld hebben wij zullen geschakeld hebben jullie zullen geschakeld hebben zij zullen geschakeld hebben ik zou schakelen jij zou schakelen hij zou schakelen wij zouden schakelen jullie zouden schakelen zij zouden schakelen ik zou geschakeld hebben jij zou geschakeld hebben hij zou geschakeld hebben wij zouden geschakeld... uitschakelen 128 +
791 slapen slapend geslapen ik slaap # jij slaapt # hij slaapt # wij slapen # jullie slapen # zij slapen # ik heb geslapen jij hebt geslapen hij heeft geslapen wij hebben geslapen jullie hebben geslapen zij hebben geslapen ik sliep # jij sliep # hij sliep # wij sliepen # jullie sliepen # zij sliepen # ik had geslapen jij had geslapen hij had geslapen wij hadden geslapen jullie hadden geslapen zij hadden geslapen ik zal slapen jij zult slapen hij zal slapen wij zullen slapen jullie zullen slapen zij zullen slapen ik zal geslapen hebben jij zult geslapen hebben hij zal geslapen hebben wij zullen geslapen hebben jullie zullen geslapen hebben zij zullen geslapen hebben ik zou slapen jij zou slapen hij zou slapen wij zouden slapen jullie zouden slapen zij zouden slapen ik zou geslapen hebben jij zou geslapen hebben hij zou geslapen hebben wij zouden geslapen hebben jullie zouden geslapen hebben zij zouden geslapen hebben jij slaap # 52 forms uitslapen 128 +
793 sluiten sluitend gesloten ik sluit # jij sluit # hij sluit # wij sluiten # jullie sluiten # zij sluiten # ik heb gesloten jij hebt gesloten hij heeft gesloten wij hebben gesloten jullie hebben gesloten zij hebben gesloten ik sloot # jij sloot # hij sloot # wij sloten # jullie sloten # zij sloten # ik had gesloten jij had gesloten hij had gesloten wij hadden gesloten jullie hadden gesloten zij hadden gesloten ik zal sluiten jij zult sluiten hij zal sluiten wij zullen sluiten jullie zullen sluiten zij zullen sluiten ik zal gesloten hebben jij zult gesloten hebben hij zal gesloten hebben wij zullen gesloten hebben jullie zullen gesloten hebben zij zullen gesloten hebben ik zou sluiten jij zou sluiten hij zou sluiten wij zouden sluiten jullie zouden sluiten zij zouden sluiten ik zou gesloten hebben jij zou gesloten hebben hij zou gesloten hebben wij zouden gesloten hebben jullie zouden gesloten hebben zij zouden gesloten hebben jij sluit # 52 forms uitsluiten 128 +
795 stallen stallend gestald ik stal # jij stalt # hij stalt # wij stallen # jullie stallen # zij stallen # ik heb gestald jij hebt gestald hij heeft gestald wij hebben gestald jullie hebben gestald zij hebben gestald ik stalde # jij stalde # hij stalde # wij stalden # jullie stalden # zij stalden # ik had gestald jij had gestald hij had gestald wij hadden gestald jullie hadden gestald zij hadden gestald ik zal stallen jij zult stallen hij zal stallen wij zullen stallen jullie zullen stallen zij zullen stallen ik zal gestald hebben jij zult gestald hebben hij zal gestald hebben wij zullen gestald hebben jullie zullen gestald hebben zij zullen gestald hebben ik zou stallen jij zou stallen hij zou stallen wij zouden stallen jullie zouden stallen zij zouden stallen ik zou gestald hebben jij zou gestald hebben hij zou gestald hebben wij zouden gestald hebben jullie zouden gestald hebben zij zouden gestald hebben jij stal # 52 forms uitstallen 128 +
797 steken stekend gestoken ik steek # jij steekt # hij steekt # wij steken # jullie steken # zij steken # ik heb gestoken jij hebt gestoken hij heeft gestoken wij hebben gestoken jullie hebben gestoken zij hebben gestoken ik stak # jij stak # hij stak # wij staken # jullie staken # zij staken # ik had gestoken jij had gestoken hij had gestoken wij hadden gestoken jullie hadden gestoken zij hadden gestoken ik zal steken jij zult steken hij zal steken wij zullen steken jullie zullen steken zij zullen steken ik zal gestoken hebben jij zult gestoken hebben hij zal gestoken hebben wij zullen gestoken hebben jullie zullen gestoken hebben zij zullen gestoken hebben ik zou steken jij zou steken hij zou steken wij zouden steken jullie zouden steken zij zouden steken ik zou gestoken hebben jij zou gestoken hebben hij zou gestoken hebben wij zouden gestoken hebben jullie zouden gestoken hebben zij zouden gestoken hebben jij steek # 52 forms uitsteken 128 +
799 sterven stervend gestorven ik sterf # jij sterft # hij sterft # wij sterven # jullie sterven # zij sterven # ik ben gestorven jij bent gestorven hij is gestorven wij zijn gestorven jullie zijn gestorven zij zijn gestorven ik stierf # jij stierf # hij stierf # wij stierven # jullie stierven # zij stierven # ik was gestorven jij was gestorven hij was gestorven wij waren gestorven jullie waren gestorven zij waren gestorven ik zal sterven jij zult sterven hij zal sterven wij zullen sterven jullie zullen sterven zij zullen sterven ik zal gestorven zijn jij zult gestorven zijn hij zal gestorven zijn wij zullen gestorven zijn jullie zullen gestorven zijn zij zullen gestorven zijn ik zou sterven jij zou sterven hij zou sterven wij zouden sterven jullie zouden sterven zij zouden sterven ik zou gestorven zijn jij zou gestorven zijn hij zou gestorven zijn wij zouden gestorven zijn jullie zouden gestorven zijn zij zouden gestorven zijn jij sterf # 52 forms uitsterven 128 +
801 stralen stralend gestraald ik straal # jij straalt # hij straalt # wij stralen # jullie stralen # zij stralen # ik heb gestraald jij hebt gestraald hij heeft gestraald wij hebben gestraald jullie hebben gestraald zij hebben gestraald ik straalde # jij straalde # hij straalde # wij straalden # jullie straalden # zij straalden # ik had gestraald jij had gestraald hij had gestraald wij hadden gestraald jullie hadden gestraald zij hadden gestraald ik zal stralen jij zult stralen hij zal stralen wij zullen stralen jullie zullen stralen zij zullen stralen ik zal gestraald hebben jij zult gestraald hebben hij zal gestraald hebben wij zullen gestraald hebben jullie zullen gestraald hebben zij zullen gestraald hebben ik zou stralen jij zou stralen hij zou stralen wij zouden stralen jullie zouden stralen zij zouden stralen ik zou gestraald hebben jij zou gestraald hebben hij zou gestraald hebben wij zouden gestraald hebben jullie zouden gestraald hebben zij zouden gestraald... uitstralen 128 +
803 trekken trekkend getrokken ik trek # jij trekt # hij trekt # wij trekken # jullie trekken # zij trekken # ik heb getrokken jij hebt getrokken hij heeft getrokken wij hebben getrokken jullie hebben getrokken zij hebben getrokken ik trok # jij trok # hij trok # wij trokken # jullie trokken # zij trokken # ik had getrokken jij had getrokken hij had getrokken wij hadden getrokken jullie hadden getrokken zij hadden getrokken ik zal trekken jij zult trekken hij zal trekken wij zullen trekken jullie zullen trekken zij zullen trekken ik zal getrokken hebben jij zult getrokken hebben hij zal getrokken hebben wij zullen getrokken hebben jullie zullen getrokken hebben zij zullen getrokken hebben ik zou trekken jij zou trekken hij zou trekken wij zouden trekken jullie zouden trekken zij zouden trekken ik zou getrokken hebben jij zou getrokken hebben hij zou getrokken hebben wij zouden getrokken hebben jullie zouden getrokken hebben zij zouden getrokken hebben jij trek #... uittrekken 128 +
805 vaardigen vaardigend gevaardigd ik vaardig # jij vaardigt # hij vaardigt # wij vaardigen # jullie vaardigen # zij vaardigen # ik heb gevaardigd jij hebt gevaardigd hij heeft gevaardigd wij hebben gevaardigd jullie hebben gevaardigd zij hebben gevaardigd ik vaardigde # jij vaardigde # hij vaardigde # wij vaardigden # jullie vaardigden # zij vaardigden # ik had gevaardigd jij had gevaardigd hij had gevaardigd wij hadden gevaardigd jullie hadden gevaardigd zij hadden gevaardigd ik zal vaardigen jij zult vaardigen hij zal vaardigen wij zullen vaardigen jullie zullen vaardigen zij zullen vaardigen ik zal gevaardigd hebben jij zult gevaardigd hebben hij zal gevaardigd hebben wij zullen gevaardigd hebben jullie zullen gevaardigd hebben zij zullen gevaardigd hebben ik zou vaardigen jij zou vaardigen hij zou vaardigen wij zouden vaardigen jullie zouden vaardigen zij zouden vaardigen ik zou gevaardigd hebben jij zou gevaardigd hebben hij zou gevaardigd hebben wij zouden gevaardigd... uitvaardigen 128 +
807 vinden vindend gevonden ik vind # jij vindt # hij vindt # wij vinden # jullie vinden # zij vinden # ik heb gevonden jij hebt gevonden hij heeft gevonden wij hebben gevonden jullie hebben gevonden zij hebben gevonden ik vond # jij vond # hij vond # wij vonden # jullie vonden # zij vonden # ik had gevonden jij had gevonden hij had gevonden wij hadden gevonden jullie hadden gevonden zij hadden gevonden ik zal vinden jij zult vinden hij zal vinden wij zullen vinden jullie zullen vinden zij zullen vinden ik zal gevonden hebben jij zult gevonden hebben hij zal gevonden hebben wij zullen gevonden hebben jullie zullen gevonden hebben zij zullen gevonden hebben ik zou vinden jij zou vinden hij zou vinden wij zouden vinden jullie zouden vinden zij zouden vinden ik zou gevonden hebben jij zou gevonden hebben hij zou gevonden hebben wij zouden gevonden hebben jullie zouden gevonden hebben zij zouden gevonden hebben jij vind # 52 forms uitvinden 128 +
809 zenden zendend gezonden ik zend # jij zendt # hij zendt # wij zenden # jullie zenden # zij zenden # ik heb gezonden jij hebt gezonden hij heeft gezonden wij hebben gezonden jullie hebben gezonden zij hebben gezonden ik zond # jij zond # hij zond # wij zonden # jullie zonden # zij zonden # ik had gezonden jij had gezonden hij had gezonden wij hadden gezonden jullie hadden gezonden zij hadden gezonden ik zal zenden jij zult zenden hij zal zenden wij zullen zenden jullie zullen zenden zij zullen zenden ik zal gezonden hebben jij zult gezonden hebben hij zal gezonden hebben wij zullen gezonden hebben jullie zullen gezonden hebben zij zullen gezonden hebben ik zou zenden jij zou zenden hij zou zenden wij zouden zenden jullie zouden zenden zij zouden zenden ik zou gezonden hebben jij zou gezonden hebben hij zou gezonden hebben wij zouden gezonden hebben jullie zouden gezonden hebben zij zouden gezonden hebben jij zend # 52 forms uitzenden 128 +
811 zien ziend gezien ik zie # jij ziet # hij ziet # wij zien # jullie zien # zij zien # ik heb gezien jij hebt gezien hij heeft gezien wij hebben gezien jullie hebben gezien zij hebben gezien ik zag # jij zag # hij zag # wij zagen # jullie zagen # zij zagen # ik had gezien jij had gezien hij had gezien wij hadden gezien jullie hadden gezien zij hadden gezien ik zal zien jij zult zien hij zal zien wij zullen zien jullie zullen zien zij zullen zien ik zal gezien hebben jij zult gezien hebben hij zal gezien hebben wij zullen gezien hebben jullie zullen gezien hebben zij zullen gezien hebben ik zou zien jij zou zien hij zou zien wij zouden zien jullie zouden zien zij zouden zien ik zou gezien hebben jij zou gezien hebben hij zou gezien hebben wij zouden gezien hebben jullie zouden gezien hebben zij zouden gezien hebben jij zie # 52 forms uitzien 128 +
813 zoeken zoekend gezocht ik zoek # jij zoekt # hij zoekt # wij zoeken # jullie zoeken # zij zoeken # ik heb gezocht jij hebt gezocht hij heeft gezocht wij hebben gezocht jullie hebben gezocht zij hebben gezocht ik zocht # jij zocht # hij zocht # wij zochten # jullie zochten # zij zochten # ik had gezocht jij had gezocht hij had gezocht wij hadden gezocht jullie hadden gezocht zij hadden gezocht ik zal zoeken jij zult zoeken hij zal zoeken wij zullen zoeken jullie zullen zoeken zij zullen zoeken ik zal gezocht hebben jij zult gezocht hebben hij zal gezocht hebben wij zullen gezocht hebben jullie zullen gezocht hebben zij zullen gezocht hebben ik zou zoeken jij zou zoeken hij zou zoeken wij zouden zoeken jullie zouden zoeken zij zouden zoeken ik zou gezocht hebben jij zou gezocht hebben hij zou gezocht hebben wij zouden gezocht hebben jullie zouden gezocht hebben zij zouden gezocht hebben jij zoek # 52 forms uitzoeken 128 +
815 zonderen zonderend gezonderd ik zonder # jij zondert # hij zondert # wij zonderen # jullie zonderen # zij zonderen # ik heb gezonderd jij hebt gezonderd hij heeft gezonderd wij hebben gezonderd jullie hebben gezonderd zij hebben gezonderd ik zonderde # jij zonderde # hij zonderde # wij zonderden # jullie zonderden # zij zonderden # ik had gezonderd jij had gezonderd hij had gezonderd wij hadden gezonderd jullie hadden gezonderd zij hadden gezonderd ik zal zonderen jij zult zonderen hij zal zonderen wij zullen zonderen jullie zullen zonderen zij zullen zonderen ik zal gezonderd hebben jij zult gezonderd hebben hij zal gezonderd hebben wij zullen gezonderd hebben jullie zullen gezonderd hebben zij zullen gezonderd hebben ik zou zonderen jij zou zonderen hij zou zonderen wij zouden zonderen jullie zouden zonderen zij zouden zonderen ik zou gezonderd hebben jij zou gezonderd hebben hij zou gezonderd hebben wij zouden gezonderd hebben jullie zouden gezonderd hebben zij... uitzonderen 128 +
817 binden bindend gebonden ik bind # jij bindt # hij bindt # wij binden # jullie binden # zij binden # ik heb gebonden jij hebt gebonden hij heeft gebonden wij hebben gebonden jullie hebben gebonden zij hebben gebonden ik bond # jij bond # hij bond # wij bonden # jullie bonden # zij bonden # ik had gebonden jij had gebonden hij had gebonden wij hadden gebonden jullie hadden gebonden zij hadden gebonden ik zal binden jij zult binden hij zal binden wij zullen binden jullie zullen binden zij zullen binden ik zal gebonden hebben jij zult gebonden hebben hij zal gebonden hebben wij zullen gebonden hebben jullie zullen gebonden hebben zij zullen gebonden hebben ik zou binden jij zou binden hij zou binden wij zouden binden jullie zouden binden zij zouden binden ik zou gebonden hebben jij zou gebonden hebben hij zou gebonden hebben wij zouden gebonden hebben jullie zouden gebonden hebben zij zouden gebonden hebben jij bind # 52 forms vastbinden 128 +
819 zen zend asd ik as jij ast hij ast wij zen jullie zen zij zen ik heb asd jij hebt asd hij heeft asd wij hebben asd jullie hebben asd zij hebben asd ik asde jij asde hij asde wij asden jullie asden zij asden ik had asd jij had asd hij had asd wij hadden asd jullie hadden asd zij hadden asd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal asd hebben jij zult asd hebben hij zal asd hebben wij zullen asd hebben jullie zullen asd hebben zij zullen asd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou asd hebben jij zou asd hebben hij zou asd hebben wij zouden asd hebben jullie zouden asd hebben zij zouden asd hebben jij as 52 forms verbazen 128 +
821 ergen ergend orgen ik erg jij ergt hij ergt wij ergen jullie ergen zij ergen ik heb orgen jij hebt orgen hij heeft orgen wij hebben orgen jullie hebben orgen zij hebben orgen ik org jij org hij org wij orgen jullie orgen zij orgen ik had orgen jij had orgen hij had orgen wij hadden orgen jullie hadden orgen zij hadden orgen ik zal ergen jij zult ergen hij zal ergen wij zullen ergen jullie zullen ergen zij zullen ergen ik zal orgen hebben jij zult orgen hebben hij zal orgen hebben wij zullen orgen hebben jullie zullen orgen hebben zij zullen orgen hebben ik zou ergen jij zou ergen hij zou ergen wij zouden ergen jullie zouden ergen zij zouden ergen ik zou orgen hebben jij zou orgen hebben hij zou orgen hebben wij zouden orgen hebben jullie zouden orgen hebben zij zouden orgen hebben jij erg 52 forms verbergen 128 +
823 ken kend ekt ik ek jij ekt hij ekt wij ken jullie ken zij ken ik heb ekt jij hebt ekt hij heeft ekt wij hebben ekt jullie hebben ekt zij hebben ekt ik ekte jij ekte hij ekte wij ekten jullie ekten zij ekten ik had ekt jij had ekt hij had ekt wij hadden ekt jullie hadden ekt zij hadden ekt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ekt hebben jij zult ekt hebben hij zal ekt hebben wij zullen ekt hebben jullie zullen ekt hebben zij zullen ekt hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ekt hebben jij zou ekt hebben hij zou ekt hebben wij zouden ekt hebben jullie zouden ekt hebben zij zouden ekt hebben jij ek 52 forms verbleken 128 +
825 agen agend agen ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb agen jij hebt agen hij heeft agen wij hebben agen jullie hebben agen zij hebben agen ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had agen jij had agen hij had agen wij hadden agen jullie hadden agen zij hadden agen ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal agen hebben jij zult agen hebben hij zal agen hebben wij zullen agen hebben jullie zullen agen hebben zij zullen agen hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou agen hebben jij zou agen hebben hij zou agen hebben wij zouden agen hebben jullie zouden agen hebben zij zouden agen hebben jij aag 52 forms verdragen 128 +
827 inken inkend onken ik ink jij inkt hij inkt wij inken jullie inken zij inken ik heb onken jij hebt onken hij heeft onken wij hebben onken jullie hebben onken zij hebben onken ik onk jij onk hij onk wij onken jullie onken zij onken ik had onken jij had onken hij had onken wij hadden onken jullie hadden onken zij hadden onken ik zal inken jij zult inken hij zal inken wij zullen inken jullie zullen inken zij zullen inken ik zal onken hebben jij zult onken hebben hij zal onken hebben wij zullen onken hebben jullie zullen onken hebben zij zullen onken hebben ik zou inken jij zou inken hij zou inken wij zouden inken jullie zouden inken zij zouden inken ik zou onken hebben jij zou onken hebben hij zou onken hebben wij zouden onken hebben jullie zouden onken hebben zij zouden onken hebben jij ink 52 forms verdrinken 128 +
829 len lend ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik ben ald jij bent ald hij is ald wij zijn ald jullie zijn ald zij zijn ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik was ald jij was ald hij was ald wij waren ald jullie waren ald zij waren ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ald zijn jij zult ald zijn hij zal ald zijn wij zullen ald zijn jullie zullen ald zijn zij zullen ald zijn ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ald zijn jij zou ald zijn hij zou ald zijn wij zouden ald zijn jullie zouden ald zijn zij zouden ald zijn jij al 52 forms verdwalen 128 +
831 ijnen ijnend enen ik ijn jij ijnt hij ijnt wij ijnen jullie ijnen zij ijnen ik ben enen jij bent enen hij is enen wij zijn enen jullie zijn enen zij zijn enen ik een jij een hij een wij enen jullie enen zij enen ik was enen jij was enen hij was enen wij waren enen jullie waren enen zij waren enen ik zal ijnen jij zult ijnen hij zal ijnen wij zullen ijnen jullie zullen ijnen zij zullen ijnen ik zal enen zijn jij zult enen zijn hij zal enen zijn wij zullen enen zijn jullie zullen enen zijn zij zullen enen zijn ik zou ijnen jij zou ijnen hij zou ijnen wij zouden ijnen jullie zouden ijnen zij zouden ijnen ik zou enen zijn jij zou enen zijn hij zou enen zijn wij zouden enen zijn jullie zouden enen zijn zij zouden enen zijn jij ijn 52 forms verdwijnen 128 +
833 elden eldend olden ik eld jij eldt hij eldt wij elden jullie elden zij elden ik heb olden jij hebt olden hij heeft olden wij hebben olden jullie hebben olden zij hebben olden ik old jij old hij old wij olden jullie olden zij olden ik had olden jij had olden hij had olden wij hadden olden jullie hadden olden zij hadden olden ik zal elden jij zult elden hij zal elden wij zullen elden jullie zullen elden zij zullen elden ik zal olden hebben jij zult olden hebben hij zal olden hebben wij zullen olden hebben jullie zullen olden hebben zij zullen olden hebben ik zou elden jij zou elden hij zou elden wij zouden elden jullie zouden elden zij zouden elden ik zou olden hebben jij zou olden hebben hij zou olden hebben wij zouden olden hebben jullie zouden olden hebben zij zouden olden hebben jij eld 52 forms vergelden 128 +
835 eten etend eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik heb eten jij hebt eten hij heeft eten wij hebben eten jullie hebben eten zij hebben eten ik at jij at hij at wij aten jullie aten zij aten ik had eten jij had eten hij had eten wij hadden eten jullie hadden eten zij hadden eten ik zal eten jij zult eten hij zal eten wij zullen eten jullie zullen eten zij zullen eten ik zal eten hebben jij zult eten hebben hij zal eten hebben wij zullen eten hebben jullie zullen eten hebben zij zullen eten hebben ik zou eten jij zou eten hij zou eten wij zouden eten jullie zouden eten zij zouden eten ik zou eten hebben jij zou eten hebben hij zou eten hebben wij zouden eten hebben jullie zouden eten hebben zij zouden eten hebben jij eet 52 forms vergeten 128 +
837 en end d ik # jij t hij t wij en jullie en zij en ik ben d jij bent d hij is d wij zijn d jullie zijn d zij zijn d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik was d jij was d hij was d wij waren d jullie waren d zij waren d ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal d zijn jij zult d zijn hij zal d zijn wij zullen d zijn jullie zullen d zijn zij zullen d zijn ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou d zijn jij zou d zijn hij zou d zijn wij zouden d zijn jullie zouden d zijn zij zouden d zijn jij # 52 forms verhongeren 128 +
839 agen agend aagd ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb aagd jij hebt aagd hij heeft aagd wij hebben aagd jullie hebben aagd zij hebben aagd ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had aagd jij had aagd hij had aagd wij hadden aagd jullie hadden aagd zij hadden aagd ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal aagd hebben jij zult aagd hebben hij zal aagd hebben wij zullen aagd hebben jullie zullen aagd hebben zij zullen aagd hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou aagd hebben jij zou aagd hebben hij zou aagd hebben wij zouden aagd hebben jullie zouden aagd hebben zij zouden aagd hebben jij aag 52 forms verjagen 128 +
841 pen pend cht ik op jij opt hij opt wij pen jullie pen zij pen ik heb cht jij hebt cht hij heeft cht wij hebben cht jullie hebben cht zij hebben cht ik cht jij cht hij cht wij chten jullie chten zij chten ik had cht jij had cht hij had cht wij hadden cht jullie hadden cht zij hadden cht ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal cht hebben jij zult cht hebben hij zal cht hebben wij zullen cht hebben jullie zullen cht hebben zij zullen cht hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou cht hebben jij zou cht hebben hij zou cht hebben wij zouden cht hebben jullie zouden cht hebben zij zouden cht hebben jij op 52 forms verkopen 128 +
843 ijgen ijgend egen ik ijg jij ijgt hij ijgt wij ijgen jullie ijgen zij ijgen ik heb egen jij hebt egen hij heeft egen wij hebben egen jullie hebben egen zij hebben egen ik eeg jij eeg hij eeg wij egen jullie egen zij egen ik had egen jij had egen hij had egen wij hadden egen jullie hadden egen zij hadden egen ik zal ijgen jij zult ijgen hij zal ijgen wij zullen ijgen jullie zullen ijgen zij zullen ijgen ik zal egen hebben jij zult egen hebben hij zal egen hebben wij zullen egen hebben jullie zullen egen hebben zij zullen egen hebben ik zou ijgen jij zou ijgen hij zou ijgen wij zouden ijgen jullie zouden ijgen zij zouden ijgen ik zou egen hebben jij zou egen hebben hij zou egen hebben wij zouden egen hebben jullie zouden egen hebben zij zouden egen hebben jij ijg 52 forms verkrijgen 128 +
845 en end # ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb # jij hebt # hij heeft # wij hebben # jullie hebben # zij hebben # ik e jij e hij e wij en jullie en zij en ik had # jij had # hij had # wij hadden # jullie hadden # zij hadden # ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal # hebben jij zult # hebben hij zal # hebben wij zullen # hebben jullie zullen # hebben zij zullen # hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou # hebben jij zou # hebben hij zou # hebben wij zouden # hebben jullie zouden # hebben zij zouden # hebben jij # 52 forms verkwisten 128 +
847 aten atend aten ik aat jij aat hij aat wij aten jullie aten zij aten ik heb aten jij hebt aten hij heeft aten wij hebben aten jullie hebben aten zij hebben aten ik iet jij iet hij iet wij ieten jullie ieten zij ieten ik had aten jij had aten hij had aten wij hadden aten jullie hadden aten zij hadden aten ik zal aten jij zult aten hij zal aten wij zullen aten jullie zullen aten zij zullen aten ik zal aten hebben jij zult aten hebben hij zal aten hebben wij zullen aten hebben jullie zullen aten hebben zij zullen aten hebben ik zou aten jij zou aten hij zou aten wij zouden aten jullie zouden aten zij zouden aten ik zou aten hebben jij zou aten hebben hij zou aten hebben wij zouden aten hebben jullie zouden aten hebben zij zouden aten hebben jij aat 52 forms verlaten 128 +
849 iezen iezend oren ik ies jij iest hij iest wij iezen jullie iezen zij iezen ik heb oren jij hebt oren hij heeft oren wij hebben oren jullie hebben oren zij hebben oren ik oor jij oor hij oor wij oren jullie oren zij oren ik had oren jij had oren hij had oren wij hadden oren jullie hadden oren zij hadden oren ik zal iezen jij zult iezen hij zal iezen wij zullen iezen jullie zullen iezen zij zullen iezen ik zal oren hebben jij zult oren hebben hij zal oren hebben wij zullen oren hebben jullie zullen oren hebben zij zullen oren hebben ik zou iezen jij zou iezen hij zou iezen wij zouden iezen jullie zouden iezen zij zouden iezen ik zou oren hebben jij zou oren hebben hij zou oren hebben wij zouden oren hebben jullie zouden oren hebben zij zouden oren hebben jij ies 52 forms verliezen 128 +
851 open opend open ik oop jij oopt hij oopt wij open jullie open zij open ik heb open jij hebt open hij heeft open wij hebben open jullie hebben open zij hebben open ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik had open jij had open hij had open wij hadden open jullie hadden open zij hadden open ik zal open jij zult open hij zal open wij zullen open jullie zullen open zij zullen open ik zal open hebben jij zult open hebben hij zal open hebben wij zullen open hebben jullie zullen open hebben zij zullen open hebben ik zou open jij zou open hij zou open wij zouden open jullie zouden open zij zouden open ik zou open hebben jij zou open hebben hij zou open hebben wij zouden open hebben jullie zouden open hebben zij zouden open hebben jij oop 52 forms verlopen 128 +
853 len lend len ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik heb len jij hebt len hij heeft len wij hebben len jullie hebben len zij hebben len ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik had len jij had len hij had len wij hadden len jullie hadden len zij hadden len ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal len hebben jij zult len hebben hij zal len hebben wij zullen len hebben jullie zullen len hebben zij zullen len hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou len hebben jij zou len hebben hij zou len hebben wij zouden len hebben jullie zouden len hebben zij zouden len hebben jij al 52 forms vermalen 128 +
855 ogen ogend oogd ik ag jij ag hij ag wij ogen jullie ogen zij ogen ik heb oogd jij hebt oogd hij heeft oogd wij hebben oogd jullie hebben oogd zij hebben oogd ik ocht jij ocht hij ocht wij ochten jullie ochten zij ochten ik had oogd jij had oogd hij had oogd wij hadden oogd jullie hadden oogd zij hadden oogd ik zal ogen jij zult ogen hij zal ogen wij zullen ogen jullie zullen ogen zij zullen ogen ik zal oogd hebben jij zult oogd hebben hij zal oogd hebben wij zullen oogd hebben jullie zullen oogd hebben zij zullen oogd hebben ik zou ogen jij zou ogen hij zou ogen wij zouden ogen jullie zouden ogen zij zouden ogen ik zou oogd hebben jij zou oogd hebben hij zou oogd hebben wij zouden oogd hebben jullie zouden oogd hebben zij zouden oogd hebben jij ag 52 forms vermogen 128 +
857 ken kend t ik # jij t hij t wij ken jullie ken zij ken ik ben t jij bent t hij is t wij zijn t jullie zijn t zij zijn t ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik was t jij was t hij was t wij waren t jullie waren t zij waren t ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal t zijn jij zult t zijn hij zal t zijn wij zullen t zijn jullie zullen t zijn zij zullen t zijn ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou t zijn jij zou t zijn hij zou t zijn wij zouden t zijn jullie zouden t zijn zij zouden t zijn jij # 52 forms verongelukken 128 +
859 uilen uilend uild olen ik uil jij uilt hij uilt wij uilen jullie uilen zij uilen ik heb uild olen jij hebt uild olen hij heeft uild olen wij hebben uild olen jullie hebben uild olen zij hebben uild olen ik ool uilde jij ool uilde hij ool uilde wij oolen uilden jullie oolen uilden zij oolen uilden ik had uild olen jij had uild olen hij had uild olen wij hadden uild olen jullie hadden uild olen zij hadden uild olen ik zal uilen jij zult uilen hij zal uilen wij zullen uilen jullie zullen uilen zij zullen uilen ik zal uild olen hebben jij zult uild olen hebben hij zal uild olen hebben wij zullen uild olen hebben jullie zullen uild olen hebben zij zullen uild olen hebben ik zou uilen jij zou uilen hij zou uilen wij zouden uilen jullie zouden uilen zij zouden uilen ik zou uild olen hebben jij zou uild olen hebben hij zou uild olen hebben wij zouden uild olen hebben jullie zouden uild olen hebben zij zouden uild olen hebben jij uil 83 forms verschuilen 128 +
861 uiven uivend oven ik uif jij uift hij uift wij uiven jullie uiven zij uiven ik heb oven jij hebt oven hij heeft oven wij hebben oven jullie hebben oven zij hebben oven ik oof jij oof hij oof wij oven jullie oven zij oven ik had oven jij had oven hij had oven wij hadden oven jullie hadden oven zij hadden oven ik zal uiven jij zult uiven hij zal uiven wij zullen uiven jullie zullen uiven zij zullen uiven ik zal oven hebben jij zult oven hebben hij zal oven hebben wij zullen oven hebben jullie zullen oven hebben zij zullen oven hebben ik zou uiven jij zou uiven hij zou uiven wij zouden uiven jullie zouden uiven zij zouden uiven ik zou oven hebben jij zou oven hebben hij zou oven hebben wij zouden oven hebben jullie zouden oven hebben zij zouden oven hebben jij uif 52 forms verschuiven 128 +
863 ren rend d ik # jij t hij t wij ren jullie ren zij ren ik heb d jij hebt d hij heeft d wij hebben d jullie hebben d zij hebben d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik had d jij had d hij had d wij hadden d jullie hadden d zij hadden d ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal d hebben jij zult d hebben hij zal d hebben wij zullen d hebben jullie zullen d hebben zij zullen d hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou d hebben jij zou d hebben hij zou d hebben wij zouden d hebben jullie zouden d hebben zij zouden d hebben jij # 52 forms versperren 128 +
865 men mend d ik # jij t hij t wij men jullie men zij men ik ben d jij bent d hij is d wij zijn d jullie zijn d zij zijn d ik de jij de hij de wij den jullie den zij den ik was d jij was d hij was d wij waren d jullie waren d zij waren d ik zal men jij zult men hij zal men wij zullen men jullie zullen men zij zullen men ik zal d zijn jij zult d zijn hij zal d zijn wij zullen d zijn jullie zullen d zijn zij zullen d zijn ik zou men jij zou men hij zou men wij zouden men jullie zouden men zij zouden men ik zou d zijn jij zou d zijn hij zou d zijn wij zouden d zijn jullie zouden d zijn zij zouden d zijn jij # 52 forms verstommen 128 +
867 oten otend oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik heb oten jij hebt oten hij heeft oten wij hebben oten jullie hebben oten zij hebben oten ik iet ootte jij iet ootte hij iet ootte wij ieten ootten jullie ieten ootten zij ieten ootten ik had oten jij had oten hij had oten wij hadden oten jullie hadden oten zij hadden oten ik zal oten jij zult oten hij zal oten wij zullen oten jullie zullen oten zij zullen oten ik zal oten hebben jij zult oten hebben hij zal oten hebben wij zullen oten hebben jullie zullen oten hebben zij zullen oten hebben ik zou oten jij zou oten hij zou oten wij zouden oten jullie zouden oten zij zouden oten ik zou oten hebben jij zou oten hebben hij zou oten hebben wij zouden oten hebben jullie zouden oten hebben zij zouden oten hebben jij oot 58 forms verstoten 128 +
869 ijken ijkend eken ijk ijkt het ijkt ijken ijken ijken ben eken bent eken het is eken zijn eken zijn eken zijn eken eek eek het eek eken eken eken was eken was eken het was eken waren eken waren eken waren eken zal ijken zult ijken het zal ijken zullen ijken zullen ijken zullen ijken zal eken zijn zult eken zijn het zal eken zijn zullen eken zijn zullen eken zijn zullen eken zijn zou ijken zou ijken het zou ijken zouden ijken zouden ijken zouden ijken zou eken zijn zou eken zijn het zou eken zijn zouden eken zijn zouden eken zijn zouden eken zijn ijk 52 forms verstrijken 128 +
871 enden endend onden ik end jij endt hij endt wij enden jullie enden zij enden ik heb onden jij hebt onden hij heeft onden wij hebben onden jullie hebben onden zij hebben onden ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had onden jij had onden hij had onden wij hadden onden jullie hadden onden zij hadden onden ik zal enden jij zult enden hij zal enden wij zullen enden jullie zullen enden zij zullen enden ik zal onden hebben jij zult onden hebben hij zal onden hebben wij zullen onden hebben jullie zullen onden hebben zij zullen onden hebben ik zou enden jij zou enden hij zou enden wij zouden enden jullie zouden enden zij zouden enden ik zou onden hebben jij zou onden hebben hij zou onden hebben wij zouden onden hebben jullie zouden onden hebben zij zouden onden hebben jij end 52 forms verzenden 128 +
873 elgen elgend olgen ik elg jij elgt hij elgt wij elgen jullie elgen zij elgen ik heb olgen jij hebt olgen hij heeft olgen wij hebben olgen jullie hebben olgen zij hebben olgen ik olg jij olg hij olg wij olgen jullie olgen zij olgen ik had olgen jij had olgen hij had olgen wij hadden olgen jullie hadden olgen zij hadden olgen ik zal elgen jij zult elgen hij zal elgen wij zullen elgen jullie zullen elgen zij zullen elgen ik zal olgen hebben jij zult olgen hebben hij zal olgen hebben wij zullen olgen hebben jullie zullen olgen hebben zij zullen olgen hebben ik zou elgen jij zou elgen hij zou elgen wij zouden elgen jullie zouden elgen zij zouden elgen ik zou olgen hebben jij zou olgen hebben hij zou olgen hebben wij zouden olgen hebben jullie zouden olgen hebben zij zouden olgen hebben jij elg 52 forms verzwelgen 128 +
875 engen engend acht ik eng jij engt hij engt wij engen jullie engen zij engen ik heb acht jij hebt acht hij heeft acht wij hebben acht jullie hebben acht zij hebben acht ik acht jij acht hij acht wij achten jullie achten zij achten ik had acht jij had acht hij had acht wij hadden acht jullie hadden acht zij hadden acht ik zal engen jij zult engen hij zal engen wij zullen engen jullie zullen engen zij zullen engen ik zal acht hebben jij zult acht hebben hij zal acht hebben wij zullen acht hebben jullie zullen acht hebben zij zullen acht hebben ik zou engen jij zou engen hij zou engen wij zouden engen jullie zouden engen zij zouden engen ik zou acht hebben jij zou acht hebben hij zou acht hebben wij zouden acht hebben jullie zouden acht hebben zij zouden acht hebben jij eng 52 forms volbrengen 128 +
877 bereiden bereidend bereid ik bereid # jij bereidt # hij bereidt # wij bereiden # jullie bereiden # zij bereiden # ik heb bereid jij hebt bereid hij heeft bereid wij hebben bereid jullie hebben bereid zij hebben bereid ik bereidde # jij bereidde # hij bereidde # wij bereidden # jullie bereidden # zij bereidden # ik had bereid jij had bereid hij had bereid wij hadden bereid jullie hadden bereid zij hadden bereid ik zal bereiden jij zult bereiden hij zal bereiden wij zullen bereiden jullie zullen bereiden zij zullen bereiden ik zal bereid hebben jij zult bereid hebben hij zal bereid hebben wij zullen bereid hebben jullie zullen bereid hebben zij zullen bereid hebben ik zou bereiden jij zou bereiden hij zou bereiden wij zouden bereiden jullie zouden bereiden zij zouden bereiden ik zou bereid hebben jij zou bereid hebben hij zou bereid hebben wij zouden bereid hebben jullie zouden bereid hebben zij zouden bereid hebben jij bereid # 52 forms voorbereiden 128 +
879 komen komend komen gekomen ik kom kom # jij komt komt # hij komt komt # wij komen komen # jullie komen komen # zij komen komen # ik heb komen gekomen jij hebt komen gekomen hij heeft komen gekomen wij hebben komen gekomen jullie hebben komen gekomen zij hebben komen gekomen ik kwam kwam # jij kwam kwam # hij kwam kwam # wij kwamen kwamen # jullie kwamen kwamen # zij kwamen kwamen # ik had komen gekomen jij had komen gekomen hij had komen gekomen wij hadden komen gekomen jullie hadden komen gekomen zij hadden komen gekomen ik zal komen jij zult komen hij zal komen wij zullen komen jullie zullen komen zij zullen komen ik zal komen gekomen hebben jij zult komen gekomen hebben hij zal komen gekomen hebben wij zullen komen gekomen hebben jullie zullen komen gekomen hebben zij zullen komen gekomen hebben ik zou komen jij zou komen hij zou komen wij zouden komen jullie zouden komen zij zouden komen ik zou komen gekomen hebben jij zou komen gekomen hebben hij zou komen gekomen... voorkomen 128 +
881 lezen lezend gelezen ik lees # jij leest # hij leest # wij lezen # jullie lezen # zij lezen # ik heb gelezen jij hebt gelezen hij heeft gelezen wij hebben gelezen jullie hebben gelezen zij hebben gelezen ik las # jij las # hij las # wij lazen # jullie lazen # zij lazen # ik had gelezen jij had gelezen hij had gelezen wij hadden gelezen jullie hadden gelezen zij hadden gelezen ik zal lezen jij zult lezen hij zal lezen wij zullen lezen jullie zullen lezen zij zullen lezen ik zal gelezen hebben jij zult gelezen hebben hij zal gelezen hebben wij zullen gelezen hebben jullie zullen gelezen hebben zij zullen gelezen hebben ik zou lezen jij zou lezen hij zou lezen wij zouden lezen jullie zouden lezen zij zouden lezen ik zou gelezen hebben jij zou gelezen hebben hij zou gelezen hebben wij zouden gelezen hebben jullie zouden gelezen hebben zij zouden gelezen hebben jij lees # 52 forms voorlezen 128 +
883 lichten lichtend gelicht ik licht # jij licht # hij licht # wij lichten # jullie lichten # zij lichten # ik heb gelicht jij hebt gelicht hij heeft gelicht wij hebben gelicht jullie hebben gelicht zij hebben gelicht ik lichtte # jij lichtte # hij lichtte # wij lichtten # jullie lichtten # zij lichtten # ik had gelicht jij had gelicht hij had gelicht wij hadden gelicht jullie hadden gelicht zij hadden gelicht ik zal lichten jij zult lichten hij zal lichten wij zullen lichten jullie zullen lichten zij zullen lichten ik zal gelicht hebben jij zult gelicht hebben hij zal gelicht hebben wij zullen gelicht hebben jullie zullen gelicht hebben zij zullen gelicht hebben ik zou lichten jij zou lichten hij zou lichten wij zouden lichten jullie zouden lichten zij zouden lichten ik zou gelicht hebben jij zou gelicht hebben hij zou gelicht hebben wij zouden gelicht hebben jullie zouden gelicht hebben zij zouden gelicht hebben jij licht # 52 forms voorlichten 128 +
885 schieten schietend geschoten ik schiet # jij schiet # hij schiet # wij schieten # jullie schieten # zij schieten # ik heb geschoten jij hebt geschoten hij heeft geschoten wij hebben geschoten jullie hebben geschoten zij hebben geschoten ik schoot # jij schoot # hij schoot # wij schoten # jullie schoten # zij schoten # ik had geschoten jij had geschoten hij had geschoten wij hadden geschoten jullie hadden geschoten zij hadden geschoten ik zal schieten jij zult schieten hij zal schieten wij zullen schieten jullie zullen schieten zij zullen schieten ik zal geschoten hebben jij zult geschoten hebben hij zal geschoten hebben wij zullen geschoten hebben jullie zullen geschoten hebben zij zullen geschoten hebben ik zou schieten jij zou schieten hij zou schieten wij zouden schieten jullie zouden schieten zij zouden schieten ik zou geschoten hebben jij zou geschoten hebben hij zou geschoten hebben wij zouden geschoten hebben jullie zouden geschoten hebben zij zouden geschoten... voorschieten 128 +
887 spellen spellend gespeld ik spel # jij spelt # hij spelt # wij spellen # jullie spellen # zij spellen # ik heb gespeld jij hebt gespeld hij heeft gespeld wij hebben gespeld jullie hebben gespeld zij hebben gespeld ik spelde # jij spelde # hij spelde # wij spelden # jullie spelden # zij spelden # ik had gespeld jij had gespeld hij had gespeld wij hadden gespeld jullie hadden gespeld zij hadden gespeld ik zal spellen jij zult spellen hij zal spellen wij zullen spellen jullie zullen spellen zij zullen spellen ik zal gespeld hebben jij zult gespeld hebben hij zal gespeld hebben wij zullen gespeld hebben jullie zullen gespeld hebben zij zullen gespeld hebben ik zou spellen jij zou spellen hij zou spellen wij zouden spellen jullie zouden spellen zij zouden spellen ik zou gespeld hebben jij zou gespeld hebben hij zou gespeld hebben wij zouden gespeld hebben jullie zouden gespeld hebben zij zouden gespeld hebben jij spel # 52 forms voorspellen 128 +
889 wenden wendend gewend ik wend # jij wendt # hij wendt # wij wenden # jullie wenden # zij wenden # ik heb gewend jij hebt gewend hij heeft gewend wij hebben gewend jullie hebben gewend zij hebben gewend ik wendde # jij wendde # hij wendde # wij wendden # jullie wendden # zij wendden # ik had gewend jij had gewend hij had gewend wij hadden gewend jullie hadden gewend zij hadden gewend ik zal wenden jij zult wenden hij zal wenden wij zullen wenden jullie zullen wenden zij zullen wenden ik zal gewend hebben jij zult gewend hebben hij zal gewend hebben wij zullen gewend hebben jullie zullen gewend hebben zij zullen gewend hebben ik zou wenden jij zou wenden hij zou wenden wij zouden wenden jullie zouden wenden zij zouden wenden ik zou gewend hebben jij zou gewend hebben hij zou gewend hebben wij zouden gewend hebben jullie zouden gewend hebben zij zouden gewend hebben jij wend # 52 forms voorwenden 128 +
891 zeggen zeggend zegd gezegd ik zeg zeg # jij zegt zegt # hij zegt zegt # wij zeggen zeggen # jullie zeggen zeggen # zij zeggen zeggen # ik heb zegd gezegd jij hebt zegd gezegd hij heeft zegd gezegd wij hebben zegd gezegd jullie hebben zegd gezegd zij hebben zegd gezegd ik zegde zei # jij zegde zei # hij zegde zei # wij zegden zeien # jullie zegden zeien # zij zegden zeien # ik had zegd gezegd jij had zegd gezegd hij had zegd gezegd wij hadden zegd gezegd jullie hadden zegd gezegd zij hadden zegd gezegd ik zal zeggen jij zult zeggen hij zal zeggen wij zullen zeggen jullie zullen zeggen zij zullen zeggen ik zal zegd gezegd hebben jij zult zegd gezegd hebben hij zal zegd gezegd hebben wij zullen zegd gezegd hebben jullie zullen zegd gezegd hebben zij zullen zegd gezegd hebben ik zou zeggen jij zou zeggen hij zou zeggen wij zouden zeggen jullie zouden zeggen zij zouden zeggen ik zou zegd gezegd hebben jij zou zegd gezegd hebben hij zou zegd gezegd hebben wij zouden zegd... voorzeggen 128 +
893 zitten zittend gezeten ik zit # jij zit # hij zit # wij zitten # jullie zitten # zij zitten # ik heb gezeten jij hebt gezeten hij heeft gezeten wij hebben gezeten jullie hebben gezeten zij hebben gezeten ik zat # jij zat # hij zat # wij zaten # jullie zaten # zij zaten # ik had gezeten jij had gezeten hij had gezeten wij hadden gezeten jullie hadden gezeten zij hadden gezeten ik zal zitten jij zult zitten hij zal zitten wij zullen zitten jullie zullen zitten zij zullen zitten ik zal gezeten hebben jij zult gezeten hebben hij zal gezeten hebben wij zullen gezeten hebben jullie zullen gezeten hebben zij zullen gezeten hebben ik zou zitten jij zou zitten hij zou zitten wij zouden zitten jullie zouden zitten zij zouden zitten ik zou gezeten hebben jij zou gezeten hebben hij zou gezeten hebben wij zouden gezeten hebben jullie zouden gezeten hebben zij zouden gezeten hebben jij zit # 52 forms voorzitten 128 +
895 zen zend ge+esd ik es jij est hij est wij zen jullie zen zij zen ik heb ge+esd jij hebt ge+esd hij heeft ge+esd wij hebben ge+esd jullie hebben ge+esd zij hebben ge+esd ik esde jij esde hij esde wij esden jullie esden zij esden ik had ge+esd jij had ge+esd hij had ge+esd wij hadden ge+esd jullie hadden ge+esd zij hadden ge+esd ik zal zen jij zult zen hij zal zen wij zullen zen jullie zullen zen zij zullen zen ik zal ge+esd hebben jij zult ge+esd hebben hij zal ge+esd hebben wij zullen ge+esd hebben jullie zullen ge+esd hebben zij zullen ge+esd hebben ik zou zen jij zou zen hij zou zen wij zouden zen jullie zouden zen zij zouden zen ik zou ge+esd hebben jij zou ge+esd hebben hij zou ge+esd hebben wij zouden ge+esd hebben jullie zouden ge+esd hebben zij zouden ge+esd hebben jij es 52 forms vrezen 128 +
897 pen pend opt ik op jij opt hij opt wij pen jullie pen zij pen ik heb opt jij hebt opt hij heeft opt wij hebben opt jullie hebben opt zij hebben opt ik opte jij opte hij opte wij opten jullie opten zij opten ik had opt jij had opt hij had opt wij hadden opt jullie hadden opt zij hadden opt ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal opt hebben jij zult opt hebben hij zal opt hebben wij zullen opt hebben jullie zullen opt hebben zij zullen opt hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou opt hebben jij zou opt hebben hij zou opt hebben wij zouden opt hebben jullie zouden opt hebben zij zouden opt hebben jij op 52 forms wanhopen 128 +
899 sen send ge+sen ik # jij t hij t wij sen jullie sen zij sen ik heb ge+sen jij hebt ge+sen hij heeft ge+sen wij hebben ge+sen jullie hebben ge+sen zij hebben ge+sen ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+sen jij had ge+sen hij had ge+sen wij hadden ge+sen jullie hadden ge+sen zij hadden ge+sen ik zal sen jij zult sen hij zal sen wij zullen sen jullie zullen sen zij zullen sen ik zal ge+sen hebben jij zult ge+sen hebben hij zal ge+sen hebben wij zullen ge+sen hebben jullie zullen ge+sen hebben zij zullen ge+sen hebben ik zou sen jij zou sen hij zou sen wij zouden sen jullie zouden sen zij zouden sen ik zou ge+sen hebben jij zou ge+sen hebben hij zou ge+sen hebben wij zouden ge+sen hebben jullie zouden ge+sen hebben zij zouden ge+sen hebben jij # 52 forms wassen 128 +
901 en end ge+en ik # jij # hij # wij en jullie en zij en ik heb ge+en jij hebt ge+en hij heeft ge+en wij hebben ge+en jullie hebben ge+en zij hebben ge+en ik te jij te hij te wij ten jullie ten zij ten ik had ge+en jij had ge+en hij had ge+en wij hadden ge+en jullie hadden ge+en zij hadden ge+en ik zal en jij zult en hij zal en wij zullen en jullie zullen en zij zullen en ik zal ge+en hebben jij zult ge+en hebben hij zal ge+en hebben wij zullen ge+en hebben jullie zullen ge+en hebben zij zullen ge+en hebben ik zou en jij zou en hij zou en wij zouden en jullie zouden en zij zouden en ik zou ge+en hebben jij zou ge+en hebben hij zou ge+en hebben wij zouden ge+en hebben jullie zouden ge+en hebben zij zouden ge+en hebben jij # 52 forms zouten 128 +
903 ten tend ge+et ik et jij et hij et wij ten jullie ten zij ten ik heb ge+et jij hebt ge+et hij heeft ge+et wij hebben ge+et jullie hebben ge+et zij hebben ge+et ik ette jij ette hij ette wij etten jullie etten zij etten ik had ge+et jij had ge+et hij had ge+et wij hadden ge+et jullie hadden ge+et zij hadden ge+et ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ge+et hebben jij zult ge+et hebben hij zal ge+et hebben wij zullen ge+et hebben jullie zullen ge+et hebben zij zullen ge+et hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ge+et hebben jij zou ge+et hebben hij zou ge+et hebben wij zouden ge+et hebben jullie zouden ge+et hebben zij zouden ge+et hebben jij et 52 forms zweten 128 +
905 schrijven schrijvend schreven geschreven ik schrijf schrijf # jij schrijft schrijft # hij schrijft schrijft # wij schrijven schrijven # jullie schrijven schrijven # zij schrijven schrijven # ik heb schreven geschreven jij hebt schreven geschreven hij heeft schreven geschreven wij hebben schreven geschreven jullie hebben schreven geschreven zij hebben schreven geschreven ik schreef schreef # jij schreef schreef # hij schreef schreef # wij schreven schreven # jullie schreven schreven # zij schreven schreven # ik had schreven geschreven jij had schreven geschreven hij had schreven geschreven wij hadden schreven geschreven jullie hadden schreven geschreven zij hadden schreven geschreven ik zal schrijven jij zult schrijven hij zal schrijven wij zullen schrijven jullie zullen schrijven zij zullen schrijven ik zal schreven geschreven hebben jij zult schreven geschreven hebben hij zal schreven geschreven hebben wij zullen schreven geschreven hebben jullie zullen schreven... onderschrijven 128 +
907 rijf schrijf onder rijf 128 empty +
909 nen nend ge+and ik an jij ant hij ant wij nen jullie nen zij nen ik heb ge+and jij hebt ge+and hij heeft ge+and wij hebben ge+and jullie hebben ge+and zij hebben ge+and ik ande jij ande hij ande wij anden jullie anden zij anden ik had ge+and jij had ge+and hij had ge+and wij hadden ge+and jullie hadden ge+and zij hadden ge+and ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ge+and hebben jij zult ge+and hebben hij zal ge+and hebben wij zullen ge+and hebben jullie zullen ge+and hebben zij zullen ge+and hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ge+and hebben jij zou ge+and hebben hij zou ge+and hebben wij zouden ge+and hebben jullie zouden ge+and hebben zij zouden ge+and hebben jij an 52 forms banen 128 +
911 ten tend ge+at at at het at ten ten ten heb ge+at hebt ge+at het heeft ge+at hebben ge+at hebben ge+at hebben ge+at atte atte het atte atten atten atten had ge+at had ge+at het had ge+at hadden ge+at hadden ge+at hadden ge+at zal ten zult ten het zal ten zullen ten zullen ten zullen ten zal ge+at hebben zult ge+at hebben het zal ge+at hebben zullen ge+at hebben zullen ge+at hebben zullen ge+at hebben zou ten zou ten het zou ten zouden ten zouden ten zouden ten zou ge+at hebben zou ge+at hebben het zou ge+at hebben zouden ge+at hebben zouden ge+at hebben zouden ge+at hebben at 52 forms baten 128 +
913 azen azend ge+azen ik aas jij aast hij aast wij azen jullie azen zij azen ik heb ge+azen jij hebt ge+azen hij heeft ge+azen wij hebben ge+azen jullie hebben ge+azen zij hebben ge+azen ik ies jij ies hij ies wij iezen jullie iezen zij iezen ik had ge+azen jij had ge+azen hij had ge+azen wij hadden ge+azen jullie hadden ge+azen zij hadden ge+azen ik zal azen jij zult azen hij zal azen wij zullen azen jullie zullen azen zij zullen azen ik zal ge+azen hebben jij zult ge+azen hebben hij zal ge+azen hebben wij zullen ge+azen hebben jullie zullen ge+azen hebben zij zullen ge+azen hebben ik zou azen jij zou azen hij zou azen wij zouden azen jullie zouden azen zij zouden azen ik zou ge+azen hebben jij zou ge+azen hebben hij zou ge+azen hebben wij zouden ge+azen hebben jullie zouden ge+azen hebben zij zouden ge+azen hebben jij aas 52 forms blazen 128 +
915 ijken ijkend ge+eken ijk ijkt het ijkt ijken ijken ijken heb ge+eken hebt ge+eken het heeft ge+eken hebben ge+eken hebben ge+eken hebben ge+eken eek eek het eek eken eken eken had ge+eken had ge+eken het had ge+eken hadden ge+eken hadden ge+eken hadden ge+eken zal ijken zult ijken het zal ijken zullen ijken zullen ijken zullen ijken zal ge+eken hebben zult ge+eken hebben het zal ge+eken hebben zullen ge+eken hebben zullen ge+eken hebben zullen ge+eken hebben zou ijken zou ijken het zou ijken zouden ijken zouden ijken zouden ijken zou ge+eken hebben zou ge+eken hebben het zou ge+eken hebben zouden ge+eken hebben zouden ge+eken hebben zouden ge+eken hebben ijk 52 forms blijken 128 +
917 ijven ijvend ge+even ik ijf jij ijft hij ijft wij ijven jullie ijven zij ijven ik ben ge+even jij bent ge+even hij is ge+even wij zijn ge+even jullie zijn ge+even zij zijn ge+even ik eef jij eef hij eef wij even jullie even zij even ik was ge+even jij was ge+even hij was ge+even wij waren ge+even jullie waren ge+even zij waren ge+even ik zal ijven jij zult ijven hij zal ijven wij zullen ijven jullie zullen ijven zij zullen ijven ik zal ge+even zijn jij zult ge+even zijn hij zal ge+even zijn wij zullen ge+even zijn jullie zullen ge+even zijn zij zullen ge+even zijn ik zou ijven jij zou ijven hij zou ijven wij zouden ijven jullie zouden ijven zij zouden ijven ik zou ge+even zijn jij zou ge+even zijn hij zou ge+even zijn wij zouden ge+even zijn jullie zouden ge+even zijn zij zouden ge+even zijn jij ijf 52 forms blijven 128 +
919 inken inkend ge+onken ik ink jij inkt hij inkt wij inken jullie inken zij inken ik heb ge+onken jij hebt ge+onken hij heeft ge+onken wij hebben ge+onken jullie hebben ge+onken zij hebben ge+onken ik onk jij onk hij onk wij onken jullie onken zij onken ik had ge+onken jij had ge+onken hij had ge+onken wij hadden ge+onken jullie hadden ge+onken zij hadden ge+onken ik zal inken jij zult inken hij zal inken wij zullen inken jullie zullen inken zij zullen inken ik zal ge+onken hebben jij zult ge+onken hebben hij zal ge+onken hebben wij zullen ge+onken hebben jullie zullen ge+onken hebben zij zullen ge+onken hebben ik zou inken jij zou inken hij zou inken wij zouden inken jullie zouden inken zij zouden inken ik zou ge+onken hebben jij zou ge+onken hebben hij zou ge+onken hebben wij zouden ge+onken hebben jullie zouden ge+onken hebben zij zouden ge+onken hebben jij ink 52 forms blinken 128 +
921 engen engend ge+acht ik eng jij engt hij engt wij engen jullie engen zij engen ik heb ge+acht jij hebt ge+acht hij heeft ge+acht wij hebben ge+acht jullie hebben ge+acht zij hebben ge+acht ik acht jij acht hij acht wij achten jullie achten zij achten ik had ge+acht jij had ge+acht hij had ge+acht wij hadden ge+acht jullie hadden ge+acht zij hadden ge+acht ik zal engen jij zult engen hij zal engen wij zullen engen jullie zullen engen zij zullen engen ik zal ge+acht hebben jij zult ge+acht hebben hij zal ge+acht hebben wij zullen ge+acht hebben jullie zullen ge+acht hebben zij zullen ge+acht hebben ik zou engen jij zou engen hij zou engen wij zouden engen jullie zouden engen zij zouden engen ik zou ge+acht hebben jij zou ge+acht hebben hij zou ge+acht hebben wij zouden ge+acht hebben jullie zouden ge+acht hebben zij zouden ge+acht hebben jij eng 52 forms brengen 128 +
923 len lend ge+ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik ben ge+ald jij bent ge+ald hij is ge+ald wij zijn ge+ald jullie zijn ge+ald zij zijn ge+ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik was ge+ald jij was ge+ald hij was ge+ald wij waren ge+ald jullie waren ge+ald zij waren ge+ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+ald zijn jij zult ge+ald zijn hij zal ge+ald zijn wij zullen ge+ald zijn jullie zullen ge+ald zijn zij zullen ge+ald zijn ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+ald zijn jij zou ge+ald zijn hij zou ge+ald zijn wij zouden ge+ald zijn jullie zouden ge+ald zijn zij zouden ge+ald zijn jij al 52 forms dalen 128 +
925 den dend ge+od ik od jij odt hij odt wij den jullie den zij den ik heb ge+od jij hebt ge+od hij heeft ge+od wij hebben ge+od jullie hebben ge+od zij hebben ge+od ik odde jij odde hij odde wij odden jullie odden zij odden ik had ge+od jij had ge+od hij had ge+od wij hadden ge+od jullie hadden ge+od zij hadden ge+od ik zal den jij zult den hij zal den wij zullen den jullie zullen den zij zullen den ik zal ge+od hebben jij zult ge+od hebben hij zal ge+od hebben wij zullen ge+od hebben jullie zullen ge+od hebben zij zullen ge+od hebben ik zou den jij zou den hij zou den wij zouden den jullie zouden den zij zouden den ik zou ge+od hebben jij zou ge+od hebben hij zou ge+od hebben wij zouden ge+od hebben jullie zouden ge+od hebben zij zouden ge+od hebben jij od 52 forms doden 128 +
927 len lend ge+old ik ol jij olt hij olt wij len jullie len zij len ik heb ge+old jij hebt ge+old hij heeft ge+old wij hebben ge+old jullie hebben ge+old zij hebben ge+old ik olde jij olde hij olde wij olden jullie olden zij olden ik had ge+old jij had ge+old hij had ge+old wij hadden ge+old jullie hadden ge+old zij hadden ge+old ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+old hebben jij zult ge+old hebben hij zal ge+old hebben wij zullen ge+old hebben jullie zullen ge+old hebben zij zullen ge+old hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+old hebben jij zou ge+old hebben hij zou ge+old hebben wij zouden ge+old hebben jullie zouden ge+old hebben zij zouden ge+old hebben jij ol 52 forms dolen 128 +
929 pen pend ge+opt ik op jij opt hij opt wij pen jullie pen zij pen ik heb ge+opt jij hebt ge+opt hij heeft ge+opt wij hebben ge+opt jullie hebben ge+opt zij hebben ge+opt ik opte jij opte hij opte wij opten jullie opten zij opten ik had ge+opt jij had ge+opt hij had ge+opt wij hadden ge+opt jullie hadden ge+opt zij hadden ge+opt ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal ge+opt hebben jij zult ge+opt hebben hij zal ge+opt hebben wij zullen ge+opt hebben jullie zullen ge+opt hebben zij zullen ge+opt hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou ge+opt hebben jij zou ge+opt hebben hij zou ge+opt hebben wij zouden ge+opt hebben jullie zouden ge+opt hebben zij zouden ge+opt hebben jij op 52 forms dopen 128 +
931 uipen uipend ge+open ik uip jij uipt hij uipt wij uipen jullie uipen zij uipen ik heb ge+open jij hebt ge+open hij heeft ge+open wij hebben ge+open jullie hebben ge+open zij hebben ge+open ik oop jij oop hij oop wij open jullie open zij open ik had ge+open jij had ge+open hij had ge+open wij hadden ge+open jullie hadden ge+open zij hadden ge+open ik zal uipen jij zult uipen hij zal uipen wij zullen uipen jullie zullen uipen zij zullen uipen ik zal ge+open hebben jij zult ge+open hebben hij zal ge+open hebben wij zullen ge+open hebben jullie zullen ge+open hebben zij zullen ge+open hebben ik zou uipen jij zou uipen hij zou uipen wij zouden uipen jullie zouden uipen zij zouden uipen ik zou ge+open hebben jij zou ge+open hebben hij zou ge+open hebben wij zouden ge+open hebben jullie zouden ge+open hebben zij zouden ge+open hebben jij uip 52 forms druipen 128 +
933 ren rend ge+urd ur urt het urt ren ren ren heb ge+urd hebt ge+urd het heeft ge+urd hebben ge+urd hebben ge+urd hebben ge+urd urde urde het urde urden urden urden had ge+urd had ge+urd het had ge+urd hadden ge+urd hadden ge+urd hadden ge+urd zal ren zult ren het zal ren zullen ren zullen ren zullen ren zal ge+urd hebben zult ge+urd hebben het zal ge+urd hebben zullen ge+urd hebben zullen ge+urd hebben zullen ge+urd hebben zou ren zou ren het zou ren zouden ren zouden ren zouden ren zou ge+urd hebben zou ge+urd hebben het zou ge+urd hebben zouden ge+urd hebben zouden ge+urd hebben zouden ge+urd hebben ur 52 forms duren 128 +
935 pen pend gaapt ik ap jij apt hij apt wij pen jullie pen zij pen ik heb gaapt jij hebt gaapt hij heeft gaapt wij hebben gaapt jullie hebben gaapt zij hebben gaapt ik apte jij apte hij apte wij apten jullie apten zij apten ik had gaapt jij had gaapt hij had gaapt wij hadden gaapt jullie hadden gaapt zij hadden gaapt ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal gaapt hebben jij zult gaapt hebben hij zal gaapt hebben wij zullen gaapt hebben jullie zullen gaapt hebben zij zullen gaapt hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou gaapt hebben jij zou gaapt hebben hij zou gaapt hebben wij zouden gaapt hebben jullie zouden gaapt hebben zij zouden gaapt hebben jij ap 52 forms gapen 128 +
937 ijden ijdend gleden ik ijd ij jij ijdt hij ijdt wij ijden jullie ijden zij ijden ik heb gleden jij hebt gleden hij heeft gleden wij hebben gleden jullie hebben gleden zij hebben gleden ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had gleden jij had gleden hij had gleden wij hadden gleden jullie hadden gleden zij hadden gleden ik zal ijden jij zult ijden hij zal ijden wij zullen ijden jullie zullen ijden zij zullen ijden ik zal gleden hebben jij zult gleden hebben hij zal gleden hebben wij zullen gleden hebben jullie zullen gleden hebben zij zullen gleden hebben ik zou ijden jij zou ijden hij zou ijden wij zouden ijden jullie zouden ijden zij zouden ijden ik zou gleden hebben jij zou gleden hebben hij zou gleden hebben wij zouden gleden hebben jullie zouden gleden hebben zij zouden gleden hebben jij ijd ij 54 forms glijden 128 +
939 immen immend glommen ik im jij imt hij imt wij immen jullie immen zij immen ik heb glommen jij hebt glommen hij heeft glommen wij hebben glommen jullie hebben glommen zij hebben glommen ik om jij om hij om wij ommen jullie ommen zij ommen ik had glommen jij had glommen hij had glommen wij hadden glommen jullie hadden glommen zij hadden glommen ik zal immen jij zult immen hij zal immen wij zullen immen jullie zullen immen zij zullen immen ik zal glommen hebben jij zult glommen hebben hij zal glommen hebben wij zullen glommen hebben jullie zullen glommen hebben zij zullen glommen hebben ik zou immen jij zou immen hij zou immen wij zouden immen jullie zouden immen zij zouden immen ik zou glommen hebben jij zou glommen hebben hij zou glommen hebben wij zouden glommen hebben jullie zouden glommen hebben zij zouden glommen hebben jij im 52 forms glimmen 128 +
941 aven avend graven ik aaf jij aaft hij aaft wij aven jullie aven zij aven ik heb graven jij hebt graven hij heeft graven wij hebben graven jullie hebben graven zij hebben graven ik oef jij oef hij oef wij oeven jullie oeven zij oeven ik had graven jij had graven hij had graven wij hadden graven jullie hadden graven zij hadden graven ik zal aven jij zult aven hij zal aven wij zullen aven jullie zullen aven zij zullen aven ik zal graven hebben jij zult graven hebben hij zal graven hebben wij zullen graven hebben jullie zullen graven hebben zij zullen graven hebben ik zou aven jij zou aven hij zou aven wij zouden aven jullie zouden aven zij zouden aven ik zou graven hebben jij zou graven hebben hij zou graven hebben wij zouden graven hebben jullie zouden graven hebben zij zouden graven hebben jij aaf 52 forms graven 128 +
943 ijpen ijpend grepen ik ijp jij ijpt hij ijpt wij ijpen jullie ijpen zij ijpen ik heb grepen jij hebt grepen hij heeft grepen wij hebben grepen jullie hebben grepen zij hebben grepen ik eep jij eep hij eep wij epen jullie epen zij epen ik had grepen jij had grepen hij had grepen wij hadden grepen jullie hadden grepen zij hadden grepen ik zal ijpen jij zult ijpen hij zal ijpen wij zullen ijpen jullie zullen ijpen zij zullen ijpen ik zal grepen hebben jij zult grepen hebben hij zal grepen hebben wij zullen grepen hebben jullie zullen grepen hebben zij zullen grepen hebben ik zou ijpen jij zou ijpen hij zou ijpen wij zouden ijpen jullie zouden ijpen zij zouden ijpen ik zou grepen hebben jij zou grepen hebben hij zou grepen hebben wij zouden grepen hebben jullie zouden grepen hebben zij zouden grepen hebben jij ijp 52 forms grijpen 128 +
945 ten tend ge+ten ik et jij et hij et wij ten jullie ten zij ten ik heb ge+ten jij hebt ge+ten hij heeft ge+ten wij hebben ge+ten jullie hebben ge+ten zij hebben ge+ten ik ette jij ette hij ette wij etten jullie etten zij etten ik had ge+ten jij had ge+ten hij had ge+ten wij hadden ge+ten jullie hadden ge+ten zij hadden ge+ten ik zal ten jij zult ten hij zal ten wij zullen ten jullie zullen ten zij zullen ten ik zal ge+ten hebben jij zult ge+ten hebben hij zal ge+ten hebben wij zullen ge+ten hebben jullie zullen ge+ten hebben zij zullen ge+ten hebben ik zou ten jij zou ten hij zou ten wij zouden ten jullie zouden ten zij zouden ten ik zou ge+ten hebben jij zou ge+ten hebben hij zou ge+ten hebben wij zouden ge+ten hebben jullie zouden ge+ten hebben zij zouden ge+ten hebben jij et 52 forms heten 128 +
947 beelden beeldend gebeeld ik beeld # jij beeldt # hij beeldt # wij beelden # jullie beelden # zij beelden # ik heb gebeeld jij hebt gebeeld hij heeft gebeeld wij hebben gebeeld jullie hebben gebeeld zij hebben gebeeld ik beeldde # jij beeldde # hij beeldde # wij beeldden # jullie beeldden # zij beeldden # ik had gebeeld jij had gebeeld hij had gebeeld wij hadden gebeeld jullie hadden gebeeld zij hadden gebeeld ik zal beelden jij zult beelden hij zal beelden wij zullen beelden jullie zullen beelden zij zullen beelden ik zal gebeeld hebben jij zult gebeeld hebben hij zal gebeeld hebben wij zullen gebeeld hebben jullie zullen gebeeld hebben zij zullen gebeeld hebben ik zou beelden jij zou beelden hij zou beelden wij zouden beelden jullie zouden beelden zij zouden beelden ik zou gebeeld hebben jij zou gebeeld hebben hij zou gebeeld hebben wij zouden gebeeld hebben jullie zouden gebeeld hebben zij zouden gebeeld hebben jij beeld # 52 forms inbeelden 128 +
949 dienen dienend gediend ik dien # jij dient # hij dient # wij dienen # jullie dienen # zij dienen # ik heb gediend jij hebt gediend hij heeft gediend wij hebben gediend jullie hebben gediend zij hebben gediend ik diende # jij diende # hij diende # wij dienden # jullie dienden # zij dienden # ik had gediend jij had gediend hij had gediend wij hadden gediend jullie hadden gediend zij hadden gediend ik zal dienen jij zult dienen hij zal dienen wij zullen dienen jullie zullen dienen zij zullen dienen ik zal gediend hebben jij zult gediend hebben hij zal gediend hebben wij zullen gediend hebben jullie zullen gediend hebben zij zullen gediend hebben ik zou dienen jij zou dienen hij zou dienen wij zouden dienen jullie zouden dienen zij zouden dienen ik zou gediend hebben jij zou gediend hebben hij zou gediend hebben wij zouden gediend hebben jullie zouden gediend hebben zij zouden gediend hebben jij dien # 52 forms indienen 128 +
951 kopen kopend gekocht ik koop # jij koopt # hij koopt # wij kopen # jullie kopen # zij kopen # ik heb gekocht jij hebt gekocht hij heeft gekocht wij hebben gekocht jullie hebben gekocht zij hebben gekocht ik kocht # jij kocht # hij kocht # wij kochten # jullie kochten # zij kochten # ik had gekocht jij had gekocht hij had gekocht wij hadden gekocht jullie hadden gekocht zij hadden gekocht ik zal kopen jij zult kopen hij zal kopen wij zullen kopen jullie zullen kopen zij zullen kopen ik zal gekocht hebben jij zult gekocht hebben hij zal gekocht hebben wij zullen gekocht hebben jullie zullen gekocht hebben zij zullen gekocht hebben ik zou kopen jij zou kopen hij zou kopen wij zouden kopen jullie zouden kopen zij zouden kopen ik zou gekocht hebben jij zou gekocht hebben hij zou gekocht hebben wij zouden gekocht hebben jullie zouden gekocht hebben zij zouden gekocht hebben jij koop # 52 forms inkopen 128 +
953 leiden leidend geleid ik leid # jij leidt # hij leidt # wij leiden # jullie leiden # zij leiden # ik heb geleid jij hebt geleid hij heeft geleid wij hebben geleid jullie hebben geleid zij hebben geleid ik leidde # jij leidde # hij leidde # wij leidden # jullie leidden # zij leidden # ik had geleid jij had geleid hij had geleid wij hadden geleid jullie hadden geleid zij hadden geleid ik zal leiden jij zult leiden hij zal leiden wij zullen leiden jullie zullen leiden zij zullen leiden ik zal geleid hebben jij zult geleid hebben hij zal geleid hebben wij zullen geleid hebben jullie zullen geleid hebben zij zullen geleid hebben ik zou leiden jij zou leiden hij zou leiden wij zouden leiden jullie zouden leiden zij zouden leiden ik zou geleid hebben jij zou geleid hebben hij zou geleid hebben wij zouden geleid hebben jullie zouden geleid hebben zij zouden geleid hebben jij leid # 52 forms inleiden 128 +
955 leveren leverend geleverd ik lever # jij levert # hij levert # wij leveren # jullie leveren # zij leveren # ik heb geleverd jij hebt geleverd hij heeft geleverd wij hebben geleverd jullie hebben geleverd zij hebben geleverd ik leverde # jij leverde # hij leverde # wij leverden # jullie leverden # zij leverden # ik had geleverd jij had geleverd hij had geleverd wij hadden geleverd jullie hadden geleverd zij hadden geleverd ik zal leveren jij zult leveren hij zal leveren wij zullen leveren jullie zullen leveren zij zullen leveren ik zal geleverd hebben jij zult geleverd hebben hij zal geleverd hebben wij zullen geleverd hebben jullie zullen geleverd hebben zij zullen geleverd hebben ik zou leveren jij zou leveren hij zou leveren wij zouden leveren jullie zouden leveren zij zouden leveren ik zou geleverd hebben jij zou geleverd hebben hij zou geleverd hebben wij zouden geleverd hebben jullie zouden geleverd hebben zij zouden geleverd hebben jij lever # 52 forms inleveren 128 +
957 lijsten lijstend gelijst ik lijst # jij lijst # hij lijst # wij lijsten # jullie lijsten # zij lijsten # ik heb gelijst jij hebt gelijst hij heeft gelijst wij hebben gelijst jullie hebben gelijst zij hebben gelijst ik lijstte # jij lijstte # hij lijstte # wij lijstten # jullie lijstten # zij lijstten # ik had gelijst jij had gelijst hij had gelijst wij hadden gelijst jullie hadden gelijst zij hadden gelijst ik zal lijsten jij zult lijsten hij zal lijsten wij zullen lijsten jullie zullen lijsten zij zullen lijsten ik zal gelijst hebben jij zult gelijst hebben hij zal gelijst hebben wij zullen gelijst hebben jullie zullen gelijst hebben zij zullen gelijst hebben ik zou lijsten jij zou lijsten hij zou lijsten wij zouden lijsten jullie zouden lijsten zij zouden lijsten ik zou gelijst hebben jij zou gelijst hebben hij zou gelijst hebben wij zouden gelijst hebben jullie zouden gelijst hebben zij zouden gelijst hebben jij lijst # 52 forms inlijsten 128 +
959 richten richtend gericht ik richt # jij richt # hij richt # wij richten # jullie richten # zij richten # ik heb gericht jij hebt gericht hij heeft gericht wij hebben gericht jullie hebben gericht zij hebben gericht ik richtte # jij richtte # hij richtte # wij richtten # jullie richtten # zij richtten # ik had gericht jij had gericht hij had gericht wij hadden gericht jullie hadden gericht zij hadden gericht ik zal richten jij zult richten hij zal richten wij zullen richten jullie zullen richten zij zullen richten ik zal gericht hebben jij zult gericht hebben hij zal gericht hebben wij zullen gericht hebben jullie zullen gericht hebben zij zullen gericht hebben ik zou richten jij zou richten hij zou richten wij zouden richten jullie zouden richten zij zouden richten ik zou gericht hebben jij zou gericht hebben hij zou gericht hebben wij zouden gericht hebben jullie zouden gericht hebben zij zouden gericht hebben jij richt # 52 forms inrichten 128 +
961 roepen roepend geroepen ik roep # jij roept # hij roept # wij roepen # jullie roepen # zij roepen # ik heb geroepen jij hebt geroepen hij heeft geroepen wij hebben geroepen jullie hebben geroepen zij hebben geroepen ik riep # jij riep # hij riep # wij riepen # jullie riepen # zij riepen # ik had geroepen jij had geroepen hij had geroepen wij hadden geroepen jullie hadden geroepen zij hadden geroepen ik zal roepen jij zult roepen hij zal roepen wij zullen roepen jullie zullen roepen zij zullen roepen ik zal geroepen hebben jij zult geroepen hebben hij zal geroepen hebben wij zullen geroepen hebben jullie zullen geroepen hebben zij zullen geroepen hebben ik zou roepen jij zou roepen hij zou roepen wij zouden roepen jullie zouden roepen zij zouden roepen ik zou geroepen hebben jij zou geroepen hebben hij zou geroepen hebben wij zouden geroepen hebben jullie zouden geroepen hebben zij zouden geroepen hebben jij roep # 52 forms inroepen 128 +
963 ruilen ruilend geruild ik ruil # jij ruilt # hij ruilt # wij ruilen # jullie ruilen # zij ruilen # ik heb geruild jij hebt geruild hij heeft geruild wij hebben geruild jullie hebben geruild zij hebben geruild ik ruilde # jij ruilde # hij ruilde # wij ruilden # jullie ruilden # zij ruilden # ik had geruild jij had geruild hij had geruild wij hadden geruild jullie hadden geruild zij hadden geruild ik zal ruilen jij zult ruilen hij zal ruilen wij zullen ruilen jullie zullen ruilen zij zullen ruilen ik zal geruild hebben jij zult geruild hebben hij zal geruild hebben wij zullen geruild hebben jullie zullen geruild hebben zij zullen geruild hebben ik zou ruilen jij zou ruilen hij zou ruilen wij zouden ruilen jullie zouden ruilen zij zouden ruilen ik zou geruild hebben jij zou geruild hebben hij zou geruild hebben wij zouden geruild hebben jullie zouden geruild hebben zij zouden geruild hebben jij ruil # 52 forms inruilen 128 +
965 schenken schenkend geschonken ik schenk # jij schenkt # hij schenkt # wij schenken # jullie schenken # zij schenken # ik heb geschonken jij hebt geschonken hij heeft geschonken wij hebben geschonken jullie hebben geschonken zij hebben geschonken ik schonk # jij schonk # hij schonk # wij schonken # jullie schonken # zij schonken # ik had geschonken jij had geschonken hij had geschonken wij hadden geschonken jullie hadden geschonken zij hadden geschonken ik zal schenken jij zult schenken hij zal schenken wij zullen schenken jullie zullen schenken zij zullen schenken ik zal geschonken hebben jij zult geschonken hebben hij zal geschonken hebben wij zullen geschonken hebben jullie zullen geschonken hebben zij zullen geschonken hebben ik zou schenken jij zou schenken hij zou schenken wij zouden schenken jullie zouden schenken zij zouden schenken ik zou geschonken hebben jij zou geschonken hebben hij zou geschonken hebben wij zouden geschonken hebben jullie zouden geschonken... inschenken 128 +
967 schepen schepend gescheept ik scheep # jij scheept # hij scheept # wij schepen # jullie schepen # zij schepen # ik heb gescheept jij hebt gescheept hij heeft gescheept wij hebben gescheept jullie hebben gescheept zij hebben gescheept ik scheepte # jij scheepte # hij scheepte # wij scheepten # jullie scheepten # zij scheepten # ik had gescheept jij had gescheept hij had gescheept wij hadden gescheept jullie hadden gescheept zij hadden gescheept ik zal schepen jij zult schepen hij zal schepen wij zullen schepen jullie zullen schepen zij zullen schepen ik zal gescheept hebben jij zult gescheept hebben hij zal gescheept hebben wij zullen gescheept hebben jullie zullen gescheept hebben zij zullen gescheept hebben ik zou schepen jij zou schepen hij zou schepen wij zouden schepen jullie zouden schepen zij zouden schepen ik zou gescheept hebben jij zou gescheept hebben hij zou gescheept hebben wij zouden gescheept hebben jullie zouden gescheept hebben zij zouden gescheept... inschepen 128 +
969 smeren smerend gesmeerd ik smeer # jij smeert # hij smeert # wij smeren # jullie smeren # zij smeren # ik heb gesmeerd jij hebt gesmeerd hij heeft gesmeerd wij hebben gesmeerd jullie hebben gesmeerd zij hebben gesmeerd ik smeerde # jij smeerde # hij smeerde # wij smeerden # jullie smeerden # zij smeerden # ik had gesmeerd jij had gesmeerd hij had gesmeerd wij hadden gesmeerd jullie hadden gesmeerd zij hadden gesmeerd ik zal smeren jij zult smeren hij zal smeren wij zullen smeren jullie zullen smeren zij zullen smeren ik zal gesmeerd hebben jij zult gesmeerd hebben hij zal gesmeerd hebben wij zullen gesmeerd hebben jullie zullen gesmeerd hebben zij zullen gesmeerd hebben ik zou smeren jij zou smeren hij zou smeren wij zouden smeren jullie zouden smeren zij zouden smeren ik zou gesmeerd hebben jij zou gesmeerd hebben hij zou gesmeerd hebben wij zouden gesmeerd hebben jullie zouden gesmeerd hebben zij zouden gesmeerd hebben jij smeer # 52 forms insmeren 128 +
971 spannen spannend gespannen ik span # jij spant # hij spant # wij spannen # jullie spannen # zij spannen # ik heb gespannen jij hebt gespannen hij heeft gespannen wij hebben gespannen jullie hebben gespannen zij hebben gespannen ik spande # jij spande # hij spande # wij spanden # jullie spanden # zij spanden # ik had gespannen jij had gespannen hij had gespannen wij hadden gespannen jullie hadden gespannen zij hadden gespannen ik zal spannen jij zult spannen hij zal spannen wij zullen spannen jullie zullen spannen zij zullen spannen ik zal gespannen hebben jij zult gespannen hebben hij zal gespannen hebben wij zullen gespannen hebben jullie zullen gespannen hebben zij zullen gespannen hebben ik zou spannen jij zou spannen hij zou spannen wij zouden spannen jullie zouden spannen zij zouden spannen ik zou gespannen hebben jij zou gespannen hebben hij zou gespannen hebben wij zouden gespannen hebben jullie zouden gespannen hebben zij zouden gespannen hebben jij span #... inspannen 128 +
973 studeren studerend gestudeerd ik studeer # jij studeert # hij studeert # wij studeren # jullie studeren # zij studeren # ik heb gestudeerd jij hebt gestudeerd hij heeft gestudeerd wij hebben gestudeerd jullie hebben gestudeerd zij hebben gestudeerd ik studeerde # jij studeerde # hij studeerde # wij studeerden # jullie studeerden # zij studeerden # ik had gestudeerd jij had gestudeerd hij had gestudeerd wij hadden gestudeerd jullie hadden gestudeerd zij hadden gestudeerd ik zal studeren jij zult studeren hij zal studeren wij zullen studeren jullie zullen studeren zij zullen studeren ik zal gestudeerd hebben jij zult gestudeerd hebben hij zal gestudeerd hebben wij zullen gestudeerd hebben jullie zullen gestudeerd hebben zij zullen gestudeerd hebben ik zou studeren jij zou studeren hij zou studeren wij zouden studeren jullie zouden studeren zij zouden studeren ik zou gestudeerd hebben jij zou gestudeerd hebben hij zou gestudeerd hebben wij zouden gestudeerd hebben jullie... instuderen 128 +
975 voeren voerend gevoerd ik voer # jij voert # hij voert # wij voeren # jullie voeren # zij voeren # ik heb gevoerd jij hebt gevoerd hij heeft gevoerd wij hebben gevoerd jullie hebben gevoerd zij hebben gevoerd ik voerde # jij voerde # hij voerde # wij voerden # jullie voerden # zij voerden # ik had gevoerd jij had gevoerd hij had gevoerd wij hadden gevoerd jullie hadden gevoerd zij hadden gevoerd ik zal voeren jij zult voeren hij zal voeren wij zullen voeren jullie zullen voeren zij zullen voeren ik zal gevoerd hebben jij zult gevoerd hebben hij zal gevoerd hebben wij zullen gevoerd hebben jullie zullen gevoerd hebben zij zullen gevoerd hebben ik zou voeren jij zou voeren hij zou voeren wij zouden voeren jullie zouden voeren zij zouden voeren ik zou gevoerd hebben jij zou gevoerd hebben hij zou gevoerd hebben wij zouden gevoerd hebben jullie zouden gevoerd hebben zij zouden gevoerd hebben jij voer # 52 forms invoeren 128 +
977 wikkelen wikkelend gewikkeld ik wikkel # jij wikkelt # hij wikkelt # wij wikkelen # jullie wikkelen # zij wikkelen # ik heb gewikkeld jij hebt gewikkeld hij heeft gewikkeld wij hebben gewikkeld jullie hebben gewikkeld zij hebben gewikkeld ik wikkelde # jij wikkelde # hij wikkelde # wij wikkelden # jullie wikkelden # zij wikkelden # ik had gewikkeld jij had gewikkeld hij had gewikkeld wij hadden gewikkeld jullie hadden gewikkeld zij hadden gewikkeld ik zal wikkelen jij zult wikkelen hij zal wikkelen wij zullen wikkelen jullie zullen wikkelen zij zullen wikkelen ik zal gewikkeld hebben jij zult gewikkeld hebben hij zal gewikkeld hebben wij zullen gewikkeld hebben jullie zullen gewikkeld hebben zij zullen gewikkeld hebben ik zou wikkelen jij zou wikkelen hij zou wikkelen wij zouden wikkelen jullie zouden wikkelen zij zouden wikkelen ik zou gewikkeld hebben jij zou gewikkeld hebben hij zou gewikkeld hebben wij zouden gewikkeld hebben jullie zouden gewikkeld hebben zij... inwikkelen 128 +
979 wisselen wisselend gewisseld ik wissel # jij wisselt # hij wisselt # wij wisselen # jullie wisselen # zij wisselen # ik heb gewisseld jij hebt gewisseld hij heeft gewisseld wij hebben gewisseld jullie hebben gewisseld zij hebben gewisseld ik wisselde # jij wisselde # hij wisselde # wij wisselden # jullie wisselden # zij wisselden # ik had gewisseld jij had gewisseld hij had gewisseld wij hadden gewisseld jullie hadden gewisseld zij hadden gewisseld ik zal wisselen jij zult wisselen hij zal wisselen wij zullen wisselen jullie zullen wisselen zij zullen wisselen ik zal gewisseld hebben jij zult gewisseld hebben hij zal gewisseld hebben wij zullen gewisseld hebben jullie zullen gewisseld hebben zij zullen gewisseld hebben ik zou wisselen jij zou wisselen hij zou wisselen wij zouden wisselen jullie zouden wisselen zij zouden wisselen ik zou gewisseld hebben jij zou gewisseld hebben hij zou gewisseld hebben wij zouden gewisseld hebben jullie zouden gewisseld hebben zij... inwisselen 128 +
981 zamelen zamelend gezameld ik zamel # jij zamelt # hij zamelt # wij zamelen # jullie zamelen # zij zamelen # ik heb gezameld jij hebt gezameld hij heeft gezameld wij hebben gezameld jullie hebben gezameld zij hebben gezameld ik zamelde # jij zamelde # hij zamelde # wij zamelden # jullie zamelden # zij zamelden # ik had gezameld jij had gezameld hij had gezameld wij hadden gezameld jullie hadden gezameld zij hadden gezameld ik zal zamelen jij zult zamelen hij zal zamelen wij zullen zamelen jullie zullen zamelen zij zullen zamelen ik zal gezameld hebben jij zult gezameld hebben hij zal gezameld hebben wij zullen gezameld hebben jullie zullen gezameld hebben zij zullen gezameld hebben ik zou zamelen jij zou zamelen hij zou zamelen wij zouden zamelen jullie zouden zamelen zij zouden zamelen ik zou gezameld hebben jij zou gezameld hebben hij zou gezameld hebben wij zouden gezameld hebben jullie zouden gezameld hebben zij zouden gezameld hebben jij zamel # 52 forms inzamelen 128 +
983 zegenen zegenend gezegend ik zegen # jij zegent # hij zegent # wij zegenen # jullie zegenen # zij zegenen # ik heb gezegend jij hebt gezegend hij heeft gezegend wij hebben gezegend jullie hebben gezegend zij hebben gezegend ik zegende # jij zegende # hij zegende # wij zegenden # jullie zegenden # zij zegenden # ik had gezegend jij had gezegend hij had gezegend wij hadden gezegend jullie hadden gezegend zij hadden gezegend ik zal zegenen jij zult zegenen hij zal zegenen wij zullen zegenen jullie zullen zegenen zij zullen zegenen ik zal gezegend hebben jij zult gezegend hebben hij zal gezegend hebben wij zullen gezegend hebben jullie zullen gezegend hebben zij zullen gezegend hebben ik zou zegenen jij zou zegenen hij zou zegenen wij zouden zegenen jullie zouden zegenen zij zouden zegenen ik zou gezegend hebben jij zou gezegend hebben hij zou gezegend hebben wij zouden gezegend hebben jullie zouden gezegend hebben zij zouden gezegend hebben jij zegen # 52 forms inzegenen 128 +
985 immen immend ge+ommen ik im jij imt hij imt wij immen jullie immen zij immen ik heb ge+ommen jij hebt ge+ommen hij heeft ge+ommen wij hebben ge+ommen jullie hebben ge+ommen zij hebben ge+ommen ik om jij om hij om wij ommen jullie ommen zij ommen ik had ge+ommen jij had ge+ommen hij had ge+ommen wij hadden ge+ommen jullie hadden ge+ommen zij hadden ge+ommen ik zal immen jij zult immen hij zal immen wij zullen immen jullie zullen immen zij zullen immen ik zal ge+ommen hebben jij zult ge+ommen hebben hij zal ge+ommen hebben wij zullen ge+ommen hebben jullie zullen ge+ommen hebben zij zullen ge+ommen hebben ik zou immen jij zou immen hij zou immen wij zouden immen jullie zouden immen zij zouden immen ik zou ge+ommen hebben jij zou ge+ommen hebben hij zou ge+ommen hebben wij zouden ge+ommen hebben jullie zouden ge+ommen hebben zij zouden ge+ommen hebben jij im 52 forms klimmen 128 +
987 ijpen ijpend ge+epen ik ijp jij ijpt hij ijpt wij ijpen jullie ijpen zij ijpen ik heb ge+epen jij hebt ge+epen hij heeft ge+epen wij hebben ge+epen jullie hebben ge+epen zij hebben ge+epen ik eep jij eep hij eep wij epen jullie epen zij epen ik had ge+epen jij had ge+epen hij had ge+epen wij hadden ge+epen jullie hadden ge+epen zij hadden ge+epen ik zal ijpen jij zult ijpen hij zal ijpen wij zullen ijpen jullie zullen ijpen zij zullen ijpen ik zal ge+epen hebben jij zult ge+epen hebben hij zal ge+epen hebben wij zullen ge+epen hebben jullie zullen ge+epen hebben zij zullen ge+epen hebben ik zou ijpen jij zou ijpen hij zou ijpen wij zouden ijpen jullie zouden ijpen zij zouden ijpen ik zou ge+epen hebben jij zou ge+epen hebben hij zou ge+epen hebben wij zouden ge+epen hebben jullie zouden ge+epen hebben zij zouden ge+epen hebben jij ijp 52 forms knijpen 128 +
989 ken kend ge+okt ik ok jij okt hij okt wij ken jullie ken zij ken ik heb ge+okt jij hebt ge+okt hij heeft ge+okt wij hebben ge+okt jullie hebben ge+okt zij hebben ge+okt ik okte jij okte hij okte wij okten jullie okten zij okten ik had ge+okt jij had ge+okt hij had ge+okt wij hadden ge+okt jullie hadden ge+okt zij hadden ge+okt ik zal ken jij zult ken hij zal ken wij zullen ken jullie zullen ken zij zullen ken ik zal ge+okt hebben jij zult ge+okt hebben hij zal ge+okt hebben wij zullen ge+okt hebben jullie zullen ge+okt hebben zij zullen ge+okt hebben ik zou ken jij zou ken hij zou ken wij zouden ken jullie zouden ken zij zouden ken ik zou ge+okt hebben jij zou ge+okt hebben hij zou ge+okt hebben wij zouden ge+okt hebben jullie zouden ge+okt hebben zij zouden ge+okt hebben jij ok 52 forms koken 128 +
991 pen pend ge+cht ik op jij opt hij opt wij pen jullie pen zij pen ik heb ge+cht jij hebt ge+cht hij heeft ge+cht wij hebben ge+cht jullie hebben ge+cht zij hebben ge+cht ik cht jij cht hij cht wij chten jullie chten zij chten ik had ge+cht jij had ge+cht hij had ge+cht wij hadden ge+cht jullie hadden ge+cht zij hadden ge+cht ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal ge+cht hebben jij zult ge+cht hebben hij zal ge+cht hebben wij zullen ge+cht hebben jullie zullen ge+cht hebben zij zullen ge+cht hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou ge+cht hebben jij zou ge+cht hebben hij zou ge+cht hebben wij zouden ge+cht hebben jullie zouden ge+cht hebben zij zouden ge+cht hebben jij op 52 forms kopen 128 +
993 impen impend ge+ompen ik imp jij impt hij impt wij impen jullie impen zij impen ik ben ge+ompen jij bent ge+ompen hij is ge+ompen wij zijn ge+ompen jullie zijn ge+ompen zij zijn ge+ompen ik omp jij omp hij omp wij ompen jullie ompen zij ompen ik was ge+ompen jij was ge+ompen hij was ge+ompen wij waren ge+ompen jullie waren ge+ompen zij waren ge+ompen ik zal impen jij zult impen hij zal impen wij zullen impen jullie zullen impen zij zullen impen ik zal ge+ompen zijn jij zult ge+ompen zijn hij zal ge+ompen zijn wij zullen ge+ompen zijn jullie zullen ge+ompen zijn zij zullen ge+ompen zijn ik zou impen jij zou impen hij zou impen wij zouden impen jullie zouden impen zij zouden impen ik zou ge+ompen zijn jij zou ge+ompen zijn hij zou ge+ompen zijn wij zouden ge+ompen zijn jullie zouden ge+ompen zijn zij zouden ge+ompen zijn jij imp 52 forms krimpen 128 +
995 nen nend ge+end ik en jij ent hij ent wij nen jullie nen zij nen ik heb ge+end jij hebt ge+end hij heeft ge+end wij hebben ge+end jullie hebben ge+end zij hebben ge+end ik ende jij ende hij ende wij enden jullie enden zij enden ik had ge+end jij had ge+end hij had ge+end wij hadden ge+end jullie hadden ge+end zij hadden ge+end ik zal nen jij zult nen hij zal nen wij zullen nen jullie zullen nen zij zullen nen ik zal ge+end hebben jij zult ge+end hebben hij zal ge+end hebben wij zullen ge+end hebben jullie zullen ge+end hebben zij zullen ge+end hebben ik zou nen jij zou nen hij zou nen wij zouden nen jullie zouden nen zij zouden nen ik zou ge+end hebben jij zou ge+end hebben hij zou ge+end hebben wij zouden ge+end hebben jullie zouden ge+end hebben zij zouden ge+end hebben jij en 52 forms lenen 128 +
997 len lend ge+len ge+ald ik al jij alt hij alt wij len jullie len zij len ik heb ge+len ge+ald jij hebt ge+len ge+ald hij heeft ge+len ge+ald wij hebben ge+len ge+ald jullie hebben ge+len ge+ald zij hebben ge+len ge+ald ik alde jij alde hij alde wij alden jullie alden zij alden ik had ge+len ge+ald jij had ge+len ge+ald hij had ge+len ge+ald wij hadden ge+len ge+ald jullie hadden ge+len ge+ald zij hadden ge+len ge+ald ik zal len jij zult len hij zal len wij zullen len jullie zullen len zij zullen len ik zal ge+len ge+ald hebben jij zult ge+len ge+ald hebben hij zal ge+len ge+ald hebben wij zullen ge+len ge+ald hebben jullie zullen ge+len ge+ald hebben zij zullen ge+len ge+ald hebben ik zou len jij zou len hij zou len wij zouden len jullie zouden len zij zouden len ik zou ge+len ge+ald hebben jij zou ge+len ge+ald hebben hij zou ge+len ge+ald hebben wij zouden ge+len ge+ald hebben jullie zouden ge+len ge+ald hebben zij zouden ge+len ge+ald hebben jij al 77 forms malen 128 +
999 praten pratend gepraat ik praat # jij praat # hij praat # wij praten # jullie praten # zij praten # ik heb gepraat jij hebt gepraat hij heeft gepraat wij hebben gepraat jullie hebben gepraat zij hebben gepraat ik praatte # jij praatte # hij praatte # wij praatten # jullie praatten # zij praatten # ik had gepraat jij had gepraat hij had gepraat wij hadden gepraat jullie hadden gepraat zij hadden gepraat ik zal praten jij zult praten hij zal praten wij zullen praten jullie zullen praten zij zullen praten ik zal gepraat hebben jij zult gepraat hebben hij zal gepraat hebben wij zullen gepraat hebben jullie zullen gepraat hebben zij zullen gepraat hebben ik zou praten jij zou praten hij zou praten wij zouden praten jullie zouden praten zij zouden praten ik zou gepraat hebben jij zou gepraat hebben hij zou gepraat hebben wij zouden gepraat hebben jullie zouden gepraat hebben zij zouden gepraat hebben jij praat # 52 forms ompraten 128 +
1001 rijden rijdend gereden ik rijd # rij # jij rijdt # hij rijdt # wij rijden # jullie rijden # zij rijden # ik heb gereden jij hebt gereden hij heeft gereden wij hebben gereden jullie hebben gereden zij hebben gereden ik reed # jij reed # hij reed # wij reden # jullie reden # zij reden # ik had gereden jij had gereden hij had gereden wij hadden gereden jullie hadden gereden zij hadden gereden ik zal rijden jij zult rijden hij zal rijden wij zullen rijden jullie zullen rijden zij zullen rijden ik zal gereden hebben jij zult gereden hebben hij zal gereden hebben wij zullen gereden hebben jullie zullen gereden hebben zij zullen gereden hebben ik zou rijden jij zou rijden hij zou rijden wij zouden rijden jullie zouden rijden zij zouden rijden ik zou gereden hebben jij zou gereden hebben hij zou gereden hebben wij zouden gereden hebben jullie zouden gereden hebben zij zouden gereden hebben jij rijd # rij # 54 forms omrijden 128 +
1003 waaien waaiend gewaaid ik waai # jij waait # hij waait # wij waaien # jullie waaien # zij waaien # ik heb gewaaid jij hebt gewaaid hij heeft gewaaid wij hebben gewaaid jullie hebben gewaaid zij hebben gewaaid ik woei # waaide # jij woei # waaide # hij woei # waaide # wij woeien # waaiden # jullie woeien # waaiden # zij woeien # waaiden # ik had gewaaid jij had gewaaid hij had gewaaid wij hadden gewaaid jullie hadden gewaaid zij hadden gewaaid ik zal waaien jij zult waaien hij zal waaien wij zullen waaien jullie zullen waaien zij zullen waaien ik zal gewaaid hebben jij zult gewaaid hebben hij zal gewaaid hebben wij zullen gewaaid hebben jullie zullen gewaaid hebben zij zullen gewaaid hebben ik zou waaien jij zou waaien hij zou waaien wij zouden waaien jullie zouden waaien zij zouden waaien ik zou gewaaid hebben jij zou gewaaid hebben hij zou gewaaid hebben wij zouden gewaaid hebben jullie zouden gewaaid hebben zij zouden gewaaid hebben jij waai # 58 forms omwaaien 128 +
1005 bellen bellend gebeld ik bel # jij belt # hij belt # wij bellen # jullie bellen # zij bellen # ik heb gebeld jij hebt gebeld hij heeft gebeld wij hebben gebeld jullie hebben gebeld zij hebben gebeld ik belde # jij belde # hij belde # wij belden # jullie belden # zij belden # ik had gebeld jij had gebeld hij had gebeld wij hadden gebeld jullie hadden gebeld zij hadden gebeld ik zal bellen jij zult bellen hij zal bellen wij zullen bellen jullie zullen bellen zij zullen bellen ik zal gebeld hebben jij zult gebeld hebben hij zal gebeld hebben wij zullen gebeld hebben jullie zullen gebeld hebben zij zullen gebeld hebben ik zou bellen jij zou bellen hij zou bellen wij zouden bellen jullie zouden bellen zij zouden bellen ik zou gebeld hebben jij zou gebeld hebben hij zou gebeld hebben wij zouden gebeld hebben jullie zouden gebeld hebben zij zouden gebeld hebben jij bel # 52 forms opbellen 128 +
1007 graven gravend gegraven ik graaf # jij graaft # hij graaft # wij graven # jullie graven # zij graven # ik heb gegraven jij hebt gegraven hij heeft gegraven wij hebben gegraven jullie hebben gegraven zij hebben gegraven ik groef # jij groef # hij groef # wij groeven # jullie groeven # zij groeven # ik had gegraven jij had gegraven hij had gegraven wij hadden gegraven jullie hadden gegraven zij hadden gegraven ik zal graven jij zult graven hij zal graven wij zullen graven jullie zullen graven zij zullen graven ik zal gegraven hebben jij zult gegraven hebben hij zal gegraven hebben wij zullen gegraven hebben jullie zullen gegraven hebben zij zullen gegraven hebben ik zou graven jij zou graven hij zou graven wij zouden graven jullie zouden graven zij zouden graven ik zou gegraven hebben jij zou gegraven hebben hij zou gegraven hebben wij zouden gegraven hebben jullie zouden gegraven hebben zij zouden gegraven hebben jij graaf # 52 forms opgraven 128 +
1009 heffen heffend geheven ik hef # jij heft # hij heft # wij heffen # jullie heffen # zij heffen # ik heb geheven jij hebt geheven hij heeft geheven wij hebben geheven jullie hebben geheven zij hebben geheven ik hief # jij hief # hij hief # wij hieven # jullie hieven # zij hieven # ik had geheven jij had geheven hij had geheven wij hadden geheven jullie hadden geheven zij hadden geheven ik zal heffen jij zult heffen hij zal heffen wij zullen heffen jullie zullen heffen zij zullen heffen ik zal geheven hebben jij zult geheven hebben hij zal geheven hebben wij zullen geheven hebben jullie zullen geheven hebben zij zullen geheven hebben ik zou heffen jij zou heffen hij zou heffen wij zouden heffen jullie zouden heffen zij zouden heffen ik zou geheven hebben jij zou geheven hebben hij zou geheven hebben wij zouden geheven hebben jullie zouden geheven hebben zij zouden geheven hebben jij hef # 52 forms opheffen 128 +
1011 klaren klarend geklaard ik klaar # jij klaart # hij klaart # wij klaren # jullie klaren # zij klaren # ik heb geklaard jij hebt geklaard hij heeft geklaard wij hebben geklaard jullie hebben geklaard zij hebben geklaard ik klaarde # jij klaarde # hij klaarde # wij klaarden # jullie klaarden # zij klaarden # ik had geklaard jij had geklaard hij had geklaard wij hadden geklaard jullie hadden geklaard zij hadden geklaard ik zal klaren jij zult klaren hij zal klaren wij zullen klaren jullie zullen klaren zij zullen klaren ik zal geklaard hebben jij zult geklaard hebben hij zal geklaard hebben wij zullen geklaard hebben jullie zullen geklaard hebben zij zullen geklaard hebben ik zou klaren jij zou klaren hij zou klaren wij zouden klaren jullie zouden klaren zij zouden klaren ik zou geklaard hebben jij zou geklaard hebben hij zou geklaard hebben wij zouden geklaard hebben jullie zouden geklaard hebben zij zouden geklaard hebben jij klaar # 52 forms opklaren 128 +
1013 letten lettend gelet ik let # jij let # hij let # wij letten # jullie letten # zij letten # ik heb gelet jij hebt gelet hij heeft gelet wij hebben gelet jullie hebben gelet zij hebben gelet ik lette # jij lette # hij lette # wij letten # jullie letten # zij letten # ik had gelet jij had gelet hij had gelet wij hadden gelet jullie hadden gelet zij hadden gelet ik zal letten jij zult letten hij zal letten wij zullen letten jullie zullen letten zij zullen letten ik zal gelet hebben jij zult gelet hebben hij zal gelet hebben wij zullen gelet hebben jullie zullen gelet hebben zij zullen gelet hebben ik zou letten jij zou letten hij zou letten wij zouden letten jullie zouden letten zij zouden letten ik zou gelet hebben jij zou gelet hebben hij zou gelet hebben wij zouden gelet hebben jullie zouden gelet hebben zij zouden gelet hebben jij let # 52 forms opletten 128 +
1015 lossen lossend gelost ik los # jij lost # hij lost # wij lossen # jullie lossen # zij lossen # ik heb gelost jij hebt gelost hij heeft gelost wij hebben gelost jullie hebben gelost zij hebben gelost ik loste # jij loste # hij loste # wij losten # jullie losten # zij losten # ik had gelost jij had gelost hij had gelost wij hadden gelost jullie hadden gelost zij hadden gelost ik zal lossen jij zult lossen hij zal lossen wij zullen lossen jullie zullen lossen zij zullen lossen ik zal gelost hebben jij zult gelost hebben hij zal gelost hebben wij zullen gelost hebben jullie zullen gelost hebben zij zullen gelost hebben ik zou lossen jij zou lossen hij zou lossen wij zouden lossen jullie zouden lossen zij zouden lossen ik zou gelost hebben jij zou gelost hebben hij zou gelost hebben wij zouden gelost hebben jullie zouden gelost hebben zij zouden gelost hebben jij los # 52 forms oplossen 128 +
1017 merken merkend gemerkt ik merk # jij merkt # hij merkt # wij merken # jullie merken # zij merken # ik heb gemerkt jij hebt gemerkt hij heeft gemerkt wij hebben gemerkt jullie hebben gemerkt zij hebben gemerkt ik merkte # jij merkte # hij merkte # wij merkten # jullie merkten # zij merkten # ik had gemerkt jij had gemerkt hij had gemerkt wij hadden gemerkt jullie hadden gemerkt zij hadden gemerkt ik zal merken jij zult merken hij zal merken wij zullen merken jullie zullen merken zij zullen merken ik zal gemerkt hebben jij zult gemerkt hebben hij zal gemerkt hebben wij zullen gemerkt hebben jullie zullen gemerkt hebben zij zullen gemerkt hebben ik zou merken jij zou merken hij zou merken wij zouden merken jullie zouden merken zij zouden merken ik zou gemerkt hebben jij zou gemerkt hebben hij zou gemerkt hebben wij zouden gemerkt hebben jullie zouden gemerkt hebben zij zouden gemerkt hebben jij merk # 52 forms opmerken 128 +
1019 monteren monterend monterd gemonterd ik monter monter # jij montert montert # hij montert montert # wij monteren monteren # jullie monteren monteren # zij monteren monteren # ik heb monterd gemonterd jij hebt monterd gemonterd hij heeft monterd gemonterd wij hebben monterd gemonterd jullie hebben monterd gemonterd zij hebben monterd gemonterd ik monterde monterde # jij monterde monterde # hij monterde monterde # wij monterden monterden # jullie monterden monterden # zij monterden monterden # ik had monterd gemonterd jij had monterd gemonterd hij had monterd gemonterd wij hadden monterd gemonterd jullie hadden monterd gemonterd zij hadden monterd gemonterd ik zal monteren jij zult monteren hij zal monteren wij zullen monteren jullie zullen monteren zij zullen monteren ik zal monterd gemonterd hebben jij zult monterd gemonterd hebben hij zal monterd gemonterd hebben wij zullen monterd gemonterd hebben jullie zullen monterd gemonterd hebben zij zullen monterd gemonterd... opmonteren 128 +
1021 offeren offerend geofferd ik offer # jij offert # hij offert # wij offeren # jullie offeren # zij offeren # ik heb geofferd jij hebt geofferd hij heeft geofferd wij hebben geofferd jullie hebben geofferd zij hebben geofferd ik offerde # jij offerde # hij offerde # wij offerden # jullie offerden # zij offerden # ik had geofferd jij had geofferd hij had geofferd wij hadden geofferd jullie hadden geofferd zij hadden geofferd ik zal offeren jij zult offeren hij zal offeren wij zullen offeren jullie zullen offeren zij zullen offeren ik zal geofferd hebben jij zult geofferd hebben hij zal geofferd hebben wij zullen geofferd hebben jullie zullen geofferd hebben zij zullen geofferd hebben ik zou offeren jij zou offeren hij zou offeren wij zouden offeren jullie zouden offeren zij zouden offeren ik zou geofferd hebben jij zou geofferd hebben hij zou geofferd hebben wij zouden geofferd hebben jullie zouden geofferd hebben zij zouden geofferd hebben jij offer # 52 forms opofferen 128 +
1023 passen passend gepast ik pas # jij past # hij past # wij passen # jullie passen # zij passen # ik heb gepast jij hebt gepast hij heeft gepast wij hebben gepast jullie hebben gepast zij hebben gepast ik paste # jij paste # hij paste # wij pasten # jullie pasten # zij pasten # ik had gepast jij had gepast hij had gepast wij hadden gepast jullie hadden gepast zij hadden gepast ik zal passen jij zult passen hij zal passen wij zullen passen jullie zullen passen zij zullen passen ik zal gepast hebben jij zult gepast hebben hij zal gepast hebben wij zullen gepast hebben jullie zullen gepast hebben zij zullen gepast hebben ik zou passen jij zou passen hij zou passen wij zouden passen jullie zouden passen zij zouden passen ik zou gepast hebben jij zou gepast hebben hij zou gepast hebben wij zouden gepast hebben jullie zouden gepast hebben zij zouden gepast hebben jij pas # 52 forms oppassen 128 +
1025 ruimen ruimend geruimd ik ruim # jij ruimt # hij ruimt # wij ruimen # jullie ruimen # zij ruimen # ik heb geruimd jij hebt geruimd hij heeft geruimd wij hebben geruimd jullie hebben geruimd zij hebben geruimd ik ruimde # jij ruimde # hij ruimde # wij ruimden # jullie ruimden # zij ruimden # ik had geruimd jij had geruimd hij had geruimd wij hadden geruimd jullie hadden geruimd zij hadden geruimd ik zal ruimen jij zult ruimen hij zal ruimen wij zullen ruimen jullie zullen ruimen zij zullen ruimen ik zal geruimd hebben jij zult geruimd hebben hij zal geruimd hebben wij zullen geruimd hebben jullie zullen geruimd hebben zij zullen geruimd hebben ik zou ruimen jij zou ruimen hij zou ruimen wij zouden ruimen jullie zouden ruimen zij zouden ruimen ik zou geruimd hebben jij zou geruimd hebben hij zou geruimd hebben wij zouden geruimd hebben jullie zouden geruimd hebben zij zouden geruimd hebben jij ruim # 52 forms opruimen 128 +
1027 staan staand gestaan ik sta # jij staat # hij staat # wij staan # jullie staan # zij staan # ik ben gestaan jij bent gestaan hij is gestaan wij zijn gestaan jullie zijn gestaan zij zijn gestaan ik stond # jij stond # hij stond # wij stonden # jullie stonden # zij stonden # ik was gestaan jij was gestaan hij was gestaan wij waren gestaan jullie waren gestaan zij waren gestaan ik zal staan jij zult staan hij zal staan wij zullen staan jullie zullen staan zij zullen staan ik zal gestaan zijn jij zult gestaan zijn hij zal gestaan zijn wij zullen gestaan zijn jullie zullen gestaan zijn zij zullen gestaan zijn ik zou staan jij zou staan hij zou staan wij zouden staan jullie zouden staan zij zouden staan ik zou gestaan zijn jij zou gestaan zijn hij zou gestaan zijn wij zouden gestaan zijn jullie zouden gestaan zijn zij zouden gestaan zijn jij sta # 52 forms opstaan 128 +
1029 treden tredend getreden ik treed # jij treedt # hij treedt # wij treden # jullie treden # zij treden # ik heb getreden jij hebt getreden hij heeft getreden wij hebben getreden jullie hebben getreden zij hebben getreden ik trad # jij trad # hij trad # wij traden # jullie traden # zij traden # ik had getreden jij had getreden hij had getreden wij hadden getreden jullie hadden getreden zij hadden getreden ik zal treden jij zult treden hij zal treden wij zullen treden jullie zullen treden zij zullen treden ik zal getreden hebben jij zult getreden hebben hij zal getreden hebben wij zullen getreden hebben jullie zullen getreden hebben zij zullen getreden hebben ik zou treden jij zou treden hij zou treden wij zouden treden jullie zouden treden zij zouden treden ik zou getreden hebben jij zou getreden hebben hij zou getreden hebben wij zouden getreden hebben jullie zouden getreden hebben zij zouden getreden hebben jij treed # 52 forms optreden 128 +
1031 vallen vallend gevallen ik val # jij valt # hij valt # wij vallen # jullie vallen # zij vallen # ik ben gevallen jij bent gevallen hij is gevallen wij zijn gevallen jullie zijn gevallen zij zijn gevallen ik viel # jij viel # hij viel # wij vielen # jullie vielen # zij vielen # ik was gevallen jij was gevallen hij was gevallen wij waren gevallen jullie waren gevallen zij waren gevallen ik zal vallen jij zult vallen hij zal vallen wij zullen vallen jullie zullen vallen zij zullen vallen ik zal gevallen zijn jij zult gevallen zijn hij zal gevallen zijn wij zullen gevallen zijn jullie zullen gevallen zijn zij zullen gevallen zijn ik zou vallen jij zou vallen hij zou vallen wij zouden vallen jullie zouden vallen zij zouden vallen ik zou gevallen zijn jij zou gevallen zijn hij zou gevallen zijn wij zouden gevallen zijn jullie zouden gevallen zijn zij zouden gevallen zijn jij val # 52 forms opvallen 128 +
1033 voeden voedend gevoed ik voed # jij voedt # hij voedt # wij voeden # jullie voeden # zij voeden # ik heb gevoed jij hebt gevoed hij heeft gevoed wij hebben gevoed jullie hebben gevoed zij hebben gevoed ik voedde # jij voedde # hij voedde # wij voedden # jullie voedden # zij voedden # ik had gevoed jij had gevoed hij had gevoed wij hadden gevoed jullie hadden gevoed zij hadden gevoed ik zal voeden jij zult voeden hij zal voeden wij zullen voeden jullie zullen voeden zij zullen voeden ik zal gevoed hebben jij zult gevoed hebben hij zal gevoed hebben wij zullen gevoed hebben jullie zullen gevoed hebben zij zullen gevoed hebben ik zou voeden jij zou voeden hij zou voeden wij zouden voeden jullie zouden voeden zij zouden voeden ik zou gevoed hebben jij zou gevoed hebben hij zou gevoed hebben wij zouden gevoed hebben jullie zouden gevoed hebben zij zouden gevoed hebben jij voed # 52 forms opvoeden 128 +
1035 wekken wekkend gewekt ik wek # jij wekt # hij wekt # wij wekken # jullie wekken # zij wekken # ik heb gewekt jij hebt gewekt hij heeft gewekt wij hebben gewekt jullie hebben gewekt zij hebben gewekt ik wekte # jij wekte # hij wekte # wij wekten # jullie wekten # zij wekten # ik had gewekt jij had gewekt hij had gewekt wij hadden gewekt jullie hadden gewekt zij hadden gewekt ik zal wekken jij zult wekken hij zal wekken wij zullen wekken jullie zullen wekken zij zullen wekken ik zal gewekt hebben jij zult gewekt hebben hij zal gewekt hebben wij zullen gewekt hebben jullie zullen gewekt hebben zij zullen gewekt hebben ik zou wekken jij zou wekken hij zou wekken wij zouden wekken jullie zouden wekken zij zouden wekken ik zou gewekt hebben jij zou gewekt hebben hij zou gewekt hebben wij zouden gewekt hebben jullie zouden gewekt hebben zij zouden gewekt hebben jij wek # 52 forms opwekken 128 +
1037 winden windend gewonden ik wind # jij windt # hij windt # wij winden # jullie winden # zij winden # ik heb gewonden jij hebt gewonden hij heeft gewonden wij hebben gewonden jullie hebben gewonden zij hebben gewonden ik wond # jij wond # hij wond # wij wonden # jullie wonden # zij wonden # ik had gewonden jij had gewonden hij had gewonden wij hadden gewonden jullie hadden gewonden zij hadden gewonden ik zal winden jij zult winden hij zal winden wij zullen winden jullie zullen winden zij zullen winden ik zal gewonden hebben jij zult gewonden hebben hij zal gewonden hebben wij zullen gewonden hebben jullie zullen gewonden hebben zij zullen gewonden hebben ik zou winden jij zou winden hij zou winden wij zouden winden jullie zouden winden zij zouden winden ik zou gewonden hebben jij zou gewonden hebben hij zou gewonden hebben wij zouden gewonden hebben jullie zouden gewonden hebben zij zouden gewonden hebben jij wind # 52 forms opwinden 128 +
1039 egen egend ge+acht ge+eegd ik eeg jij eegt hij eegt wij egen jullie egen zij egen ik heb ge+acht ge+eegd jij hebt ge+acht ge+eegd hij heeft ge+acht ge+eegd wij hebben ge+acht ge+eegd jullie hebben ge+acht ge+eegd zij hebben ge+acht ge+eegd ik acht eegde jij acht eegde hij acht eegde wij achten eegden jullie achten eegden zij achten eegden ik had ge+acht ge+eegd jij had ge+acht ge+eegd hij had ge+acht ge+eegd wij hadden ge+acht ge+eegd jullie hadden ge+acht ge+eegd zij hadden ge+acht ge+eegd ik zal egen jij zult egen hij zal egen wij zullen egen jullie zullen egen zij zullen egen ik zal ge+acht ge+eegd hebben jij zult ge+acht ge+eegd hebben hij zal ge+acht ge+eegd hebben wij zullen ge+acht ge+eegd hebben jullie zullen ge+acht ge+eegd hebben zij zullen ge+acht ge+eegd hebben ik zou egen jij zou egen hij zou egen wij zouden egen jullie zouden egen zij zouden egen ik zou ge+acht ge+eegd hebben jij zou ge+acht ge+eegd hebben hij zou ge+acht ge+eegd hebben wij zouden ge+acht... plegen 128 +
1041 uizen uizend ge+ozen ik uis jij uist hij uist wij uizen jullie uizen zij uizen ik heb ge+ozen jij hebt ge+ozen hij heeft ge+ozen wij hebben ge+ozen jullie hebben ge+ozen zij hebben ge+ozen ik oos jij oos hij oos wij ozen jullie ozen zij ozen ik had ge+ozen jij had ge+ozen hij had ge+ozen wij hadden ge+ozen jullie hadden ge+ozen zij hadden ge+ozen ik zal uizen jij zult uizen hij zal uizen wij zullen uizen jullie zullen uizen zij zullen uizen ik zal ge+ozen hebben jij zult ge+ozen hebben hij zal ge+ozen hebben wij zullen ge+ozen hebben jullie zullen ge+ozen hebben zij zullen ge+ozen hebben ik zou uizen jij zou uizen hij zou uizen wij zouden uizen jullie zouden uizen zij zouden uizen ik zou ge+ozen hebben jij zou ge+ozen hebben hij zou ge+ozen hebben wij zouden ge+ozen hebben jullie zouden ge+ozen hebben zij zouden ge+ozen hebben jij uis 52 forms pluizen 128 +
1043 ijzen ijzend ge+ezen ik ijs jij ijst hij ijst wij ijzen jullie ijzen zij ijzen ik heb ge+ezen jij hebt ge+ezen hij heeft ge+ezen wij hebben ge+ezen jullie hebben ge+ezen zij hebben ge+ezen ik ees jij ees hij ees wij ezen jullie ezen zij ezen ik had ge+ezen jij had ge+ezen hij had ge+ezen wij hadden ge+ezen jullie hadden ge+ezen zij hadden ge+ezen ik zal ijzen jij zult ijzen hij zal ijzen wij zullen ijzen jullie zullen ijzen zij zullen ijzen ik zal ge+ezen hebben jij zult ge+ezen hebben hij zal ge+ezen hebben wij zullen ge+ezen hebben jullie zullen ge+ezen hebben zij zullen ge+ezen hebben ik zou ijzen jij zou ijzen hij zou ijzen wij zouden ijzen jullie zouden ijzen zij zouden ijzen ik zou ge+ezen hebben jij zou ge+ezen hebben hij zou ge+ezen hebben wij zouden ge+ezen hebben jullie zouden ge+ezen hebben zij zouden ge+ezen hebben jij ijs 52 forms prijzen 128 +
1045 pen pend ge+apt ik ap jij apt hij apt wij pen jullie pen zij pen ik heb ge+apt jij hebt ge+apt hij heeft ge+apt wij hebben ge+apt jullie hebben ge+apt zij hebben ge+apt ik apte jij apte hij apte wij apten jullie apten zij apten ik had ge+apt jij had ge+apt hij had ge+apt wij hadden ge+apt jullie hadden ge+apt zij hadden ge+apt ik zal pen jij zult pen hij zal pen wij zullen pen jullie zullen pen zij zullen pen ik zal ge+apt hebben jij zult ge+apt hebben hij zal ge+apt hebben wij zullen ge+apt hebben jullie zullen ge+apt hebben zij zullen ge+apt hebben ik zou pen jij zou pen hij zou pen wij zouden pen jullie zouden pen zij zouden pen ik zou ge+apt hebben jij zou ge+apt hebben hij zou ge+apt hebben wij zouden ge+apt hebben jullie zouden ge+apt hebben zij zouden ge+apt hebben jij ap 52 forms rapen 128 +
1047 aan aand ge+agen ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik heb ge+agen jij hebt ge+agen hij heeft ge+agen wij hebben ge+agen jullie hebben ge+agen zij hebben ge+agen ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had ge+agen jij had ge+agen hij had ge+agen wij hadden ge+agen jullie hadden ge+agen zij hadden ge+agen ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal ge+agen hebben jij zult ge+agen hebben hij zal ge+agen hebben wij zullen ge+agen hebben jullie zullen ge+agen hebben zij zullen ge+agen hebben ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou ge+agen hebben jij zou ge+agen hebben hij zou ge+agen hebben wij zouden ge+agen hebben jullie zouden ge+agen hebben zij zouden ge+agen hebben jij a 52 forms slaan 128 +
1049 apen apend ge+apen ik aap jij aapt hij aapt wij apen jullie apen zij apen ik heb ge+apen jij hebt ge+apen hij heeft ge+apen wij hebben ge+apen jullie hebben ge+apen zij hebben ge+apen ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik had ge+apen jij had ge+apen hij had ge+apen wij hadden ge+apen jullie hadden ge+apen zij hadden ge+apen ik zal apen jij zult apen hij zal apen wij zullen apen jullie zullen apen zij zullen apen ik zal ge+apen hebben jij zult ge+apen hebben hij zal ge+apen hebben wij zullen ge+apen hebben jullie zullen ge+apen hebben zij zullen ge+apen hebben ik zou apen jij zou apen hij zou apen wij zouden apen jullie zouden apen zij zouden apen ik zou ge+apen hebben jij zou ge+apen hebben hij zou ge+apen hebben wij zouden ge+apen hebben jullie zouden ge+apen hebben zij zouden ge+apen hebben jij aap 52 forms slapen 128 +
1051 elten eltend ge+olten ik elt jij elt hij elt wij elten jullie elten zij elten ik heb ge+olten jij hebt ge+olten hij heeft ge+olten wij hebben ge+olten jullie hebben ge+olten zij hebben ge+olten ik olt jij olt hij olt wij olten jullie olten zij olten ik had ge+olten jij had ge+olten hij had ge+olten wij hadden ge+olten jullie hadden ge+olten zij hadden ge+olten ik zal elten jij zult elten hij zal elten wij zullen elten jullie zullen elten zij zullen elten ik zal ge+olten hebben jij zult ge+olten hebben hij zal ge+olten hebben wij zullen ge+olten hebben jullie zullen ge+olten hebben zij zullen ge+olten hebben ik zou elten jij zou elten hij zou elten wij zouden elten jullie zouden elten zij zouden elten ik zou ge+olten hebben jij zou ge+olten hebben hij zou ge+olten hebben wij zouden ge+olten hebben jullie zouden ge+olten hebben zij zouden ge+olten hebben jij elt 52 forms smelten 128 +
1053 ijden ijdend ge+eden ik ijd ij jij ijdt hij ijdt wij ijden jullie ijden zij ijden ik heb ge+eden jij hebt ge+eden hij heeft ge+eden wij hebben ge+eden jullie hebben ge+eden zij hebben ge+eden ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had ge+eden jij had ge+eden hij had ge+eden wij hadden ge+eden jullie hadden ge+eden zij hadden ge+eden ik zal ijden jij zult ijden hij zal ijden wij zullen ijden jullie zullen ijden zij zullen ijden ik zal ge+eden hebben jij zult ge+eden hebben hij zal ge+eden hebben wij zullen ge+eden hebben jullie zullen ge+eden hebben zij zullen ge+eden hebben ik zou ijden jij zou ijden hij zou ijden wij zouden ijden jullie zouden ijden zij zouden ijden ik zou ge+eden hebben jij zou ge+eden hebben hij zou ge+eden hebben wij zouden ge+eden hebben jullie zouden ge+eden hebben zij zouden ge+eden hebben jij ijd ij 54 forms snijden 128 +
1055 ijten ijtend ge+eten ijt ijt het ijt ijten ijten ijten heb ge+eten hebt ge+eten het heeft ge+eten hebben ge+eten hebben ge+eten hebben ge+eten eet eet het eet eten eten eten had ge+eten had ge+eten het had ge+eten hadden ge+eten hadden ge+eten hadden ge+eten zal ijten zult ijten het zal ijten zullen ijten zullen ijten zullen ijten zal ge+eten hebben zult ge+eten hebben het zal ge+eten hebben zullen ge+eten hebben zullen ge+eten hebben zullen ge+eten hebben zou ijten zou ijten het zou ijten zouden ijten zouden ijten zouden ijten zou ge+eten hebben zou ge+eten hebben het zou ge+eten hebben zouden ge+eten hebben zouden ge+eten hebben zouden ge+eten hebben ijt 52 forms spijten 128 +
1057 innen innend ge+onnen ik in jij int hij int wij innen jullie innen zij innen ik heb ge+onnen jij hebt ge+onnen hij heeft ge+onnen wij hebben ge+onnen jullie hebben ge+onnen zij hebben ge+onnen ik on jij on hij on wij onnen jullie onnen zij onnen ik had ge+onnen jij had ge+onnen hij had ge+onnen wij hadden ge+onnen jullie hadden ge+onnen zij hadden ge+onnen ik zal innen jij zult innen hij zal innen wij zullen innen jullie zullen innen zij zullen innen ik zal ge+onnen hebben jij zult ge+onnen hebben hij zal ge+onnen hebben wij zullen ge+onnen hebben jullie zullen ge+onnen hebben zij zullen ge+onnen hebben ik zou innen jij zou innen hij zou innen wij zouden innen jullie zouden innen zij zouden innen ik zou ge+onnen hebben jij zou ge+onnen hebben hij zou ge+onnen hebben wij zouden ge+onnen hebben jullie zouden ge+onnen hebben zij zouden ge+onnen hebben jij in 52 forms spinnen 128 +
1059 ugen ugend ge+ogen ge+ougden ik uug jij uugt hij uugt wij ugen jullie ugen zij ugen ik heb ge+ogen ge+ougden jij hebt ge+ogen ge+ougden hij heeft ge+ogen ge+ougden wij hebben ge+ogen ge+ougden jullie hebben ge+ogen ge+ougden zij hebben ge+ogen ge+ougden ik oog uugde jij oog uugde hij oog uugde wij ogen uugden jullie ogen uugden zij ogen uugden ik had ge+ogen ge+ougden jij had ge+ogen ge+ougden hij had ge+ogen ge+ougden wij hadden ge+ogen ge+ougden jullie hadden ge+ogen ge+ougden zij hadden ge+ogen ge+ougden ik zal ugen jij zult ugen hij zal ugen wij zullen ugen jullie zullen ugen zij zullen ugen ik zal ge+ogen ge+ougden hebben jij zult ge+ogen ge+ougden hebben hij zal ge+ogen ge+ougden hebben wij zullen ge+ogen ge+ougden hebben jullie zullen ge+ogen ge+ougden hebben zij zullen ge+ogen ge+ougden hebben ik zou ugen jij zou ugen hij zou ugen wij zouden ugen jullie zouden ugen zij zouden ugen ik zou ge+ogen ge+ougden hebben jij zou ge+ogen ge+ougden hebben hij zou ge+ogen... spugen 128 +
1061 aan aand ge+aan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik heb ge+aan jij hebt ge+aan hij heeft ge+aan wij hebben ge+aan jullie hebben ge+aan zij hebben ge+aan ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had ge+aan jij had ge+aan hij had ge+aan wij hadden ge+aan jullie hadden ge+aan zij hadden ge+aan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal ge+aan hebben jij zult ge+aan hebben hij zal ge+aan hebben wij zullen ge+aan hebben jullie zullen ge+aan hebben zij zullen ge+aan hebben ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou ge+aan hebben jij zou ge+aan hebben hij zou ge+aan hebben wij zouden ge+aan hebben jullie zouden ge+aan hebben zij zouden ge+aan hebben jij a 52 forms staan 128 +
1063 elen elend ge+olen ik eel jij eelt hij eelt wij elen jullie elen zij elen ik heb ge+olen jij hebt ge+olen hij heeft ge+olen wij hebben ge+olen jullie hebben ge+olen zij hebben ge+olen ik al jij al hij al wij alen jullie alen zij alen ik had ge+olen jij had ge+olen hij had ge+olen wij hadden ge+olen jullie hadden ge+olen zij hadden ge+olen ik zal elen jij zult elen hij zal elen wij zullen elen jullie zullen elen zij zullen elen ik zal ge+olen hebben jij zult ge+olen hebben hij zal ge+olen hebben wij zullen ge+olen hebben jullie zullen ge+olen hebben zij zullen ge+olen hebben ik zou elen jij zou elen hij zou elen wij zouden elen jullie zouden elen zij zouden elen ik zou ge+olen hebben jij zou ge+olen hebben hij zou ge+olen hebben wij zouden ge+olen hebben jullie zouden ge+olen hebben zij zouden ge+olen hebben jij eel 52 forms stelen 128 +
1065 erven ervend ge+orven ik erf jij erft hij erft wij erven jullie erven zij erven ik ben ge+orven jij bent ge+orven hij is ge+orven wij zijn ge+orven jullie zijn ge+orven zij zijn ge+orven ik ierf jij ierf hij ierf wij ierven jullie ierven zij ierven ik was ge+orven jij was ge+orven hij was ge+orven wij waren ge+orven jullie waren ge+orven zij waren ge+orven ik zal erven jij zult erven hij zal erven wij zullen erven jullie zullen erven zij zullen erven ik zal ge+orven zijn jij zult ge+orven zijn hij zal ge+orven zijn wij zullen ge+orven zijn jullie zullen ge+orven zijn zij zullen ge+orven zijn ik zou erven jij zou erven hij zou erven wij zouden erven jullie zouden erven zij zouden erven ik zou ge+orven zijn jij zou ge+orven zijn hij zou ge+orven zijn wij zouden ge+orven zijn jullie zouden ge+orven zijn zij zouden ge+orven zijn jij erf 52 forms sterven 128 +
1067 ijgen ijgend ge+egen ik ijg jij ijgt hij ijgt wij ijgen jullie ijgen zij ijgen ik ben ge+egen jij bent ge+egen hij is ge+egen wij zijn ge+egen jullie zijn ge+egen zij zijn ge+egen ik eeg jij eeg hij eeg wij egen jullie egen zij egen ik was ge+egen jij was ge+egen hij was ge+egen wij waren ge+egen jullie waren ge+egen zij waren ge+egen ik zal ijgen jij zult ijgen hij zal ijgen wij zullen ijgen jullie zullen ijgen zij zullen ijgen ik zal ge+egen zijn jij zult ge+egen zijn hij zal ge+egen zijn wij zullen ge+egen zijn jullie zullen ge+egen zijn zij zullen ge+egen zijn ik zou ijgen jij zou ijgen hij zou ijgen wij zouden ijgen jullie zouden ijgen zij zouden ijgen ik zou ge+egen zijn jij zou ge+egen zijn hij zou ge+egen zijn wij zouden ge+egen zijn jullie zouden ge+egen zijn zij zouden ge+egen zijn jij ijg 52 forms stijgen 128 +
1069 oten otend ge+oten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik heb ge+oten jij hebt ge+oten hij heeft ge+oten wij hebben ge+oten jullie hebben ge+oten zij hebben ge+oten ik iet ootte jij iet ootte hij iet ootte wij ieten ootten jullie ieten ootten zij ieten ootten ik had ge+oten jij had ge+oten hij had ge+oten wij hadden ge+oten jullie hadden ge+oten zij hadden ge+oten ik zal oten jij zult oten hij zal oten wij zullen oten jullie zullen oten zij zullen oten ik zal ge+oten hebben jij zult ge+oten hebben hij zal ge+oten hebben wij zullen ge+oten hebben jullie zullen ge+oten hebben zij zullen ge+oten hebben ik zou oten jij zou oten hij zou oten wij zouden oten jullie zouden oten zij zouden oten ik zou ge+oten hebben jij zou ge+oten hebben hij zou ge+oten hebben wij zouden ge+oten hebben jullie zouden ge+oten hebben zij zouden ge+oten hebben jij oot 58 forms stoten 128 +
1071 eden edend ge+eden ik eed jij eedt hij eedt wij eden jullie eden zij eden ik heb ge+eden jij hebt ge+eden hij heeft ge+eden wij hebben ge+eden jullie hebben ge+eden zij hebben ge+eden ik ad jij ad hij ad wij aden jullie aden zij aden ik had ge+eden jij had ge+eden hij had ge+eden wij hadden ge+eden jullie hadden ge+eden zij hadden ge+eden ik zal eden jij zult eden hij zal eden wij zullen eden jullie zullen eden zij zullen eden ik zal ge+eden hebben jij zult ge+eden hebben hij zal ge+eden hebben wij zullen ge+eden hebben jullie zullen ge+eden hebben zij zullen ge+eden hebben ik zou eden jij zou eden hij zou eden wij zouden eden jullie zouden eden zij zouden eden ik zou ge+eden hebben jij zou ge+eden hebben hij zou ge+eden hebben wij zouden ge+eden hebben jullie zouden ge+eden hebben zij zouden ge+eden hebben jij eed 52 forms treden 128 +
1073 effen effend ge+offen ik ef jij eft hij eft wij effen jullie effen zij effen ik heb ge+offen jij hebt ge+offen hij heeft ge+offen wij hebben ge+offen jullie hebben ge+offen zij hebben ge+offen ik of jij of hij of wij offen jullie offen zij offen ik had ge+offen jij had ge+offen hij had ge+offen wij hadden ge+offen jullie hadden ge+offen zij hadden ge+offen ik zal effen jij zult effen hij zal effen wij zullen effen jullie zullen effen zij zullen effen ik zal ge+offen hebben jij zult ge+offen hebben hij zal ge+offen hebben wij zullen ge+offen hebben jullie zullen ge+offen hebben zij zullen ge+offen hebben ik zou effen jij zou effen hij zou effen wij zouden effen jullie zouden effen zij zouden effen ik zou ge+offen hebben jij zou ge+offen hebben hij zou ge+offen hebben wij zouden ge+offen hebben jullie zouden ge+offen hebben zij zouden ge+offen hebben jij ef 52 forms treffen 128 +
1075 ekken ekkend ge+okken ik ek jij ekt hij ekt wij ekken jullie ekken zij ekken ik heb ge+okken jij hebt ge+okken hij heeft ge+okken wij hebben ge+okken jullie hebben ge+okken zij hebben ge+okken ik ok jij ok hij ok wij okken jullie okken zij okken ik had ge+okken jij had ge+okken hij had ge+okken wij hadden ge+okken jullie hadden ge+okken zij hadden ge+okken ik zal ekken jij zult ekken hij zal ekken wij zullen ekken jullie zullen ekken zij zullen ekken ik zal ge+okken hebben jij zult ge+okken hebben hij zal ge+okken hebben wij zullen ge+okken hebben jullie zullen ge+okken hebben zij zullen ge+okken hebben ik zou ekken jij zou ekken hij zou ekken wij zouden ekken jullie zouden ekken zij zouden ekken ik zou ge+okken hebben jij zou ge+okken hebben hij zou ge+okken hebben wij zouden ge+okken hebben jullie zouden ge+okken hebben zij zouden ge+okken hebben jij ek 52 forms trekken 128 +
1077 gen gend ge+egd ik eg jij egt hij egt wij gen jullie gen zij gen ik heb ge+egd jij hebt ge+egd hij heeft ge+egd wij hebben ge+egd jullie hebben ge+egd zij hebben ge+egd ik egde jij egde hij egde wij egden jullie egden zij egden ik had ge+egd jij had ge+egd hij had ge+egd wij hadden ge+egd jullie hadden ge+egd zij hadden ge+egd ik zal gen jij zult gen hij zal gen wij zullen gen jullie zullen gen zij zullen gen ik zal ge+egd hebben jij zult ge+egd hebben hij zal ge+egd hebben wij zullen ge+egd hebben jullie zullen ge+egd hebben zij zullen ge+egd hebben ik zou gen jij zou gen hij zou gen wij zouden gen jullie zouden gen zij zouden gen ik zou ge+egd hebben jij zou ge+egd hebben hij zou ge+egd hebben wij zouden ge+egd hebben jullie zouden ge+egd hebben zij zouden ge+egd hebben jij eg 52 forms vegen 128 +
1079 ieden iedend ge+oden ik ied jij iedt hij iedt wij ieden jullie ieden zij ieden ik heb ge+oden jij hebt ge+oden hij heeft ge+oden wij hebben ge+oden jullie hebben ge+oden zij hebben ge+oden ik ood jij ood hij ood wij oden jullie oden zij oden ik had ge+oden jij had ge+oden hij had ge+oden wij hadden ge+oden jullie hadden ge+oden zij hadden ge+oden ik zal ieden jij zult ieden hij zal ieden wij zullen ieden jullie zullen ieden zij zullen ieden ik zal ge+oden hebben jij zult ge+oden hebben hij zal ge+oden hebben wij zullen ge+oden hebben jullie zullen ge+oden hebben zij zullen ge+oden hebben ik zou ieden jij zou ieden hij zou ieden wij zouden ieden jullie zouden ieden zij zouden ieden ik zou ge+oden hebben jij zou ge+oden hebben hij zou ge+oden hebben wij zouden ge+oden hebben jullie zouden ge+oden hebben zij zouden ge+oden hebben jij ied 52 forms vlieden 128 +
1081 iegen iegend ge+ogen ik ieg jij iegt hij iegt wij iegen jullie iegen zij iegen ik heb ge+ogen jij hebt ge+ogen hij heeft ge+ogen wij hebben ge+ogen jullie hebben ge+ogen zij hebben ge+ogen ik oog jij oog hij oog wij ogen jullie ogen zij ogen ik had ge+ogen jij had ge+ogen hij had ge+ogen wij hadden ge+ogen jullie hadden ge+ogen zij hadden ge+ogen ik zal iegen jij zult iegen hij zal iegen wij zullen iegen jullie zullen iegen zij zullen iegen ik zal ge+ogen hebben jij zult ge+ogen hebben hij zal ge+ogen hebben wij zullen ge+ogen hebben jullie zullen ge+ogen hebben zij zullen ge+ogen hebben ik zou iegen jij zou iegen hij zou iegen wij zouden iegen jullie zouden iegen zij zouden iegen ik zou ge+ogen hebben jij zou ge+ogen hebben hij zou ge+ogen hebben wij zouden ge+ogen hebben jullie zouden ge+ogen hebben zij zouden ge+ogen hebben jij ieg 52 forms vliegen 128 +
1083 agen agend ge+aagd ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb ge+aagd jij hebt ge+aagd hij heeft ge+aagd wij hebben ge+aagd jullie hebben ge+aagd zij hebben ge+aagd ik oeg aagde jij oeg aagde hij oeg aagde wij oegen aagden jullie oegen aagden zij oegen aagden ik had ge+aagd jij had ge+aagd hij had ge+aagd wij hadden ge+aagd jullie hadden ge+aagd zij hadden ge+aagd ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal ge+aagd hebben jij zult ge+aagd hebben hij zal ge+aagd hebben wij zullen ge+aagd hebben jullie zullen ge+aagd hebben zij zullen ge+aagd hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou ge+aagd hebben jij zou ge+aagd hebben hij zou ge+aagd hebben wij zouden ge+aagd hebben jullie zouden ge+aagd hebben zij zouden ge+aagd hebben jij aag 58 forms vragen 128 +
1085 eten etend ge+eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik heb ge+eten jij hebt ge+eten hij heeft ge+eten wij hebben ge+eten jullie hebben ge+eten zij hebben ge+eten ik at jij at hij at wij aten jullie aten zij aten ik had ge+eten jij had ge+eten hij had ge+eten wij hadden ge+eten jullie hadden ge+eten zij hadden ge+eten ik zal eten jij zult eten hij zal eten wij zullen eten jullie zullen eten zij zullen eten ik zal ge+eten hebben jij zult ge+eten hebben hij zal ge+eten hebben wij zullen ge+eten hebben jullie zullen ge+eten hebben zij zullen ge+eten hebben ik zou eten jij zou eten hij zou eten wij zouden eten jullie zouden eten zij zouden eten ik zou ge+eten hebben jij zou ge+eten hebben hij zou ge+eten hebben wij zouden ge+eten hebben jullie zouden ge+eten hebben zij zouden ge+eten hebben jij eet 52 forms vreten 128 +
1087 iezen iezend ge+oren ies iest het iest iezen iezen iezen heb ge+oren hebt ge+oren het heeft ge+oren hebben ge+oren hebben ge+oren hebben ge+oren oor oor het oor oren oren oren had ge+oren had ge+oren het had ge+oren hadden ge+oren hadden ge+oren hadden ge+oren zal iezen zult iezen het zal iezen zullen iezen zullen iezen zullen iezen zal ge+oren hebben zult ge+oren hebben het zal ge+oren hebben zullen ge+oren hebben zullen ge+oren hebben zullen ge+oren hebben zou iezen zou iezen het zou iezen zouden iezen zouden iezen zouden iezen zou ge+oren hebben zou ge+oren hebben het zou ge+oren hebben zouden ge+oren hebben zouden ge+oren hebben zouden ge+oren hebben ies 52 forms vriezen 128 +
1089 ven vend ge+ven ik ev jij evt hij evt wij ven jullie ven zij ven ik heb ge+ven jij hebt ge+ven hij heeft ge+ven wij hebben ge+ven jullie hebben ge+ven zij hebben ge+ven ik evde jij evde hij evde wij evden jullie evden zij evden ik had ge+ven jij had ge+ven hij had ge+ven wij hadden ge+ven jullie hadden ge+ven zij hadden ge+ven ik zal ven jij zult ven hij zal ven wij zullen ven jullie zullen ven zij zullen ven ik zal ge+ven hebben jij zult ge+ven hebben hij zal ge+ven hebben wij zullen ge+ven hebben jullie zullen ge+ven hebben zij zullen ge+ven hebben ik zou ven jij zou ven hij zou ven wij zouden ven jullie zouden ven zij zouden ven ik zou ge+ven hebben jij zou ge+ven hebben hij zou ge+ven hebben wij zouden ge+ven hebben jullie zouden ge+ven hebben zij zouden ge+ven hebben jij ev 52 forms weven 128 +
1091 eken ekend ge+eken ge+oken ik eek jij eekt hij eekt wij eken jullie eken zij eken ik heb ge+eken ge+oken jij hebt ge+eken ge+oken hij heeft ge+eken ge+oken wij hebben ge+eken ge+oken jullie hebben ge+eken ge+oken zij hebben ge+eken ge+oken ik eekte jij eekte hij eekte wij eekten jullie eekten zij eekten ik had ge+eken ge+oken jij had ge+eken ge+oken hij had ge+eken ge+oken wij hadden ge+eken ge+oken jullie hadden ge+eken ge+oken zij hadden ge+eken ge+oken ik zal eken jij zult eken hij zal eken wij zullen eken jullie zullen eken zij zullen eken ik zal ge+eken ge+oken hebben jij zult ge+eken ge+oken hebben hij zal ge+eken ge+oken hebben wij zullen ge+eken ge+oken hebben jullie zullen ge+eken ge+oken hebben zij zullen ge+eken ge+oken hebben ik zou eken jij zou eken hij zou eken wij zouden eken jullie zouden eken zij zouden eken ik zou ge+eken ge+oken hebben jij zou ge+eken ge+oken hebben hij zou ge+eken ge+oken hebben wij zouden ge+eken ge+oken hebben jullie zouden ge+eken... wreken 128 +
1093 ggen ggend ge+gd ik g jij gt hij gt wij ggen jullie ggen zij ggen ik heb ge+gd jij hebt ge+gd hij heeft ge+gd wij hebben ge+gd jullie hebben ge+gd zij hebben ge+gd ik i gde jij i gde hij i gde wij ien gden jullie ien gden zij ien gden ik had ge+gd jij had ge+gd hij had ge+gd wij hadden ge+gd jullie hadden ge+gd zij hadden ge+gd ik zal ggen jij zult ggen hij zal ggen wij zullen ggen jullie zullen ggen zij zullen ggen ik zal ge+gd hebben jij zult ge+gd hebben hij zal ge+gd hebben wij zullen ge+gd hebben jullie zullen ge+gd hebben zij zullen ge+gd hebben ik zou ggen jij zou ggen hij zou ggen wij zouden ggen jullie zouden ggen zij zouden ggen ik zou ge+gd hebben jij zou ge+gd hebben hij zou ge+gd hebben wij zouden ge+gd hebben jullie zouden ge+gd hebben zij zouden ge+gd hebben jij g 58 forms zeggen 128 +
1095 eken ekend ge+cht ik ek jij ekt hij ekt wij eken jullie eken zij eken ik heb ge+cht jij hebt ge+cht hij heeft ge+cht wij hebben ge+cht jullie hebben ge+cht zij hebben ge+cht ik cht jij cht hij cht wij chten jullie chten zij chten ik had ge+cht jij had ge+cht hij had ge+cht wij hadden ge+cht jullie hadden ge+cht zij hadden ge+cht ik zal eken jij zult eken hij zal eken wij zullen eken jullie zullen eken zij zullen eken ik zal ge+cht hebben jij zult ge+cht hebben hij zal ge+cht hebben wij zullen ge+cht hebben jullie zullen ge+cht hebben zij zullen ge+cht hebben ik zou eken jij zou eken hij zou eken wij zouden eken jullie zouden eken zij zouden eken ik zou ge+cht hebben jij zou ge+cht hebben hij zou ge+cht hebben wij zouden ge+cht hebben jullie zouden ge+cht hebben zij zouden ge+cht hebben jij ek 52 forms zoeken 128 +
1097 elgen elgend ge+olgen ik elg jij elgt hij elgt wij elgen jullie elgen zij elgen ik heb ge+olgen jij hebt ge+olgen hij heeft ge+olgen wij hebben ge+olgen jullie hebben ge+olgen zij hebben ge+olgen ik olg jij olg hij olg wij olgen jullie olgen zij olgen ik had ge+olgen jij had ge+olgen hij had ge+olgen wij hadden ge+olgen jullie hadden ge+olgen zij hadden ge+olgen ik zal elgen jij zult elgen hij zal elgen wij zullen elgen jullie zullen elgen zij zullen elgen ik zal ge+olgen hebben jij zult ge+olgen hebben hij zal ge+olgen hebben wij zullen ge+olgen hebben jullie zullen ge+olgen hebben zij zullen ge+olgen hebben ik zou elgen jij zou elgen hij zou elgen wij zouden elgen jullie zouden elgen zij zouden elgen ik zou ge+olgen hebben jij zou ge+olgen hebben hij zou ge+olgen hebben wij zouden ge+olgen hebben jullie zouden ge+olgen hebben zij zouden ge+olgen hebben jij elg 52 forms zwelgen 128 +
1099 wellen wellend ge+wollen ik wel jij welt hij welt wij wellen jullie wellen zij wellen ik ben ge+wollen jij bent ge+wollen hij is ge+wollen wij zijn ge+wollen jullie zijn ge+wollen zij zijn ge+wollen ik wol jij wol hij wol wij wollen jullie wollen zij wollen ik was ge+wollen jij was ge+wollen hij was ge+wollen wij waren ge+wollen jullie waren ge+wollen zij waren ge+wollen ik zal wellen jij zult wellen hij zal wellen wij zullen wellen jullie zullen wellen zij zullen wellen ik zal gezwollen ijn jij zult gezwollen ijn hij zal gezwollen ijn wij zullen gezwollen ijn jullie zullen gezwollen ijn zij zullen gezwollen ijn ik zou wellen jij zou wellen hij zou wellen wij zouden wellen jullie zouden wellen zij zouden wellen ik zou gezwollen ijn jij zou gezwollen ijn hij zou gezwollen ijn wij zouden gezwollen ijn jullie zouden gezwollen ijn zij zouden gezwollen ijn jij wel 52 forms zwellen 128 +
1101 emmen emmend ge+ommen ik em jij emt hij emt wij emmen jullie emmen zij emmen ik heb ge+ommen jij hebt ge+ommen hij heeft ge+ommen wij hebben ge+ommen jullie hebben ge+ommen zij hebben ge+ommen ik om jij om hij om wij ommen jullie ommen zij ommen ik had ge+ommen jij had ge+ommen hij had ge+ommen wij hadden ge+ommen jullie hadden ge+ommen zij hadden ge+ommen ik zal emmen jij zult emmen hij zal emmen wij zullen emmen jullie zullen emmen zij zullen emmen ik zal ge+ommen hebben jij zult ge+ommen hebben hij zal ge+ommen hebben wij zullen ge+ommen hebben jullie zullen ge+ommen hebben zij zullen ge+ommen hebben ik zou emmen jij zou emmen hij zou emmen wij zouden emmen jullie zouden emmen zij zouden emmen ik zou ge+ommen hebben jij zou ge+ommen hebben hij zou ge+ommen hebben wij zouden ge+ommen hebben jullie zouden ge+ommen hebben zij zouden ge+ommen hebben jij em 52 forms zwemmen 128 +
1103 eren erend ge+oren ik eer jij eert hij eert wij eren jullie eren zij eren ik heb ge+oren jij hebt ge+oren hij heeft ge+oren wij hebben ge+oren jullie hebben ge+oren zij hebben ge+oren ik oor oer eerde jij oor oer eerde hij oor oer eerde wij oren oeren eerden jullie oren oeren eerden zij oren oeren eerden ik had ge+oren jij had ge+oren hij had ge+oren wij hadden ge+oren jullie hadden ge+oren zij hadden ge+oren ik zal eren jij zult eren hij zal eren wij zullen eren jullie zullen eren zij zullen eren ik zal ge+oren hebben jij zult ge+oren hebben hij zal ge+oren hebben wij zullen ge+oren hebben jullie zullen ge+oren hebben zij zullen ge+oren hebben ik zou eren jij zou eren hij zou eren wij zouden eren jullie zouden eren zij zouden eren ik zou ge+oren hebben jij zou ge+oren hebben hij zou ge+oren hebben wij zouden ge+oren hebben jullie zouden ge+oren hebben zij zouden ge+oren hebben jij eer 64 forms zweren 128 +
1105 erven ervend ge+orven ik erf jij erft hij erft wij erven jullie erven zij erven ik heb ge+orven jij hebt ge+orven hij heeft ge+orven wij hebben ge+orven jullie hebben ge+orven zij hebben ge+orven ik ierf jij ierf hij ierf wij ierven jullie ierven zij ierven ik had ge+orven jij had ge+orven hij had ge+orven wij hadden ge+orven jullie hadden ge+orven zij hadden ge+orven ik zal erven jij zult erven hij zal erven wij zullen erven jullie zullen erven zij zullen erven ik zal ge+orven hebben jij zult ge+orven hebben hij zal ge+orven hebben wij zullen ge+orven hebben jullie zullen ge+orven hebben zij zullen ge+orven hebben ik zou erven jij zou erven hij zou erven wij zouden erven jullie zouden erven zij zouden erven ik zou ge+orven hebben jij zou ge+orven hebben hij zou ge+orven hebben wij zouden ge+orven hebben jullie zouden ge+orven hebben zij zouden ge+orven hebben jij erf 52 forms zwerven 128 +
1107 ijgen ijgend ge+egen ik ijg jij ijgt hij ijgt wij ijgen jullie ijgen zij ijgen ik heb ge+egen jij hebt ge+egen hij heeft ge+egen wij hebben ge+egen jullie hebben ge+egen zij hebben ge+egen ik eeg jij eeg hij eeg wij egen jullie egen zij egen ik had ge+egen jij had ge+egen hij had ge+egen wij hadden ge+egen jullie hadden ge+egen zij hadden ge+egen ik zal ijgen jij zult ijgen hij zal ijgen wij zullen ijgen jullie zullen ijgen zij zullen ijgen ik zal ge+egen hebben jij zult ge+egen hebben hij zal ge+egen hebben wij zullen ge+egen hebben jullie zullen ge+egen hebben zij zullen ge+egen hebben ik zou ijgen jij zou ijgen hij zou ijgen wij zouden ijgen jullie zouden ijgen zij zouden ijgen ik zou ge+egen hebben jij zou ge+egen hebben hij zou ge+egen hebben wij zouden ge+egen hebben jullie zouden ge+egen hebben zij zouden ge+egen hebben jij ijg 52 forms zwijgen 128 +
1109 ergen ergend ge+orgen ik erg jij ergt hij ergt wij ergen jullie ergen zij ergen ik heb ge+orgen jij hebt ge+orgen hij heeft ge+orgen wij hebben ge+orgen jullie hebben ge+orgen zij hebben ge+orgen ik org jij org hij org wij orgen jullie orgen zij orgen ik had ge+orgen jij had ge+orgen hij had ge+orgen wij hadden ge+orgen jullie hadden ge+orgen zij hadden ge+orgen ik zal ergen jij zult ergen hij zal ergen wij zullen ergen jullie zullen ergen zij zullen ergen ik zal ge+orgen hebben jij zult ge+orgen hebben hij zal ge+orgen hebben wij zullen ge+orgen hebben jullie zullen ge+orgen hebben zij zullen ge+orgen hebben ik zou ergen jij zou ergen hij zou ergen wij zouden ergen jullie zouden ergen zij zouden ergen ik zou ge+orgen hebben jij zou ge+orgen hebben hij zou ge+orgen hebben wij zouden ge+orgen hebben jullie zouden ge+orgen hebben zij zouden ge+orgen hebben jij erg 52 forms bergen 128 +
1111 idden iddend ge+eden ik id jij idt hij idt wij idden jullie idden zij idden ik heb ge+eden jij hebt ge+eden hij heeft ge+eden wij hebben ge+eden jullie hebben ge+eden zij hebben ge+eden ik ad jij ad hij ad wij aden jullie aden zij aden ik had ge+eden jij had ge+eden hij had ge+eden wij hadden ge+eden jullie hadden ge+eden zij hadden ge+eden ik zal idden jij zult idden hij zal idden wij zullen idden jullie zullen idden zij zullen idden ik zal ge+eden hebben jij zult ge+eden hebben hij zal ge+eden hebben wij zullen ge+eden hebben jullie zullen ge+eden hebben zij zullen ge+eden hebben ik zou idden jij zou idden hij zou idden wij zouden idden jullie zouden idden zij zouden idden ik zou ge+eden hebben jij zou ge+eden hebben hij zou ge+eden hebben wij zouden ge+eden hebben jullie zouden ge+eden hebben zij zouden ge+eden hebben jij id 52 forms bidden 128 +
1113 inden indend ge+onden ik ind jij indt hij indt wij inden jullie inden zij inden ik heb ge+onden jij hebt ge+onden hij heeft ge+onden wij hebben ge+onden jullie hebben ge+onden zij hebben ge+onden ik ond jij ond hij ond wij onden jullie onden zij onden ik had ge+onden jij had ge+onden hij had ge+onden wij hadden ge+onden jullie hadden ge+onden zij hadden ge+onden ik zal inden jij zult inden hij zal inden wij zullen inden jullie zullen inden zij zullen inden ik zal ge+onden hebben jij zult ge+onden hebben hij zal ge+onden hebben wij zullen ge+onden hebben jullie zullen ge+onden hebben zij zullen ge+onden hebben ik zou inden jij zou inden hij zou inden wij zouden inden jullie zouden inden zij zouden inden ik zou ge+onden hebben jij zou ge+onden hebben hij zou ge+onden hebben wij zouden ge+onden hebben jullie zouden ge+onden hebben zij zouden ge+onden hebben jij ind 52 forms binden 128 +
1115 uigen uigend ge+ogen ik uig jij uigt hij uigt wij uigen jullie uigen zij uigen ik heb ge+ogen jij hebt ge+ogen hij heeft ge+ogen wij hebben ge+ogen jullie hebben ge+ogen zij hebben ge+ogen ik oog jij oog hij oog wij ogen jullie ogen zij ogen ik had ge+ogen jij had ge+ogen hij had ge+ogen wij hadden ge+ogen jullie hadden ge+ogen zij hadden ge+ogen ik zal uigen jij zult uigen hij zal uigen wij zullen uigen jullie zullen uigen zij zullen uigen ik zal ge+ogen hebben jij zult ge+ogen hebben hij zal ge+ogen hebben wij zullen ge+ogen hebben jullie zullen ge+ogen hebben zij zullen ge+ogen hebben ik zou uigen jij zou uigen hij zou uigen wij zouden uigen jullie zouden uigen zij zouden uigen ik zou ge+ogen hebben jij zou ge+ogen hebben hij zou ge+ogen hebben wij zouden ge+ogen hebben jullie zouden ge+ogen hebben zij zouden ge+ogen hebben jij uig 52 forms buigen 128 +
1117 oen oend ge+aan ik oe jij oet hij oet wij oen jullie oen zij oen ik heb ge+aan jij hebt ge+aan hij heeft ge+aan wij hebben ge+aan jullie hebben ge+aan zij hebben ge+aan ik eed jij eed hij eed wij eden jullie eden zij eden ik had ge+aan jij had ge+aan hij had ge+aan wij hadden ge+aan jullie hadden ge+aan zij hadden ge+aan ik zal oen jij zult oen hij zal oen wij zullen oen jullie zullen oen zij zullen oen ik zal ge+aan hebben jij zult ge+aan hebben hij zal ge+aan hebben wij zullen ge+aan hebben jullie zullen ge+aan hebben zij zullen ge+aan hebben ik zou oen jij zou oen hij zou oen wij zouden oen jullie zouden oen zij zouden oen ik zou ge+aan hebben jij zou ge+aan hebben hij zou ge+aan hebben wij zouden ge+aan hebben jullie zouden ge+aan hebben zij zouden ge+aan hebben jij oe 52 forms doen 128 +
1119 uiken uikend ge+oken ik uik jij uikt hij uikt wij uiken jullie uiken zij uiken ik heb ge+oken jij hebt ge+oken hij heeft ge+oken wij hebben ge+oken jullie hebben ge+oken zij hebben ge+oken ik ook jij ook hij ook wij oken jullie oken zij oken ik had ge+oken jij had ge+oken hij had ge+oken wij hadden ge+oken jullie hadden ge+oken zij hadden ge+oken ik zal uiken jij zult uiken hij zal uiken wij zullen uiken jullie zullen uiken zij zullen uiken ik zal ge+oken hebben jij zult ge+oken hebben hij zal ge+oken hebben wij zullen ge+oken hebben jullie zullen ge+oken hebben zij zullen ge+oken hebben ik zou uiken jij zou uiken hij zou uiken wij zouden uiken jullie zouden uiken zij zouden uiken ik zou ge+oken hebben jij zou ge+oken hebben hij zou ge+oken hebben wij zouden ge+oken hebben jullie zouden ge+oken hebben zij zouden ge+oken hebben jij uik 52 forms duiken 128 +
1121 unken unkend ge+ocht unk unkt het unkt unken unken unken heb ge+ocht hebt ge+ocht het heeft ge+ocht hebben ge+ocht hebben ge+ocht hebben ge+ocht ocht ocht het ocht ochten ochten ochten had ge+ocht had ge+ocht het had ge+ocht hadden ge+ocht hadden ge+ocht hadden ge+ocht zal unken zult unken het zal unken zullen unken zullen unken zullen unken zal ge+ocht hebben zult ge+ocht hebben het zal ge+ocht hebben zullen ge+ocht hebben zullen ge+ocht hebben zullen ge+ocht hebben zou unken zou unken het zou unken zouden unken zouden unken zouden unken zou ge+ocht hebben zou ge+ocht hebben het zou ge+ocht hebben zouden ge+ocht hebben zouden ge+ocht hebben zouden ge+ocht hebben unk 52 forms dunken 128 +
1123 urven urvend ge+urfd ik urf jij urft hij urft wij urven jullie urven zij urven ik heb ge+urfd jij hebt ge+urfd hij heeft ge+urfd wij hebben ge+urfd jullie hebben ge+urfd zij hebben ge+urfd ik orst urfde jij orst urfde hij orst urfde wij orsten urfden jullie orsten urfden zij orsten urfden ik had ge+urfd jij had ge+urfd hij had ge+urfd wij hadden ge+urfd jullie hadden ge+urfd zij hadden ge+urfd ik zal urven jij zult urven hij zal urven wij zullen urven jullie zullen urven zij zullen urven ik zal ge+urfd hebben jij zult ge+urfd hebben hij zal ge+urfd hebben wij zullen ge+urfd hebben jullie zullen ge+urfd hebben zij zullen ge+urfd hebben ik zou urven jij zou urven hij zou urven wij zouden urven jullie zouden urven zij zouden urven ik zou ge+urfd hebben jij zou ge+urfd hebben hij zou ge+urfd hebben wij zouden ge+urfd hebben jullie zouden ge+urfd hebben zij zouden ge+urfd hebben jij urf 58 forms durven 128 +
1125 ren rend ge+ïrd ik er jij ert hij ert wij ren jullie ren zij ren ik heb ge+ïrd jij hebt ge+ïrd hij heeft ge+ïrd wij hebben ge+ïrd jullie hebben ge+ïrd zij hebben ge+ïrd ik erde jij erde hij erde wij erden jullie erden zij erden ik had ge+ïrd jij had ge+ïrd hij had ge+ïrd wij hadden ge+ïrd jullie hadden ge+ïrd zij hadden ge+ïrd ik zal ren jij zult ren hij zal ren wij zullen ren jullie zullen ren zij zullen ren ik zal ge+ïrd hebben jij zult ge+ïrd hebben hij zal ge+ïrd hebben wij zullen ge+ïrd hebben jullie zullen ge+ïrd hebben zij zullen ge+ïrd hebben ik zou ren jij zou ren hij zou ren wij zouden ren jullie zouden ren zij zouden ren ik zou ge+ïrd hebben jij zou ge+ïrd hebben hij zou ge+ïrd hebben wij zouden ge+ïrd hebben jullie zouden ge+ïrd hebben zij zouden ge+ïrd hebben jij er 52 forms eren 128 +
1127 aan aand egaan ik a jij aat hij aat wij aan jullie aan zij aan ik ben egaan jij bent egaan hij is egaan wij zijn egaan jullie zijn egaan zij zijn egaan ik ing jij ing hij ing wij ingen jullie ingen zij ingen ik was egaan jij was egaan hij was egaan wij waren egaan jullie waren egaan zij waren egaan ik zal aan jij zult aan hij zal aan wij zullen aan jullie zullen aan zij zullen aan ik zal egaan zijn jij zult egaan zijn hij zal egaan zijn wij zullen egaan zijn jullie zullen egaan zijn zij zullen egaan zijn ik zou aan jij zou aan hij zou aan wij zouden aan jullie zouden aan zij zouden aan ik zou egaan zijn jij zou egaan zijn hij zou egaan zijn wij zouden egaan zijn jullie zouden egaan zijn zij zouden egaan zijn jij a 52 forms gaan 128 +
1129 elden eldend egolden ik eld jij eldt hij eldt wij elden jullie elden zij elden ik heb egolden jij hebt egolden hij heeft egolden wij hebben egolden jullie hebben egolden zij hebben egolden ik old jij old hij old wij olden jullie olden zij olden ik had egolden jij had egolden hij had egolden wij hadden egolden jullie hadden egolden zij hadden egolden ik zal elden jij zult elden hij zal elden wij zullen elden jullie zullen elden zij zullen elden ik zal egolden hebben jij zult egolden hebben hij zal egolden hebben wij zullen egolden hebben jullie zullen egolden hebben zij zullen egolden hebben ik zou elden jij zou elden hij zou elden wij zouden elden jullie zouden elden zij zouden elden ik zou egolden hebben jij zou egolden hebben hij zou egolden hebben wij zouden egolden hebben jullie zouden egolden hebben zij zouden egolden hebben jij eld 52 forms gelden 128 +
1131 even evend egeven ik eef jij eeft hij eeft wij even jullie even zij even ik heb egeven jij hebt egeven hij heeft egeven wij hebben egeven jullie hebben egeven zij hebben egeven ik af jij af hij af wij aven jullie aven zij aven ik had egeven jij had egeven hij had egeven wij hadden egeven jullie hadden egeven zij hadden egeven ik zal even jij zult even hij zal even wij zullen even jullie zullen even zij zullen even ik zal egeven hebben jij zult egeven hebben hij zal egeven hebben wij zullen egeven hebben jullie zullen egeven hebben zij zullen egeven hebben ik zou even jij zou even hij zou even wij zouden even jullie zouden even zij zouden even ik zou egeven hebben jij zou egeven hebben hij zou egeven hebben wij zouden egeven hebben jullie zouden egeven hebben zij zouden egeven hebben jij eef 52 forms geven 128 +
1133 ieten ietend egoten ik iet jij iet hij iet wij ieten jullie ieten zij ieten ik heb egoten jij hebt egoten hij heeft egoten wij hebben egoten jullie hebben egoten zij hebben egoten ik oot jij oot hij oot wij oten jullie oten zij oten ik had egoten jij had egoten hij had egoten wij hadden egoten jullie hadden egoten zij hadden egoten ik zal ieten jij zult ieten hij zal ieten wij zullen ieten jullie zullen ieten zij zullen ieten ik zal egoten hebben jij zult egoten hebben hij zal egoten hebben wij zullen egoten hebben jullie zullen egoten hebben zij zullen egoten hebben ik zou ieten jij zou ieten hij zou ieten wij zouden ieten jullie zouden ieten zij zouden ieten ik zou egoten hebben jij zou egoten hebben hij zou egoten hebben wij zouden egoten hebben jullie zouden egoten hebben zij zouden egoten hebben jij iet 52 forms gieten 128 +
1135 angen angend ge+angen ik ang jij angt hij angt wij angen jullie angen zij angen ik heb ge+angen jij hebt ge+angen hij heeft ge+angen wij hebben ge+angen jullie hebben ge+angen zij hebben ge+angen ik ing jij ing hij ing wij ingen jullie ingen zij ingen ik had ge+angen jij had ge+angen hij had ge+angen wij hadden ge+angen jullie hadden ge+angen zij hadden ge+angen ik zal angen jij zult angen hij zal angen wij zullen angen jullie zullen angen zij zullen angen ik zal ge+angen hebben jij zult ge+angen hebben hij zal ge+angen hebben wij zullen ge+angen hebben jullie zullen ge+angen hebben zij zullen ge+angen hebben ik zou angen jij zou angen hij zou angen wij zouden angen jullie zouden angen zij zouden angen ik zou ge+angen hebben jij zou ge+angen hebben hij zou ge+angen hebben wij zouden ge+angen hebben jullie zouden ge+angen hebben zij zouden ge+angen hebben jij ang 52 forms hangen 128 +
1137 effen effend ge+even ik ef jij eft hij eft wij effen jullie effen zij effen ik heb ge+even jij hebt ge+even hij heeft ge+even wij hebben ge+even jullie hebben ge+even zij hebben ge+even ik ief jij ief hij ief wij ieven jullie ieven zij ieven ik had ge+even jij had ge+even hij had ge+even wij hadden ge+even jullie hadden ge+even zij hadden ge+even ik zal effen jij zult effen hij zal effen wij zullen effen jullie zullen effen zij zullen effen ik zal ge+even hebben jij zult ge+even hebben hij zal ge+even hebben wij zullen ge+even hebben jullie zullen ge+even hebben zij zullen ge+even hebben ik zou effen jij zou effen hij zou effen wij zouden effen jullie zouden effen zij zouden effen ik zou ge+even hebben jij zou ge+even hebben hij zou ge+even hebben wij zouden ge+even hebben jullie zouden ge+even hebben zij zouden ge+even hebben jij ef 52 forms heffen 128 +
1139 elpen elpend ge+olpen ik elp jij elpt hij elpt wij elpen jullie elpen zij elpen ik heb ge+olpen jij hebt ge+olpen hij heeft ge+olpen wij hebben ge+olpen jullie hebben ge+olpen zij hebben ge+olpen ik ielp jij ielp hij ielp wij ielpen jullie ielpen zij ielpen ik had ge+olpen jij had ge+olpen hij had ge+olpen wij hadden ge+olpen jullie hadden ge+olpen zij hadden ge+olpen ik zal elpen jij zult elpen hij zal elpen wij zullen elpen jullie zullen elpen zij zullen elpen ik zal ge+olpen hebben jij zult ge+olpen hebben hij zal ge+olpen hebben wij zullen ge+olpen hebben jullie zullen ge+olpen hebben zij zullen ge+olpen hebben ik zou elpen jij zou elpen hij zou elpen wij zouden elpen jullie zouden elpen zij zouden elpen ik zou ge+olpen hebben jij zou ge+olpen hebben hij zou ge+olpen hebben wij zouden ge+olpen hebben jullie zouden ge+olpen hebben zij zouden ge+olpen hebben jij elp 52 forms helpen 128 +
1141 ijsen ijsend ge+esen ik ijs jij ijst hij ijst wij ijsen jullie ijsen zij ijsen ik heb ge+esen jij hebt ge+esen hij heeft ge+esen wij hebben ge+esen jullie hebben ge+esen zij hebben ge+esen ik ees jij ees hij ees wij esen jullie esen zij esen ik had ge+esen jij had ge+esen hij had ge+esen wij hadden ge+esen jullie hadden ge+esen zij hadden ge+esen ik zal ijsen jij zult ijsen hij zal ijsen wij zullen ijsen jullie zullen ijsen zij zullen ijsen ik zal ge+esen hebben jij zult ge+esen hebben hij zal ge+esen hebben wij zullen ge+esen hebben jullie zullen ge+esen hebben zij zullen ge+esen hebben ik zou ijsen jij zou ijsen hij zou ijsen wij zouden ijsen jullie zouden ijsen zij zouden ijsen ik zou ge+esen hebben jij zou ge+esen hebben hij zou ge+esen hebben wij zouden ge+esen hebben jullie zouden ge+esen hebben zij zouden ge+esen hebben jij ijs 52 forms hijsen 128 +
1143 ouden oudend ge+ouden ik oud ou jij oudt hij oudt wij ouden jullie ouden zij ouden ik heb ge+ouden jij hebt ge+ouden hij heeft ge+ouden wij hebben ge+ouden jullie hebben ge+ouden zij hebben ge+ouden ik ield jij ield hij ield wij ielden jullie ielden zij ielden ik had ge+ouden jij had ge+ouden hij had ge+ouden wij hadden ge+ouden jullie hadden ge+ouden zij hadden ge+ouden ik zal ouden jij zult ouden hij zal ouden wij zullen ouden jullie zullen ouden zij zullen ouden ik zal ge+ouden hebben jij zult ge+ouden hebben hij zal ge+ouden hebben wij zullen ge+ouden hebben jullie zullen ge+ouden hebben zij zullen ge+ouden hebben ik zou ouden jij zou ouden hij zou ouden wij zouden ouden jullie zouden ouden zij zouden ouden ik zou ge+ouden hebben jij zou ge+ouden hebben hij zou ge+ouden hebben wij zouden ge+ouden hebben jullie zouden ge+ouden hebben zij zouden ge+ouden hebben jij oud ou 54 forms houden 128 +
1145 ouwen ouwend ge+ouwen ik ouw jij ouwt hij ouwt wij ouwen jullie ouwen zij ouwen ik heb ge+ouwen jij hebt ge+ouwen hij heeft ge+ouwen wij hebben ge+ouwen jullie hebben ge+ouwen zij hebben ge+ouwen ik ieuw jij ieuw hij ieuw wij ieuwen jullie ieuwen zij ieuwen ik had ge+ouwen jij had ge+ouwen hij had ge+ouwen wij hadden ge+ouwen jullie hadden ge+ouwen zij hadden ge+ouwen ik zal ouwen jij zult ouwen hij zal ouwen wij zullen ouwen jullie zullen ouwen zij zullen ouwen ik zal ge+ouwen hebben jij zult ge+ouwen hebben hij zal ge+ouwen hebben wij zullen ge+ouwen hebben jullie zullen ge+ouwen hebben zij zullen ge+ouwen hebben ik zou ouwen jij zou ouwen hij zou ouwen wij zouden ouwen jullie zouden ouwen zij zouden ouwen ik zou ge+ouwen hebben jij zou ge+ouwen hebben hij zou ge+ouwen hebben wij zouden ge+ouwen hebben jullie zouden ge+ouwen hebben zij zouden ge+ouwen hebben jij ouw 52 forms houwen 128 +
1147 agen agend ge+aagd ik aag jij aagt hij aagt wij agen jullie agen zij agen ik heb ge+aagd jij hebt ge+aagd hij heeft ge+aagd wij hebben ge+aagd jullie hebben ge+aagd zij hebben ge+aagd ik oeg jij oeg hij oeg wij oegen jullie oegen zij oegen ik had ge+aagd jij had ge+aagd hij had ge+aagd wij hadden ge+aagd jullie hadden ge+aagd zij hadden ge+aagd ik zal agen jij zult agen hij zal agen wij zullen agen jullie zullen agen zij zullen agen ik zal ge+aagd hebben jij zult ge+aagd hebben hij zal ge+aagd hebben wij zullen ge+aagd hebben jullie zullen ge+aagd hebben zij zullen ge+aagd hebben ik zou agen jij zou agen hij zou agen wij zouden agen jullie zouden agen zij zouden agen ik zou ge+aagd hebben jij zou ge+aagd hebben hij zou ge+aagd hebben wij zouden ge+aagd hebben jullie zouden ge+aagd hebben zij zouden ge+aagd hebben jij aag 52 forms jagen 128 +
1149 iezen iezend ge+ozen ik ies jij iest hij iest wij iezen jullie iezen zij iezen ik heb ge+ozen jij hebt ge+ozen hij heeft ge+ozen wij hebben ge+ozen jullie hebben ge+ozen zij hebben ge+ozen ik oos jij oos hij oos wij ozen jullie ozen zij ozen ik had ge+ozen jij had ge+ozen hij had ge+ozen wij hadden ge+ozen jullie hadden ge+ozen zij hadden ge+ozen ik zal iezen jij zult iezen hij zal iezen wij zullen iezen jullie zullen iezen zij zullen iezen ik zal ge+ozen hebben jij zult ge+ozen hebben hij zal ge+ozen hebben wij zullen ge+ozen hebben jullie zullen ge+ozen hebben zij zullen ge+ozen hebben ik zou iezen jij zou iezen hij zou iezen wij zouden iezen jullie zouden iezen zij zouden iezen ik zou ge+ozen hebben jij zou ge+ozen hebben hij zou ge+ozen hebben wij zouden ge+ozen hebben jullie zouden ge+ozen hebben zij zouden ge+ozen hebben jij ies 52 forms kiezen 128 +
1151 omen omend ge+omen ik om jij omt hij omt wij omen jullie omen zij omen ik ben ge+omen jij bent ge+omen hij is ge+omen wij zijn ge+omen jullie zijn ge+omen zij zijn ge+omen ik wam jij wam hij wam wij wamen jullie wamen zij wamen ik was ge+omen jij was ge+omen hij was ge+omen wij waren ge+omen jullie waren ge+omen zij waren ge+omen ik zal omen jij zult omen hij zal omen wij zullen omen jullie zullen omen zij zullen omen ik zal ge+omen zijn jij zult ge+omen zijn hij zal ge+omen zijn wij zullen ge+omen zijn jullie zullen ge+omen zijn zij zullen ge+omen zijn ik zou omen jij zou omen hij zou omen wij zouden omen jullie zouden omen zij zouden omen ik zou ge+omen zijn jij zou ge+omen zijn hij zou ge+omen zijn wij zouden ge+omen zijn jullie zouden ge+omen zijn zij zouden ge+omen zijn jij om 52 forms komen 128 +
1153 unnen unnend ge+und ik an jij unt hij an wij unnen jullie unnen zij unnen ik heb ge+und jij hebt ge+und hij heeft ge+und wij hebben ge+und jullie hebben ge+und zij hebben ge+und ik on jij on hij on wij onden jullie onden zij onden ik had ge+und jij had ge+und hij had ge+und wij hadden ge+und jullie hadden ge+und zij hadden ge+und ik zal unnen jij zult unnen hij zal unnen wij zullen unnen jullie zullen unnen zij zullen unnen ik zal ge+und hebben jij zult ge+und hebben hij zal ge+und hebben wij zullen ge+und hebben jullie zullen ge+und hebben zij zullen ge+und hebben ik zou unnen jij zou unnen hij zou unnen wij zouden unnen jullie zouden unnen zij zouden unnen ik zou ge+und hebben jij zou ge+und hebben hij zou ge+und hebben wij zouden ge+und hebben jullie zouden ge+und hebben zij zouden ge+und hebben jij an 52 forms kunnen 128 +
1155 aten atend ge+aten ik aat jij aat hij aat wij aten jullie aten zij aten ik heb ge+aten jij hebt ge+aten hij heeft ge+aten wij hebben ge+aten jullie hebben ge+aten zij hebben ge+aten ik iet jij iet hij iet wij ieten jullie ieten zij ieten ik had ge+aten jij had ge+aten hij had ge+aten wij hadden ge+aten jullie hadden ge+aten zij hadden ge+aten ik zal aten jij zult aten hij zal aten wij zullen aten jullie zullen aten zij zullen aten ik zal ge+aten hebben jij zult ge+aten hebben hij zal ge+aten hebben wij zullen ge+aten hebben jullie zullen ge+aten hebben zij zullen ge+aten hebben ik zou aten jij zou aten hij zou aten wij zouden aten jullie zouden aten zij zouden aten ik zou ge+aten hebben jij zou ge+aten hebben hij zou ge+aten hebben wij zouden ge+aten hebben jullie zouden ge+aten hebben zij zouden ge+aten hebben jij aat 52 forms laten 128 +
1157 ezen ezend ge+ezen ik ees jij eest hij eest wij ezen jullie ezen zij ezen ik heb ge+ezen jij hebt ge+ezen hij heeft ge+ezen wij hebben ge+ezen jullie hebben ge+ezen zij hebben ge+ezen ik as jij as hij as wij azen jullie azen zij azen ik had ge+ezen jij had ge+ezen hij had ge+ezen wij hadden ge+ezen jullie hadden ge+ezen zij hadden ge+ezen ik zal ezen jij zult ezen hij zal ezen wij zullen ezen jullie zullen ezen zij zullen ezen ik zal ge+ezen hebben jij zult ge+ezen hebben hij zal ge+ezen hebben wij zullen ge+ezen hebben jullie zullen ge+ezen hebben zij zullen ge+ezen hebben ik zou ezen jij zou ezen hij zou ezen wij zouden ezen jullie zouden ezen zij zouden ezen ik zou ge+ezen hebben jij zou ge+ezen hebben hij zou ge+ezen hebben wij zouden ge+ezen hebben jullie zouden ge+ezen hebben zij zouden ge+ezen hebben jij ees 52 forms lezen 128 +
1159 iggen iggend ge+egen ik ig jij igt hij igt wij iggen jullie iggen zij iggen ik heb ge+egen jij hebt ge+egen hij heeft ge+egen wij hebben ge+egen jullie hebben ge+egen zij hebben ge+egen ik ag jij ag hij ag wij agen jullie agen zij agen ik had ge+egen jij had ge+egen hij had ge+egen wij hadden ge+egen jullie hadden ge+egen zij hadden ge+egen ik zal iggen jij zult iggen hij zal iggen wij zullen iggen jullie zullen iggen zij zullen iggen ik zal ge+egen hebben jij zult ge+egen hebben hij zal ge+egen hebben wij zullen ge+egen hebben jullie zullen ge+egen hebben zij zullen ge+egen hebben ik zou iggen jij zou iggen hij zou iggen wij zouden iggen jullie zouden iggen zij zouden iggen ik zou ge+egen hebben jij zou ge+egen hebben hij zou ge+egen hebben wij zouden ge+egen hebben jullie zouden ge+egen hebben zij zouden ge+egen hebben jij ig 52 forms liggen 128 +
1161 open opend ge+open ik oop jij oopt hij oopt wij open jullie open zij open ik heb ge+open jij hebt ge+open hij heeft ge+open wij hebben ge+open jullie hebben ge+open zij hebben ge+open ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik had ge+open jij had ge+open hij had ge+open wij hadden ge+open jullie hadden ge+open zij hadden ge+open ik zal open jij zult open hij zal open wij zullen open jullie zullen open zij zullen open ik zal ge+open hebben jij zult ge+open hebben hij zal ge+open hebben wij zullen ge+open hebben jullie zullen ge+open hebben zij zullen ge+open hebben ik zou open jij zou open hij zou open wij zouden open jullie zouden open zij zouden open ik zou ge+open hebben jij zou ge+open hebben hij zou ge+open hebben wij zouden ge+open hebben jullie zouden ge+open hebben zij zouden ge+open hebben jij oop 52 forms lopen 128 +
1163 elken elkend ge+olken ik elk jij elkt hij elkt wij elken jullie elken zij elken ik heb ge+olken jij hebt ge+olken hij heeft ge+olken wij hebben ge+olken jullie hebben ge+olken zij hebben ge+olken ik olk elkte jij olk elkte hij olk elkte wij olken elkten jullie olken elkten zij olken elkten ik had ge+olken jij had ge+olken hij had ge+olken wij hadden ge+olken jullie hadden ge+olken zij hadden ge+olken ik zal elken jij zult elken hij zal elken wij zullen elken jullie zullen elken zij zullen elken ik zal ge+olken hebben jij zult ge+olken hebben hij zal ge+olken hebben wij zullen ge+olken hebben jullie zullen ge+olken hebben zij zullen ge+olken hebben ik zou elken jij zou elken hij zou elken wij zouden elken jullie zouden elken zij zouden elken ik zou ge+olken hebben jij zou ge+olken hebben hij zou ge+olken hebben wij zouden ge+olken hebben jullie zouden ge+olken hebben zij zouden ge+olken hebben jij elk 58 forms melken 128 +
1165 ogen ogend ge+oogd ik ag jij ag hij ag wij ogen jullie ogen zij ogen ik heb ge+oogd jij hebt ge+oogd hij heeft ge+oogd wij hebben ge+oogd jullie hebben ge+oogd zij hebben ge+oogd ik ocht jij ocht hij ocht wij ochten jullie ochten zij ochten ik had ge+oogd jij had ge+oogd hij had ge+oogd wij hadden ge+oogd jullie hadden ge+oogd zij hadden ge+oogd ik zal ogen jij zult ogen hij zal ogen wij zullen ogen jullie zullen ogen zij zullen ogen ik zal ge+oogd hebben jij zult ge+oogd hebben hij zal ge+oogd hebben wij zullen ge+oogd hebben jullie zullen ge+oogd hebben zij zullen ge+oogd hebben ik zou ogen jij zou ogen hij zou ogen wij zouden ogen jullie zouden ogen zij zouden ogen ik zou ge+oogd hebben jij zou ge+oogd hebben hij zou ge+oogd hebben wij zouden ge+oogd hebben jullie zouden ge+oogd hebben zij zouden ge+oogd hebben jij ag 52 forms mogen 128 +
1167 emen emend ge+omen ik eem jij eemt hij eemt wij emen jullie emen zij emen ik heb ge+omen jij hebt ge+omen hij heeft ge+omen wij hebben ge+omen jullie hebben ge+omen zij hebben ge+omen ik am jij am hij am wij amen jullie amen zij amen ik had ge+omen jij had ge+omen hij had ge+omen wij hadden ge+omen jullie hadden ge+omen zij hadden ge+omen ik zal emen jij zult emen hij zal emen wij zullen emen jullie zullen emen zij zullen emen ik zal ge+omen hebben jij zult ge+omen hebben hij zal ge+omen hebben wij zullen ge+omen hebben jullie zullen ge+omen hebben zij zullen ge+omen hebben ik zou emen jij zou emen hij zou emen wij zouden emen jullie zouden emen zij zouden emen ik zou ge+omen hebben jij zou ge+omen hebben hij zou ge+omen hebben wij zouden ge+omen hebben jullie zouden ge+omen hebben zij zouden ge+omen hebben jij eem 52 forms nemen 128 +
1169 aden adend ge+aden ik aad jij aadt hij aadt wij aden jullie aden zij aden ik heb ge+aden jij hebt ge+aden hij heeft ge+aden wij hebben ge+aden jullie hebben ge+aden zij hebben ge+aden ik ied aadde jij ied aadde hij ied aadde wij ieden aadden jullie ieden aadden zij ieden aadden ik had ge+aden jij had ge+aden hij had ge+aden wij hadden ge+aden jullie hadden ge+aden zij hadden ge+aden ik zal aden jij zult aden hij zal aden wij zullen aden jullie zullen aden zij zullen aden ik zal ge+aden hebben jij zult ge+aden hebben hij zal ge+aden hebben wij zullen ge+aden hebben jullie zullen ge+aden hebben zij zullen ge+aden hebben ik zou aden jij zou aden hij zou aden wij zouden aden jullie zouden aden zij zouden aden ik zou ge+aden hebben jij zou ge+aden hebben hij zou ge+aden hebben wij zouden ge+aden hebben jullie zouden ge+aden hebben zij zouden ge+aden hebben jij aad 58 forms raden 128 +
1171 ieken iekend ge+oken ik iek jij iekt hij iekt wij ieken jullie ieken zij ieken ik heb ge+oken jij hebt ge+oken hij heeft ge+oken wij hebben ge+oken jullie hebben ge+oken zij hebben ge+oken ik ook jij ook hij ook wij oken jullie oken zij oken ik had ge+oken jij had ge+oken hij had ge+oken wij hadden ge+oken jullie hadden ge+oken zij hadden ge+oken ik zal ieken jij zult ieken hij zal ieken wij zullen ieken jullie zullen ieken zij zullen ieken ik zal ge+oken hebben jij zult ge+oken hebben hij zal ge+oken hebben wij zullen ge+oken hebben jullie zullen ge+oken hebben zij zullen ge+oken hebben ik zou ieken jij zou ieken hij zou ieken wij zouden ieken jullie zouden ieken zij zouden ieken ik zou ge+oken hebben jij zou ge+oken hebben hij zou ge+oken hebben wij zouden ge+oken hebben jullie zouden ge+oken hebben zij zouden ge+oken hebben jij iek 52 forms rieken 128 +
1173 oepen oepend ge+oepen ik oep jij oept hij oept wij oepen jullie oepen zij oepen ik heb ge+oepen jij hebt ge+oepen hij heeft ge+oepen wij hebben ge+oepen jullie hebben ge+oepen zij hebben ge+oepen ik iep jij iep hij iep wij iepen jullie iepen zij iepen ik had ge+oepen jij had ge+oepen hij had ge+oepen wij hadden ge+oepen jullie hadden ge+oepen zij hadden ge+oepen ik zal oepen jij zult oepen hij zal oepen wij zullen oepen jullie zullen oepen zij zullen oepen ik zal ge+oepen hebben jij zult ge+oepen hebben hij zal ge+oepen hebben wij zullen ge+oepen hebben jullie zullen ge+oepen hebben zij zullen ge+oepen hebben ik zou oepen jij zou oepen hij zou oepen wij zouden oepen jullie zouden oepen zij zouden oepen ik zou ge+oepen hebben jij zou ge+oepen hebben hij zou ge+oepen hebben wij zouden ge+oepen hebben jullie zouden ge+oepen hebben zij zouden ge+oepen hebben jij oep 52 forms roepen 128 +
1175 ijgen ijgend ge+ogen ge+egen ik ijg jij ijgt hij ijgt wij ijgen jullie ijgen zij ijgen ik heb ge+ogen ge+egen jij hebt ge+ogen ge+egen hij heeft ge+ogen ge+egen wij hebben ge+ogen ge+egen jullie hebben ge+ogen ge+egen zij hebben ge+ogen ge+egen ik oog jij oog hij oog wij ogen jullie ogen zij ogen ik had ge+ogen ge+egen jij had ge+ogen ge+egen hij had ge+ogen ge+egen wij hadden ge+ogen ge+egen jullie hadden ge+ogen ge+egen zij hadden ge+ogen ge+egen ik zal ijgen jij zult ijgen hij zal ijgen wij zullen ijgen jullie zullen ijgen zij zullen ijgen ik zal ge+ogen ge+egen hebben jij zult ge+ogen ge+egen hebben hij zal ge+ogen ge+egen hebben wij zullen ge+ogen ge+egen hebben jullie zullen ge+ogen ge+egen hebben zij zullen ge+ogen ge+egen hebben ik zou ijgen jij zou ijgen hij zou ijgen wij zouden ijgen jullie zouden ijgen zij zouden ijgen ik zou ge+ogen ge+egen hebben jij zou ge+ogen ge+egen hebben hij zou ge+ogen ge+egen hebben wij zouden ge+ogen ge+egen hebben jullie zouden... tijgen 128 +
1177 allen allend ge+allen ik al jij alt hij alt wij allen jullie allen zij allen ik ben ge+allen jij bent ge+allen hij is ge+allen wij zijn ge+allen jullie zijn ge+allen zij zijn ge+allen ik iel jij iel hij iel wij ielen jullie ielen zij ielen ik was ge+allen jij was ge+allen hij was ge+allen wij waren ge+allen jullie waren ge+allen zij waren ge+allen ik zal allen jij zult allen hij zal allen wij zullen allen jullie zullen allen zij zullen allen ik zal ge+allen zijn jij zult ge+allen zijn hij zal ge+allen zijn wij zullen ge+allen zijn jullie zullen ge+allen zijn zij zullen ge+allen zijn ik zou allen jij zou allen hij zou allen wij zouden allen jullie zouden allen zij zouden allen ik zou ge+allen zijn jij zou ge+allen zijn hij zou ge+allen zijn wij zouden ge+allen zijn jullie zouden ge+allen zijn zij zouden ge+allen zijn jij al 52 forms vallen 128 +
1179 aren arend ge+aren ik aar jij aart hij aart wij aren jullie aren zij aren ik heb ge+aren jij hebt ge+aren hij heeft ge+aren wij hebben ge+aren jullie hebben ge+aren zij hebben ge+aren ik oer jij oer hij oer wij oeren jullie oeren zij oeren ik had ge+aren jij had ge+aren hij had ge+aren wij hadden ge+aren jullie hadden ge+aren zij hadden ge+aren ik zal aren jij zult aren hij zal aren wij zullen aren jullie zullen aren zij zullen aren ik zal ge+aren hebben jij zult ge+aren hebben hij zal ge+aren hebben wij zullen ge+aren hebben jullie zullen ge+aren hebben zij zullen ge+aren hebben ik zou aren jij zou aren hij zou aren wij zouden aren jullie zouden aren zij zouden aren ik zou ge+aren hebben jij zou ge+aren hebben hij zou ge+aren hebben wij zouden ge+aren hebben jullie zouden ge+aren hebben zij zouden ge+aren hebben jij aar 52 forms varen 128 empty +
1181 echten echtend ge+ochten ik echt jij echt hij echt wij echten jullie echten zij echten ik heb ge+ochten jij hebt ge+ochten hij heeft ge+ochten wij hebben ge+ochten jullie hebben ge+ochten zij hebben ge+ochten ik ocht jij ocht hij ocht wij ochten jullie ochten zij ochten ik had ge+ochten jij had ge+ochten hij had ge+ochten wij hadden ge+ochten jullie hadden ge+ochten zij hadden ge+ochten ik zal echten jij zult echten hij zal echten wij zullen echten jullie zullen echten zij zullen echten ik zal ge+ochten hebben jij zult ge+ochten hebben hij zal ge+ochten hebben wij zullen ge+ochten hebben jullie zullen ge+ochten hebben zij zullen ge+ochten hebben ik zou echten jij zou echten hij zou echten wij zouden echten jullie zouden echten zij zouden echten ik zou ge+ochten hebben jij zou ge+ochten hebben hij zou ge+ochten hebben wij zouden ge+ochten hebben jullie zouden ge+ochten hebben zij zouden ge+ochten hebben jij echt 52 forms vechten 128 +
1183 aaien aaiend ge+aaid aai aait het aait aaien aaien aaien heb ge+aaid hebt ge+aaid het heeft ge+aaid hebben ge+aaid hebben ge+aaid hebben ge+aaid oei aaide oei aaide het oei aaide oeien aaiden oeien aaiden oeien aaiden had ge+aaid had ge+aaid het had ge+aaid hadden ge+aaid hadden ge+aaid hadden ge+aaid zal aaien zult aaien het zal aaien zullen aaien zullen aaien zullen aaien zal ge+aaid hebben zult ge+aaid hebben het zal ge+aaid hebben zullen ge+aaid hebben zullen ge+aaid hebben zullen ge+aaid hebben zou aaien zou aaien het zou aaien zouden aaien zouden aaien zouden aaien zou ge+aaid hebben zou ge+aaid hebben het zou ge+aaid hebben zouden ge+aaid hebben zouden ge+aaid hebben zouden ge+aaid hebben aai 58 forms waaien 128 +
1185 erpen erpend ge+orpen ik erp jij erpt hij erpt wij erpen jullie erpen zij erpen ik heb ge+orpen jij hebt ge+orpen hij heeft ge+orpen wij hebben ge+orpen jullie hebben ge+orpen zij hebben ge+orpen ik ierp jij ierp hij ierp wij ierpen jullie ierpen zij ierpen ik had ge+orpen jij had ge+orpen hij had ge+orpen wij hadden ge+orpen jullie hadden ge+orpen zij hadden ge+orpen ik zal erpen jij zult erpen hij zal erpen wij zullen erpen jullie zullen erpen zij zullen erpen ik zal ge+orpen hebben jij zult ge+orpen hebben hij zal ge+orpen hebben wij zullen ge+orpen hebben jullie zullen ge+orpen hebben zij zullen ge+orpen hebben ik zou erpen jij zou erpen hij zou erpen wij zouden erpen jullie zouden erpen zij zouden erpen ik zou ge+orpen hebben jij zou ge+orpen hebben hij zou ge+orpen hebben wij zouden ge+orpen hebben jullie zouden ge+orpen hebben zij zouden ge+orpen hebben jij erp 52 forms werpen 128 +
1187 eten etend ge+eten ik eet jij eet hij eet wij eten jullie eten zij eten ik heb ge+eten jij hebt ge+eten hij heeft ge+eten wij hebben ge+eten jullie hebben ge+eten zij hebben ge+eten ik ist jij ist hij ist wij isten jullie isten zij isten ik had ge+eten jij had ge+eten hij had ge+eten wij hadden ge+eten jullie hadden ge+eten zij hadden ge+eten ik zal eten jij zult eten hij zal eten wij zullen eten jullie zullen eten zij zullen eten ik zal ge+eten hebben jij zult ge+eten hebben hij zal ge+eten hebben wij zullen ge+eten hebben jullie zullen ge+eten hebben zij zullen ge+eten hebben ik zou eten jij zou eten hij zou eten wij zouden eten jullie zouden eten zij zouden eten ik zou ge+eten hebben jij zou ge+eten hebben hij zou ge+eten hebben wij zouden ge+eten hebben jullie zouden ge+eten hebben zij zouden ge+eten hebben jij eet 52 forms weten 128 +
1189 illen illend ge+ild ik il jij ilt hij il wij illen jullie illen zij illen ik heb ge+ild jij hebt ge+ild hij heeft ge+ild wij hebben ge+ild jullie hebben ge+ild zij hebben ge+ild ik ou ilde jij ou ilde hij ou ilde wij ouden ilden jullie ouden ilden zij ouden ilden ik had ge+ild jij had ge+ild hij had ge+ild wij hadden ge+ild jullie hadden ge+ild zij hadden ge+ild ik zal illen jij zult illen hij zal illen wij zullen illen jullie zullen illen zij zullen illen ik zal ge+ild hebben jij zult ge+ild hebben hij zal ge+ild hebben wij zullen ge+ild hebben jullie zullen ge+ild hebben zij zullen ge+ild hebben ik zou illen jij zou illen hij zou illen wij zouden illen jullie zouden illen zij zouden illen ik zou ge+ild hebben jij zou ge+ild hebben hij zou ge+ild hebben wij zouden ge+ild hebben jullie zouden ge+ild hebben zij zouden ge+ild hebben jij il 58 forms willen 128 +
1191 orden ordend ge+orden ik ord jij ordt hij ordt wij orden jullie orden zij orden ik ben ge+orden jij bent ge+orden hij is ge+orden wij zijn ge+orden jullie zijn ge+orden zij zijn ge+orden ik erd jij erd hij erd wij erden jullie erden zij erden ik was ge+orden jij was ge+orden hij was ge+orden wij waren ge+orden jullie waren ge+orden zij waren ge+orden ik zal orden jij zult orden hij zal orden wij zullen orden jullie zullen orden zij zullen orden ik zal ge+orden zijn jij zult ge+orden zijn hij zal ge+orden zijn wij zullen ge+orden zijn jullie zullen ge+orden zijn zij zullen ge+orden zijn ik zou orden jij zou orden hij zou orden wij zouden orden jullie zouden orden zij zouden orden ik zou ge+orden zijn jij zou ge+orden zijn hij zou ge+orden zijn wij zouden ge+orden zijn jullie zouden ge+orden zijn zij zouden ge+orden zijn jij ord 52 forms worden 128 +
1193 ieden iedend ge+oden ik ied jij iedt hij iedt wij ieden jullie ieden zij ieden ik heb ge+oden jij hebt ge+oden hij heeft ge+oden wij hebben ge+oden jullie hebben ge+oden zij hebben ge+oden ik iedde jij iedde hij iedde wij iedden jullie iedden zij iedden ik had ge+oden jij had ge+oden hij had ge+oden wij hadden ge+oden jullie hadden ge+oden zij hadden ge+oden ik zal ieden jij zult ieden hij zal ieden wij zullen ieden jullie zullen ieden zij zullen ieden ik zal ge+oden hebben jij zult ge+oden hebben hij zal ge+oden hebben wij zullen ge+oden hebben jullie zullen ge+oden hebben zij zullen ge+oden hebben ik zou ieden jij zou ieden hij zou ieden wij zouden ieden jullie zouden ieden zij zouden ieden ik zou ge+oden hebben jij zou ge+oden hebben hij zou ge+oden hebben wij zouden ge+oden hebben jullie zouden ge+oden hebben zij zouden ge+oden hebben jij ied 52 forms zieden 128 +
1195 ien iend ge+ien ik ie jij iet hij iet wij ien jullie ien zij ien ik heb ge+ien jij hebt ge+ien hij heeft ge+ien wij hebben ge+ien jullie hebben ge+ien zij hebben ge+ien ik ag jij ag hij ag wij agen jullie agen zij agen ik had ge+ien jij had ge+ien hij had ge+ien wij hadden ge+ien jullie hadden ge+ien zij hadden ge+ien ik zal ien jij zult ien hij zal ien wij zullen ien jullie zullen ien zij zullen ien ik zal ge+ien hebben jij zult ge+ien hebben hij zal ge+ien hebben wij zullen ge+ien hebben jullie zullen ge+ien hebben zij zullen ge+ien hebben ik zou ien jij zou ien hij zou ien wij zouden ien jullie zouden ien zij zouden ien ik zou ge+ien hebben jij zou ge+ien hebben hij zou ge+ien hebben wij zouden ge+ien hebben jullie zouden ge+ien hebben zij zouden ge+ien hebben jij ie 52 forms zien 128 +
1197 itten ittend ge+eten ik it jij it hij it wij itten jullie itten zij itten ik heb ge+eten jij hebt ge+eten hij heeft ge+eten wij hebben ge+eten jullie hebben ge+eten zij hebben ge+eten ik at jij at hij at wij aten jullie aten zij aten ik had ge+eten jij had ge+eten hij had ge+eten wij hadden ge+eten jullie hadden ge+eten zij hadden ge+eten ik zal itten jij zult itten hij zal itten wij zullen itten jullie zullen itten zij zullen itten ik zal ge+eten hebben jij zult ge+eten hebben hij zal ge+eten hebben wij zullen ge+eten hebben jullie zullen ge+eten hebben zij zullen ge+eten hebben ik zou itten jij zou itten hij zou itten wij zouden itten jullie zouden itten zij zouden itten ik zou ge+eten hebben jij zou ge+eten hebben hij zou ge+eten hebben wij zouden ge+eten hebben jullie zouden ge+eten hebben zij zouden ge+eten hebben jij it 52 forms zitten 128 +
2000 # # a 75 +
2002 # en s aagtappel 75 +
2004 # en aai 75 +
2006 # aal 75 +
2008 # sen aalbes 75 +
2010 er ren aalgeer 75 +
2012 ar ren aalkaar 75 +
2014 f ven aalkorf 75 +
2016 # ben aalkwab 75 +
2018 # n aalkwabbe 75 +
2020 s zen aalmoes 75 +
2022 # s aalmoezenier 75 +
2024 # ten aalput 75 +
2026 # ken aalzak 75 +
2028 el len aandeel 75 +
2030 al len aandelenkapitaal 75 +
2032 id den aangelegenheid 75 +
2034 # s en aanhangsel 75 +
2036 op pen aankoop 75 +
2038 # len aanlooptoestel 75 +
2040 ak ken aanspraak 75 +
2042 # nen aanvalsplan 75 +
2044 s zerf aanvalswijs 75 +
2046 um a aanvangsstadium 75 +
2048 ag gen aanvraag 75 +
2050 en nen aanzetsteen 75 +
2052 ap pen aap 75 +
2054 or ren aardboor 75 +
2056 an nen aardebaan 75 +
2058 ot ten aardnoot 75 +
2060 e ën aardolie 75 +
2062 # ren aardtor 75 +
2064 # men aartsbisdotn 75 +
2066 # pen aartsbisschop 75 +
2068 as zen aas 75 +
2070 os zen abrikoos 75 +
2072 us i academicus 75 +
2074 # s n academie 75 +
2076 id eden academielid 75 +
2078 ad eden academiestad 75 +
2080 # aten acetaat 75 +
2082 es zen achillespees 75 +
2084 # n s achterhoede 75 +
2086 # eren achterkleinkind 75 +
2088 on nen ons achterkleinzoon 75 +
2090 am men achternaam 75 +
2092 ef ven achterneef 75 +
2094 ip epen achterschip 75 +
2096 at ten achterstraat 75 +
2098 e ën actie 75 +
2100 ef even va actief 75 +
2102 et ten adderbeet 75 +
2104 ar ars ren adelaar 75 +
2106 al als len admiraal 75 +
2108 # gen admiraalsvlag 75 +
2110 ek ken advocatenstreek 75 +
2112 om men aerodroom 75 +
2114 # uiven afscheidsfuif 75 +
2116 ol len afvoerriool 75 +
2118 af ven afwerkschaaf 75 +
2120 s tia agens 75 +
2122 ur ren agentuur 75 +
2124 or ors atoren agitator 75 +
2126 of ven alkoof 75 +
2128 is issen es amanuensis 75 +
2130 ad den ambassaderaad 75 +
2132 ar ren ars ambtenaar 75 +
2134 # aden ambtsmisdaad 75 +
2136 af fen anemograaf 75 +
2138 on nen anemoon 75 +
2140 um a ën anniversarium 75 +
2142 # s fen apostrof 75 +
2144 # er s appel 75 +
2146 x ces appendix 75 +
2148 um ums a aquarium 75 +
2150 og gen archeoloog 75 +
2152 e en es arterie 75 +
2154 e es en assurantie 75 +
2156 ut ten attribuut 75 +
2158 um a ums auditorium 75 +
2160 # ders auerhoen 75 +
2162 al len liën bacchanaal 75 +
2164 # ponzen badspons 75 +
2166 # anen banaan 75 +
2168 # on banier 75 +
2170 # nen s baron 75 +
2172 ul les baskuul 75 +
2174 # den bed 75 +
2176 # fen bef 75 +
2178 # en eren berd 75 +
2180 em men bevloeiïngssysteem 75 +
2182 # aken blaaskaak 75 +
2184 # uten blindeninstituut 75 +
2186 cot oten blokncot 75 +
2188 ed ren boetekleed 75 +
2190 en enderen nen borstbeen 75 +
2192 # nen # brandweerjman 75 +
2194 # s len bretel 75 +
2198 # ten s budget 75 +
2200 # luizen buitensluis 75 +
2202 otn men cacaobootn 75 empty +
2204 # sen # casus 75 +
2206 us ussen i catalogus 75 +
2208 ur ren urs ceintuur 75 +
2210 ep pen chocolareep 75 +
2212 # len s citadel 75 +
2214 ex ices codex 75 +
2216 al len als commensaal 75 +
2218 or ors ateren commentator 75 +
2220 od den commiesbrood 75 +
2222 o i o conto 75 +
2224 # e copula 75 +
2226 # sen crises crisis 75 +
2228 us en cultus 75 +
2230 ed den dekkleed 75 +
2232 # ogen demagoog 75 +
2234 se en dienaresse 75 empty +
2236 os en ossen dierenepos 75 +
2238 i ven dijksleui 75 +
2240 us i ussen doctorandus 75 +
2242 # s ken doerak 75 +
2244 # # ta dogma 75 +
2246 # S doktersvisite 75 +
2248 e den doorsnee 75 +
2250 ge en dregge 75 empty +
2252 # er drijvervliegtuig 75 +
2254 f yen duif 75 +
2256 man ieden edelman 75 +
2258 # # as eega 75 +
2260 man en Engelsman 75 +
2262 d deren den ren espeblad 75 +
2264 en ens ina examen 75 +
2266 us ses excuus 75 +
2268 # ialen filiaal 75 +
2270 of fen filosoof 75 +
2272 # raten filtraat 75 +
2274 # men s floddermadam 75 +
2276 # as fokkera 75 +
2278 s sen zen forens 75 +
2280 # s nen galon 75 +
2282 f fen ven gannef 75 +
2284 # raden geleidraad 75 +
2286 id ederen gelid 75 +
2288 crot oten geloofsgencrot 75 +
2290 us ën genius 75 +
2292 us era genus 75 +
2294 # aren s geschiedenisleraar 75 +
2296 # fen fes giraf 75 +
2298 on ons nen grammofoon 75 +
2300 be en grebbe 75 empty +
2302 sman ieden ui handelsman 75 +
2304 e ën s harmonie 75 +
2306 eop open heliotreop 75 +
2308 eg gen helleveeg 75 +
2310 yfe iefen hieroglyfe 75 empty +
2312 f veren hindekalf 75 +
2314 # ders deren hoen 75 +
2316 tje tjes dertjes hoentje 75 +
2318 # s # hopman 75 +
2320 # s aren ijveraar 75 +
2322 or ors eren imperator 75 +
2324 ex exen ices index 75 +
2326 # en # individu 75 +
2328 # s ten jacquet 75 +
2330 # ies joch 75 +
2332 kman kmans gelui jonkman 75 +
2334 teem ystemen kaartsysteem 75 +
2336 # ien kalfkoe 75 +
2338 ad den ads kameraad 75 +
2340 at ats ten karaat 75 +
2342 el els len karveel 75 +
2344 s zen sen keurs 75 +
2346 od den dien kleinood 75 +
2348 ok ken knook 75 +
2350 # ken s kolbak 75 +
2352 # i kolchoznik 75 +
2354 # ten en kot 75 +
2356 # en sen kubus 75 +
2358 # meren lam 75 +
2360 t ven lastbriet 75 +
2362 d deren ren laurierblad 75 +
2364 # n nen lende 75 +
2366 on ons a lexicon 75 +
2368 # s nen n lijkrede 75 +
2370 # s ën lingerie 75 +
2372 # pijzen lokspijs 75 +
2374 # en es lunch 75 +
2376 iaat laten marmerpiaat 75 +
2378 # es en match 75 +
2380 s ssen ten mecenas 75 +
2382 p ren mensaap 75 +
2384 ed ren deren miskleed 75 +
2386 tiul ulen molektiul 75 +
2388 em tnen morfeem 75 +
2390 us ritici muziekcriticus 75 +
2392 # okalen nachtlokaal 75 +
2394 # deren olifantsbeen 75 +
2396 en ina omen 75 +
2398 # s as onderra 75 +
2400 # en n orgie 75 +
2402 ed deren overkleed 75 +
2404 is es en parenthesis 75 +
2406 s ssen a pluralis 75 +
2408 um a practicum 75 +
2410 es essen ides praeses 75 +
2412 ium es ia preludium 75 empty +
2414 tum tums a preteritum 75 +
2416 # omina pronomen 75 +
2418 otum otums eta quotum 75 empty +
2420 aag agen raamzaag 75 +
2422 uut itten rebuut 75 +
2424 # # en residu 75 +
2426 if even rif 75 empty +
2428 # ner Russin 75 +
2430 # # # s 75 +
2432 o o i saldo 75 +
2434 # es sandwich 75 +
2436 oof even sloof 75 empty +
2438 # apen smulpaap 75 +
2440 man ieden ui speelman 75 +
2442 it eten itten spit 75 empty +
2444 oog ogen spitsboog 75 +
2446 am m staatslichaam 75 +
2448 s sen tia stimulans 75 +
2450 s ora sen studentencorps 75 +
2452 # # e summa 75 +
2454 s sen ten tangens 75 +
2456 # inialen tekenliniaal 75 +
2458 ie ies atien temptatie 75 +
2460 am ten tochtraam 75 +
2462 as ren topaas 75 +
2464 y ies Tory 75 +
2466 # s men tram 75 +
2468 an an ensen vakman 75 +
2470 ld den verheld 75 +
2472 ei len vervolgdeei 75 +
2474 eos ozen virtueos 75 +
2476 lees iezen vlees 75 +
2478 leet ieten vleet 75 +
2480 # oien vlo 75 +
2482 de en vodde 75 empty +
2484 # non volzin 75 +
2486 # ens voorgevoel 75 +
2488 # ingen wangedrag 75 +
2490 ol ien weefschool 75 +
2492 ie ies eliën zeelelie 75 +
2494 al leri zegepraal 75 +
2496 chaaf ëhaven zoetschaaf 75 +
2497 orn rens ornen ornens hoorn - horens +
3000 # e er ers ere st ste en 8 forms lang 32 +
3002 # e der ders dere st ste en 8 forms ver 32 +
3004 # e er ers ere t te en 8 forms vals 32 +
3006 goed goede beter betere best beste en 7 forms goed +
3008 kwaad kwaade erger ergere ergst ergste en 7 forms kwaad +
3010 # e en er eerst +
3012 # adverbs +
3014 de der des het t een n 7 forms +
3015 tafel tafels tafel empty +

  no action

Добавить морфологический класс

Короткая ссылка